Theosophical University Press Agency

Bodhisattva‘Het eeuwig vrouwelijke trekt ons altijd aan’1

Nancy Coker

Iedere dag worden we ons bewust van een wereld waarin het geslacht een kenmerkende rol speelt; ons gedrag, onze kleding en taal hebben allemaal een seksuele gerichtheid waarvoor we gevoelig moeten zijn. Daar zij zowel de voortbrengselen als de steunpilaren van onze cultuur zijn, zijn we naarmate we ons meer bewust zijn van de onderliggende krachten en dwangimpulsen, minder aan de willekeur hiervan overgeleverd. Om vast te stellen of het ‘seksen’ van alle dingen meer is dan louter een kortstondig cultuurverschijnsel, kunnen we ons wenden tot universele beginselen die tot uitdrukking schijnen te komen als mannelijke en vrouwelijke energieën.

Onderzoek doen naar het vrouwelijke los van het mannelijke is ongeveer hetzelfde als pogen slechts één van de kleuren van de regenboog te begrijpen – hoe kunnen we één enkele kleur leren kennen zonder deze in relatie te brengen met haar zustertinten? Zoals H.P. Blavatsky heeft gezegd, ‘Zijn de stralen van een prisma eigenlijk niet één enkele witte straal? Uit de ene worden ze drie; uit de drie, zeven; uit deze zeven primaire stralen vallen ze uiteen in de oneindigheid’ (H.P. Blavatsky, Een toelichting op De Geheime Leer, Stanza’s I-IV, blz. 26). Evenals de rode en blauwe kleuren van de regenboog eigenlijk geen aanduiding zijn van de zuiverheid van het witte licht waaruit ze afkomstig zijn, zo geven ook de mannelijke en vrouwelijke polen slechts een vaag vermoeden van de heelheid die hun bron is. Sommigen zeggen dat geest mannelijk is en stof vrouwelijk. Sommigen beschouwen de heilige geest als vrouwelijk. Wat het vrouwelijke beginsel ook mag zijn, het is een essentiële en gelijkwaardige partner, niet een gebrekkig mannelijk beginsel.

Traditioneel wordt geest of logos als een mannelijk beginsel beschouwd, terwijl het vrouwelijke in verband wordt gebracht met aarde, materie, moeder en de vormen van het leven. Het is gemakkelijk om ten onrechte geest met de onzichtbare rijken en materie met de zichtbare te vergelijken, maar geest en substantie bestaan op alle gebieden, zodat materie een immense reeks gradaties in de zichtbare en onzichtbare sferen heeft.

Misschien kunnen we ons een tijd van heelheid voorstellen toen er nog geen dualiteit was, geen vrouwelijke of mannelijke energieën; een tijd vóór tijd, vóór de hemelen en werelden; een tijd die was en niet was, in een ruimte die was en niet was – die zowel alles als niets bevatte. Men zegt dat toen de tijd rijp was voor de geboorte van het heelal, er een werking bestond op de innerlijke onzichtbare gebieden (het is niet zo moeilijk zich dat voor te stellen, aangezien veel van onze activiteit plaatsvindt op onzichtbare gebieden: onze gevoelens en meningen, herinneringen, gedachten en dromen). Vanuit deze geheimzinnige onbekende oorsprong ontvlamde een complexe chaos, een Eenheid met vele aspecten. Een oneindige verscheidenheid en toch in haar onderdelen verenigd met het geheel, zoals onze vingers zijn gescheiden, verschillend, maar toch samen aan één hand – zoals vele sterren aan één firmament, gedachten in één geest.

En evenals de menselijke intelligentie op menselijke niveaus denkt en nadenkt, zei men dat kosmische intelligentie werkzaam was op kosmische gebieden. De bijbel beschrijft dit als de aarde die vormloos en ledig was. De Tibetanen beschrijven het als de leegte die alle dingen omvat; de Hopi’s noemen het Tokpela, Eindeloze Ruimte. Wij zullen het heelheid noemen en alles – geest en stof, mannelijke en vrouwelijke beginselen, u en ik – waren en zijn er een deel van.

De verscheidenheid vloeit voort uit de ene werkelijkheid op een magische en ordelijke wijze, zoals bladeren uit een tak te voorschijn komen. Wat binnenin is drukt zich naar buiten toe uit op de manier waarop een vaag denkbeeld geleidelijk scherper wordt omlijnd en het leven schenkt aan een welgevormde gedachte of een reeks begrippen. Of zoals het negatief van een film langzaam wordt ontwikkeld in een scheikundige oplossing totdat een duidelijk omlijnd beeld ontstaat. Of zoals een enkel zaadje dat wordt gevoed door de zon en de maan, water en aarde, stap voor stap de mannelijke en vrouwelijke aspecten tot ontwikkeling brengt, die het nodig heeft om zich voort te planten, waarbij het vrouwelijke beginsel zich gelijktijdig met het mannelijke ontwikkelt. Verscheidenheid begint als dualiteit.

Het Chinese yin-yang symbool dat het negatieve of vrouwelijke (yin) en het positieve of mannelijke (yang) uitbeeldt, die voortkwamen uit het Ene, het Tao, is een voorbeeld van deze tweevoudige maar tot één gemaakte eenheid.2 Dualiteit in heelheid betekent niet dat men twee dingen naar keuze kan koppelen, zoals peper en zout of eieren met spek, maar een relatie van onderlinge afhankelijkheid, waarbij de een niet kan bestaan zonder de ander. Zoals het samenvoegen van zuurstof en waterstof om water te vormen, waarbij het ene niet meer of minder onontbeerlijk is dan het andere. Maar hoewel beide essentieel en onscheidbaar zijn, en geworteld in dezelfde bron, zijn ze toch verschillend.

Gewoonlijk zegt men dat het mannelijke beginsel verband houdt met handeling, geest, licht en energie. Maar het kan niet handelen in abstracto; het moet een voertuig van substantie en vorm hebben; en het voertuig moet voor de functie geschikt zijn, hoe subtiel of onzichtbaar het ook is. Dus waar ook het mannelijke zich tot uitdrukking brengt, het kan dit alleen doen door middel van het vrouwelijke.

Op de kosmische gebieden stelt De geheime leer de wateren van de ruimte als vrouwelijk voor, evenals het akasa, de aethers en de astrale regionen die alle hun vrouwelijke aspecten hebben. De hoogste aether wordt de Hemelse Maagd genoemd, de onbevlekte moeder die, na te zijn bevrucht door de Goddelijke Geest, materie en leven doet ontstaan. Het vrouwelijke – als voertuig van geboorte en wedergeboorte en bestaande op alle gebieden – kan op passieve of actieve wijze transformatie bevorderen. Als er geen vorm is, als het goddelijke niet belichaamd is, is er geen liefde of mededogen, want alleen in een lichaam kan de hoogste wijsheid in de gemanifesteerde werelden enig effect hebben. Mededogen heeft een vorm nodig, en de maagdelijke geboorte waarvan men vroeger dacht dat het een unieke gebeurtenis was, kan worden beschouwd als een aanhoudend proces van mededogen.

De hemelse energiepatronen werden in de oudheid ondersteund door symbolen. De geheime wijsheid werd vaak uitgebeeld als een vrouwengestalte, terwijl de mannelijke figuur het onkenbare mysterie vertegenwoordigde. Deze geheime wijsheid, ook bekend als de Vrouwelijke Ziel, werd door de gnostici sophia genoemd, door de joden sephirah, door de hindoes Sarasvati, en door de eerste christenen de Heilige Geest. Zij waren instrumenten van waarheid, van goddelijkheid, belichaamde verheven wijsheid. En hierin ligt het verband met de stof; geen materie in fysieke zin, maar in de betekenis van het hebben van substantie, een lichaam; iets dat bestaat in ruimte en tijd. Het leven schenken aan vorm, zou de taak zijn van het vrouwelijke beginsel, en wanneer we iets ter wereld brengen, een kind, een schilderij, een gevoel, dan maken we iets tastbaar en waarneembaar dat eerst niet waarneembaar was.

Alles wat we zien is gemaakt van substantie, en alles wat we ons kunnen voorstellen is een voertuig van iets dat verfijnder, geestelijker is, dat, net als in elkaar passende poppen, weer een ander voertuig laat zien voor iets dat nog subtieler is. Alles is een ziel en heeft een ziel; en zoals zielen heilige vaten van geheime wijsheid zijn, zo is het denkvermogen dat ook.

Het denkvermogen wordt meestal beschouwd als mannelijk wegens zijn actieve scheppende aspecten, maar in De stem van de stilte verwijst Blavatsky naar het menselijk ego met zowel ‘manas’ of ‘mentaal onderscheidingsvermogen’ (Fragment I, noot 5) als met ‘zij’ en ‘haar’ (Fragment I), en dat is zonder de verklarende sleutel een paradox. Zodra we iets hebben gedacht, hebben we het in zekere zin gematerialiseerd. De mentale impuls is mannelijk, maar is als ontvangend denkvermogen vrouwelijk; zodra het denken (mannelijk) een vorm aanneemt, bestaat het in een wereld van tijd en in het vrouwelijke beginsel. Onze gedachten en dromen, de inhoud van het denkvermogen, zijn dus vrouwelijke vaten die zaden bevatten van nog subtielere gedachten.

Bij nader onderzoek omvat het mannelijke niet alleen het vrouwelijke en omgekeerd, maar de relatie ondergaat een zich herhalende reeks metamorfosen. Blavatsky gaf over de ritmische onderlinge vermenging van primaire krachten de volgende uitleg, waarbij ze atman voor het goddelijke gebruikte, buddhi voor geest, en manas voor denkvermogen:

Het is opvallend en interessant om te zien hoe verbijsterend en ingewikkeld de betrekkingen tussen de goden en godinnen in de oude kosmogonieën, vooral de Egyptische en Indiase, zijn. Dezelfde godin is moeder, zuster, dochter, en vrouw van een god. Deze raadselachtige allegorie is geen wilde fantasie, maar een poging om in allegorische taal de betrekkingen tussen de ‘beginselen’, of beter gezegd de verschillende aspecten van het ene ‘beginsel’, duidelijk te maken. Zo kunnen we zeggen dat buddhi (het voertuig van atman) zijn vrouw is, en de moeder, dochter, en zuster van het hoger manas, of beter gezegd manas verbonden met buddhi, wat voor het gemak het hoger manas wordt genoemd. Zonder buddhi zou manas niet meer zijn dan dierlijk instinct, daarom is ze zijn moeder; en ze is zijn dochter, kind, of nakomeling, want zonder de bevruchting die alleen mogelijk is door middel van manas, zou buddhi, de spirituele kracht, of sakti, ondenkbaar en onkenbaar zijn.
– ‘Aantekeningen bij het Evangelie volgens Johannes’, H.P. Blavatsky Collected Writings, 11:501-2

Dit verklaart dan dat de kabbalisten shekinah opvatten als vrouw, dochter en moeder van de hemelse mens, adam kadmon, of hoe Isis in het Egyptische pantheon als moeder en ook als echtgenote van Osiris wordt beschouwd.

Als we afdalen naar meer alledaagse zaken, van oorlogvoeren tot genezen, van schrijven tot zingen, van reizen over land en over zee, spinnen en weven, baren en koken – dit omvat alle facetten van het menselijk leven, van dood, noodlot en magie tot landbouw en regenmaken – daar heersten in oude tijden vrouwelijke godheden. In de loop van de geschiedenis van de aarde is er praktisch geen aspect van het leven dat niet aan het vrouwelijke beginsel werd toevertrouwd; zoals ook de Moeder van God (evenals de christelijke Maria, de Kanaänitische Astarte, de Egyptische Isis en de Hindoese Devaki). Er is een overstelpende hoeveelheid antropologisch bewijsmateriaal van een wereldwijde verering van vrouwe-lijke godheden; volgens de Encyclopedia of Religion werd ‘het opkomen van praktisch iedere grote beschaving op een of andere manier in verband gebracht met de verering van een godin’.

We zijn gewend aan afbeeldingen van het vrouwelijke die verband houden met de aarde (Moeder Natuur, Moeder van de Wereld, of Moeder Aarde), maar zijn minder bekend met de vrouwelijke godheden die ook de heerschappij over de zon en de hemelen voeren. Men dacht dat de Japanse keizer een afstammeling was van de zonnegodin Amaterasu, die ook bekend was als Zij Die Aan De Hemel Schijnt, de Grote Vrouw Die Het Middaguur Bezit, en Stralende Boeddha van de Hemel. In Mesopotamië werd Ishtar-Inanna als de Koningin van de Hemel vereerd. Vereerders van de Machtige Anat, Vrouwe van noordelijk Kanaän (1400 v. Chr.) bezongen ‘Haar macht in de strijd . . . , maar zij werd niettemin aangeroepen als de Meesteres van de Hoge Hemelen; Vorstin van het Rijk; Hoofd van het Vorstendom; Maagd, maar Voorouder van de Mensen; Moeder van alle Volkeren; Monarch van Alle Goden3’, enz. Eigentijdse pausen hebben hun Moeder Maria, de Koningin van het Heelal, Koningin van de Hemel, Zetel van Wijsheid en zelfs de Gade van de Heilige Geest genoemd.

Wanneer we het ritmisch stromen van primordiale energieën doorzien, kunnen we begrijpen hoe dit tot stand is gekomen. Veel kosmologieën spreken van een tijd waarin de dood in de wereld nog niet zijn intrede had gedaan, toen er nog sprake was van een soort eeuwig leven, een Gouden Eeuw toen een tweeslachtige mensheid praktisch verstandeloos was. Toen begon het zelfbewustzijn tot ontwaking te komen, de dood deed zijn intrede en de seksen scheidden zich. Wat Eén was in de droomtijd werd twee, maar de prijs was de dood. Voordien waren er geen seizoenen geweest, er heerste tijdloosheid. Maar daarna deed de tijd zich opnieuw gelden en begon met kringlopen; ontwaking leidde tot bloei, verval en dood; daarna werd een verwerkingsperiode gevolgd door een nieuwe ontwaking en vervulling, gevolgd door weer een dood.

De maandelijkse dood van de maan gaf aanleiding tot vergelijkingen met de dood op aarde. De Ouden merkten op dat de menstruatiecyclus van de vrouw zich nauw aansloot bij de maanfasen en weldra zei men dat andere kenmerkende eigenschappen daar ook toe behoorden – tegenstrijdigheid, veranderlijkheid, mysterie, geheimen. Godheden die op de maan heersten, bestuurden ook de aarde. Terwijl westerlingen in de maan een man zien, was voor de Chinezen, Arabieren en anderen de godin van de aarde ook een maangodin. Uit deze dualiteit ontstond drievoudigheid.

Er ontstonden vrouwelijke godheden die drie aangezichten of drie aspecten hadden, zoals er ook drie maanfasen waren: nieuw, vol, wassend. Sin, een vroeg-Babylonische maangod ‘was drieënig en de maangodin die hem verving, werd weergegeven door de Drie Heilige Maagden’.4 Hecate Triformis had drie geaardheden; een standbeeld (Hecaterion in Marienbad) dat haar toont als een drievoudige vrouw, getuigt van haar macht in de hemel, op aarde en eronder. Behalve de drie Scandinavische nornen en drie Griekse schikgodinnen, zijn er ook de drie Russische Zorya’s, de bewakers van dageraad, dag en nacht. Bij de Kelten werd de Morrigan de Heilige Drieëenheid genoemd, die niet alleen de wassende maan belichaamde, maar ook de volle en afnemende maan; de Dochter, Moeder en Grootmoeder; krijger, jonge vrouw en machtige Koningin.

Zo zien we ook hier de beweging van het Ene dat eerst zijn uitdrukking vindt in dualiteit, die de drie voortbrengt, en uit de drie het oneindige. Deze drievoudigheid sluit aan bij de natuurlijke levensritmen, de cyclussen van gemanifesteerde universele energieën. De drie aspecten van de maan, of van de godheden of wat dan ook, kunnen ons eraan herinneren dat elke gebeurtenis een verleden, heden en toekomst heeft. Eenheid schijnt te heersen op de onzichtbare gebieden – we kunnen één van gevoelen en van denken zijn – maar op de zichtbare gebieden moeten we de dualiteit belichamen. Het is riskant te trachten heelheid te splitsen in alleen vrouwelijk of alleen mannelijk, omdat men dan de cyclus van het eeuwig worden poogt tegen te houden. Zodra we ons aan slechts één aspect hechten, laat de niet-erkende helft zich opnieuw gelden. Hoe vaak we ook proberen de zuidpool van de noordpool te scheiden door een magneet in tweeën te snijden, heelheid, bipolariteit herstelt zich. We komen nooit de een zonder de ander tegen. In de kabbala is sephira (goddelijke intelligentie) vrouwelijk, maar wanneer ze als een schepper begint op te treden, wordt ze mannelijk. Dit eeuwig paren wordt ook afgebeeld in het menselijk lichaam dat beide geslachtskenmerken heeft (één overheersend en één recessief), wat erop duidt dat we, omdat we in beide zijn geworteld, vanuit beide creatief kunnen handelen.

Door de verbinding met onze innerlijke heelheid te herstellen worden we in staat gesteld te groeien, maar we moeten dit dagelijks vernieuwen. Iemand heeft eens gevraagd ‘Ik heb zo het idee wat het betekent een kind van God te zijn. Wat betekent het een volwassene van God te zijn?’ Zich volledig ontwikkelen, leren ‘een volwassene van God’ te zijn is het doorgaande proces dat ons van heelheid naar dualiteit brengt en van de twee naar de drie, en weer terug. En terwijl het mannelijke en vrouwelijke zich eeuwig tot uitdrukking brengen, hoeven wij niet het ene of het andere te kiezen, maar kunnen we ons richten naar de zich herhalende cyclussen die door middel van ons zich ontwikkelen als uiterlijke en innerlijke gebeurtenissen.

Over de hele wereld beslissen ouders die een kind verwachten over leven en dood op grond van geslachtsbepalende sonogrammen en andere testmethoden; mondiaal zijn we zo gefascineerd door seksualiteit dat we zelden de vraag stellen waartoe ze dient. Wanneer we het vrouwelijke beginsel nader beschouwen, worden we eraan herinnerd dat het goddelijke zich op geen enkel gebied kan belichamen zonder structuur en vorm; liefde heeft een middel nodig om zich tot uitdrukking te brengen, en elk van ons heeft het in zich om het middel tot die uitdrukking te zijn.

Verwijzingen

  1. ‘Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan’, Goethe, Faust.
  2. ‘Tao bracht het Ene voort, het Ene bracht de Twee voort, de Twee bracht de Drie voort, en de Drie bracht de tienduizend dingen voort’ (Liu Xiaogan die Lao Tse citeert, Our Religions, blz. 241).
  3. Merlin Stone, Ancient Mirrors of Womanhood, 1984, blz. 120-1.
  4. M. Esther Harding, Woman’s Mysteries Ancient and Modern, 1976, blz. 218.

Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1999

© 1999 Theosophical University Press Agency