Theosophical University Press Agency

De evolutie van de mensheid en haar beschavingen

John P. Van Mater

De geschiedenis van de mensheid kan niet worden begrepen zonder rekening te houden met de geboorte van de planeet waarvan we allemaal een onafscheidelijk deel zijn. Als ons heelal een levend wezen is, net als onze zon en aarde, dan zijn wij kinderen van de levende kosmos. Dit houdt in dat er intelligenties bestaan hoger dan de mens en wezens lager dan de dieren en zelfs de planten. Zonder de leidende en ondersteunende invloed van de hiërarchieën van hogere wezens, die het innerlijke weefsel van de kosmos vormen, zou de natuur een zinloze chaos zijn. Zij zijn de inspirators en scheppers van het plan van de werkingen van de natuur en staan achter haar inherente genezende krachten of onontkoombare terugkeer naar harmonie.

Zoals zich in het rijk van de mens en in andere rijken de evolutie voltrekt, zo verwerft ook de aarde haar vorm en belichaming. De elementale en minerale rijken, en die van planten, dieren, mensen en goden zijn alle van wezenlijk belang voor elkaar en voor het geheel. Zij zijn voor de aarde wat cellen, de levenskracht en gedachten voor de mens zijn. Elk individu omhult een goddelijke vonk en vanaf het allereerste begin van de wederbelichaming van onze planeet waren alle rijken aanwezig, niet zoals ze nu zijn, maar als zaden op het punt van ontkieming.

Laten we in het kort de geboorte van werelden als kosmische wezens nagaan. Als zo’n geboorte begint, is er geen vorm, omdat de energieën en kenmerken van de stelsels van werelden die op het punt staan tevoorschijn te komen, eeuwenlang waren ‘ingewikkeld’ en sluimerden. De hindoes en andere culturen geven cijfers voor de levensduur van planeten, zonnen en andere kosmische entiteiten. Planeten, zeggen zij, leven 4.320.000.000 jaar en de tijd die ze in hun rustperiode of cyclus van de dood doorbrengen is even lang.

Als voor een wereld het ogenblik aanbreekt om weer te ontwaken, gebeurt dat op een zeer etherisch gebied. Eerst verschijnen de goddelijke wezens en elementale krachten om het model te vormen voor de innerlijke en uiterlijke aspecten van de komende aarde. Dit wordt gevolgd door het ontwaken van de andere rijken, die de weg banen op innerlijke, niet-materiële gebieden. Naar gelang de minder ontwikkelde rijken voor zichzelf verder geëvolueerde lichamen opbouwen om doorheen te werken, krijgt de aarde de vorm en de innerlijke zowel als de uiterlijke circulaties en energiestromen die we met onze levende planeet associëren. De aarde verkrijgt haar uitdrukkingsvorm door middel van haar lagere levens, net zoals wij tot lichamelijke incarnatie komen door middel van atomen, moleculen, verbindingen en cellen, die bijdragen tot de vorming van de vloeistoffen, weefsels en organen van ons lichaam. Al deze ontvangen hun energie van de levenskrachten en worden doordrongen met de emotionele en mentale activiteiten die door het inwonende bewustzijn worden gestimuleerd. Zo gaat het ook met de planeet: naarmate de natuurrijken stoffelijker worden, ondergaat de aarde verschillende fasen van haar wederbelichaming. De levenscyclus van een planeet voltrekt zich in een reeks van pulsaties of ‘ronden’, waarvan men er gewoonlijk zeven onderscheidt. Wij zijn nu in de vierde en meest materiële ronde; van daaruit zal onze aarde steeds etherischer worden tot het einde van haar levensduur.

Vanuit theosofisch standpunt voltrekt de evolutie zich via herhaalde wederbelichamingen, niet alleen in het rijk van de mens, maar het geldt evenzeer voor dieren, planten, atomen en werelden. Net zoals wij onze onzichtbare delen hebben, heeft ook de zon met zijn planetenstelsels en hun bewoners die, en aldus wordt ons levende heelal gevormd. Bij dit alles wordt uitgegaan van de aanwezigheid van iets blijvends dat leeft in ieder mens, iedere planeet, ieder atoom, iets innerlijks dat overleeft en zich geleidelijk ontwikkelt via herhaalde wederbelichamingen – in ons geval, een hoger zelf of reïncarnerend ego waarin de wijsheid aan ervaring ligt opgeslagen. Evolutie is dus het proces waardoor de potentiële mogelijkheden van deze goddelijke essentie zich kunnen ontplooien. Omdat we dat wat ons tot mens maakt hebben ontvouwd, zijn we nu in het menselijke stadium van onze evolutie. De dieren hebben datgene ontwikkeld wat hen tot dieren maakt, enzovoort. In een toekomstige planetaire cyclus brengen de dieren misschien datgene uit zichzelf tot ontwikkeling wat het voor hen natuurlijk maakt over te gaan naar het rijk van de mens, zoals velen hebben gedaan in het begin van deze huidige planetaire wederbelichaming.

Gezien vanuit het standpunt van reïncarnatie is de mensheid miljoenen jaren oud en gaan haar beschavingen terug tot in legendarische tijden. Als we een vergelijkende studie maken van mythen en heldendichten en daar enig vertrouwen in stellen, vinden we heel wat suggestief materiaal dat serieus, zij het niet altijd letterlijk, moet worden genomen. Volgens H.P.Blavatsky werden deze oude mythen geschreven door adepten, die daarin leringen van de oude wijsheid weefden. Zij kunnen daarom op vele niveaus worden geïnterpreteerd, geestelijk, intellectueel, psychisch en fysiologisch. Deze legenden bleven onder de vroege rassen bestaan door mondelinge overlevering en kwamen tot ons als een raciale herinnering, want optekeningen zouden zeker zijn vernietigd in de vaak gewelddadige tussenperioden.

De ouden verdeelden de geschiedenis van de mens in vele cyclussen die verband houden met de kosmische klok. In de moderne theosofie worden deze perioden wortelrassen, onderrassen, familierassen, stammen, naties genoemd – cyclussen van vijfhonderd, duizend, vele duizenden jaren. Blavatsky stelde de levenscyclus van de mensheid op deze stoffelijke bol, verdeeld in zeven oorspronkelijke stammen of wortelrassen voor. Elk wortelras is verdeeld in zeven onderrassen en elk onderras in zeven familierassen. Deze bestaan op hun beurt uit zeven nationale cyclussen waarvan elk is opgebouwd uit zeven stamrassen.*

*Zie H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:713; G. de Purucker, Beginselen van de esoterische filosofie, hfst. 21, blz. 287-8; ook ‘Het wortelras en zijn onderverdelingen’, Aspecten van de occulte filosofie, blz. 35-9.

Eén manier voor het berekenen van de rassen en hun onderverdelingen is te beginnen met het getal voor het leven dat een mens idealiter leeft (ca. 72 jaar) en gaat ongeveer als volgt: zeven generaties van mensen vormen een natie, een cyclus van ongeveer 500 jaar. Zeven van deze nationale cyclussen vormen op hun beurt een stamras, dat ongeveer 3.600 jaar duurt. Een voorbeeld van een stamras zou zijn de Slaven, met inbegrip van de Russen, Polen, Tsjechen, Bulgaren enzovoort. Andere voorbeelden zouden zijn de beschavingen van de Nieuwe Wereld, die in volle ontwikkeling waren toen Columbus naar Amerika kwam; of de Teutonen, zoals de Duitsers en Scandinaviërs; ook de Goten, West-Goten en Vandaalse rassen die zich in Italië en Spanje vestigden.

Zeven stamrassen vormen wat Blavatsky een nationaal ras noemde dat een precessie-cyclus duurt van ongeveer 25.920 jaar. De term ‘nationaal ras’ is enigszins misleidend want zij heeft geen betrekking op een natie zoals wij gewoonlijk dat woord begrijpen, maar op een hele verzameling naties binnen de duur van zeven stamrassen. Een voorbeeld zou zijn het Europese nationale ras, waarvan nu een derde voorbij is en dat alle rassen van Europa omvat – Polen, Duitsers, Fransen, Zwitsers, Russen, Grieken, Bulgaren, Engelsen, Scandinaviërs, Nederlanders, Spanjaarden, enz. Zeven van deze nationale rassen vormen een familieras, dat een duur heeft van ongeveer 180.000 jaar. Eén familieras wordt gevormd door de oorspronkelijke bewoners van de beide Amerika’s: pre-Inca’s, pre-Azteken en Maya’s – die tijdens hun levensduur alle kleinere cyclussen omvatten die we hebben besproken. Een ander voorbeeld zijn de Mongolen, die zulke ondergroepen omvatten als Chinezen, Mantsjoes, Japanners, Tibetanen, Birmanen, enz. Nog een ander zou zijn de volkeren van Afrika, die een verbazingwekkende verscheidenheid aan talen, culturen en fysiologische typen laten zien. Zeven van zulke familierassen vormen een onderras en zeven onderrassen vormen een wortelras.

Alle grote beschavingen zijn het resultaat van de vermenging van volkeren – er bestaat niet zoiets als een zuiver ras. De Engelsen bijvoorbeeld zijn een vermenging van wat nu inheemse bewoners zijn, waaronder Kelten, Romeinen, Saksen, Scandinaviërs, Normandiërs en anderen. De beschavingen in China, India en het Midden-Oosten zijn alle ontstaan uit rasvermenging. De Amerika’s in het algemeen, zijn bezig nieuwe rassen voort te brengen van velerlei aard: misschien begint er een nieuwe cyclus van zo’n 25.920 jaar of mogelijk een nieuw familieras van 180.000 jaar, bestaande uit verschillende stameenheden en nationale eenheden, waarvan elk zijn bloeiperiode zal hebben.

Teruggaande tot het begin van de mensheid geeft Blavatsky te kennen dat de eerste twee wortelrassen meer astraal dan stoffelijk waren en dat hun levensduur veel langer was dan die van de volgende wortelrassen. Tijdens deze vroegste wortelrassen was het lichaam van de mens bezig zich te ontwikkelen. Tegen het midden van het derde wortelras was deze cyclus min of meer voltooid en vonden er twee opmerkelijke gebeurtenissen plaats: de splitsing in twee geslachten, iets waaraan in bijna elke religie en mythologie wordt herinnerd; en het ontwaken van de innerlijke natuur van de mens, in het bijzonder het verstand. Dit werd verwezenlijkt door de incarnatie in ieder mens van zijn eigen hoger zelf, waardoor het wordende denken tot zelfbewustzijn ontvlamde, een kenmerk dat ons van de dieren onderscheidt. Bijna alle oude overleveringen spreken over dit tijdperk als de tijd waarin goddelijke leermeesters onder de mensheid woonden en op haar plastische geest fundamentele ideeën afdrukten die tot nu toe zijn blijven bestaan. Ook leerden ze de mensheid kunsten en wetenschappen. Deze verheven wezens of adepten worden soms goddelijke koningen genoemd, die regeerden uit hoofde van hun eigen stralende goddelijke aard.

De planetaire cyclus bevond zich echter nog steeds op zijn neerwaartse helft van de afdaling in de stof en, naarmate het vierde wortelras begon te verschijnen, trokken deze leermeesters zich geleidelijk terug, terwijl ze tegelijk de mysteriescholen stichtten waar hun edele wijsheid werd bewaard. Volgens de traditie bestaan deze scholen nog steeds, al werken ze in onze tijd niet zo openlijk als in de klassieke wereld van het Westen en elders. Men zegt dat het vierde of Atlantische wortelras het meest materialistische van alle rassen was. Het bracht schitterende beschavingen voort, waarop Plato doelde in een of twee van zijn dialogen. Toen Atlantis het midden van zijn bestaansperiode bereikte, begonnen de zaden van ons tegenwoordige of vijfde wortelras te ontkiemen, want vanaf het middelpunt van een ras ontstaat het volgende. Deze middenperiode wordt soms aangeduid als de ijzeren eeuw of het kaliyuga, een tijdperk waarin het leven zich in toenemende mate intensiveert. De tijd dringt en de lagere en hogere elementen van de mensheid scheiden zich. Ten slotte worden de zaden van het nieuwe ras geografisch geïsoleerd, terwijl het oude ras in steeds kleinere aantallen zijn loop volbrengt.

Ons vijfde wortelras had zijn tehuis in Centraal-Azië en in de loop van duizenden jaren bloeiden daar velerlei beschavingen in de vredige tijd van zijn gouden, zilveren, en een gedeelte van zijn bronzen eeuw. Wij naderen het midden van het vijfde wortelras en zijn de ijzeren eeuw ervan ingegaan, die, volgens de getallen die de hindoes geven, begon met de dood van Krishna in 3102 v.Chr. Men zegt dat deze ijzeren eeuw 432.000 jaar zal duren. In de loop van de tijd zullen voorlopers van het zesde wortelras in toenemende mate beginnen te verschijnen. In tegenstelling tot ons vijfde wortelras, waarin het mentale domineert, zal het zesde ras buddhi of geestelijk inzicht meer tot ontwikkeling brengen.

Het onderwerp betreffende cyclussen is ingewikkeld, omdat rassen elkaar overlappen. Het nieuwe ras wordt geboren in de middenperiode van zijn ouder en de twee bestaan naast elkaar tijdens een onduidelijke en geleidelijke overgang. En als het midden van een grotere cyclus nadert, zorgt de natuur ervoor dat de aarde een rustperiode krijgt. Zij doet dat op alle manieren die bekend zijn aan degenen die de geologie bestuderen, zoals klimaatveranderingen, en bodemuitputting die leidt tot het ontstaan van woestijnen; ook door het verzinken van stukken land en het overstromen van andere, of het boven water komen van land. Omdat onze Europese cultuur haar middelpunt nadert, spreekt Blavatsky over dergelijke veranderingen die in de Oude Wereld plaatsvinden. Op een veel grotere schaal zullen de landen die nu worden bewoond door ons huidige wortelras met het bereiken van de middenperiode daarvan, ongetwijfeld grote veranderingen ondergaan – sommige geleidelijk, sommige catastrofaal – net als de vastelanden van Atlantis, die gedurende vele duizenden jaren uiteenvielen en door nieuwe werden vervangen, die vrij waren van de oude invloeden.

De aarde heeft vele bloeiperioden van menselijke grootheid gekend en ook vele verwoestingen moeten ondergaan. Maar moeder aarde heeft de zaak nog steeds in de hand en zal vroeger of later het evenwicht herstellen. Als wij de aarde misbruiken worden gedeelten daarvan onleefbaar. Denk eens aan de titanische krachten die de mensheid uitzendt: niet alleen de verschillende energieën van onze technologische beschaving, maar ook onze haatgevoelens, vijandschap, jaloezieën, hebzucht; ook het tegengestelde, zoals de krachten van liefde, vergevensgezindheid, broederschap, edelmoedigheid en begrip. De natuur neemt dit alles in zich op en zal eenmaal reageren. Het is geen wonder dat er tijden zijn dat de aarde de mensheid schijnt af te schudden zoals een hond zijn vlooien, totdat aan het einde van een cyclus een nieuwe tijd daagt. Of misschien volgt er een ijstijd die een heel halfrond onder honderden meters ijs bedekt, dat daardoor braak ligt om weer tot nieuw leven te kunnen worden gewekt, of er verdwijnen gedeelten van vastelanden terwijl andere verrijzen.

Wat is de toekomst van de mensheid? Juist zoals de reïncarnerende zielen van de mensheid lange, lange tijd nodig hadden om te komen waar ze nu zijn, zo zijn er nog vele, vele incarnaties voor de gezamenlijke mensheid nodig om haar bestemming te bereiken. Het menselijk ras zal beginnen geleidelijk zijn mogelijkheden te verwezenlijken; menselijk te worden in de ware zin van het woord en daarna in het menselijk leven de wijze invloed doen gelden van zijn ingeboren goddelijke aard. Eens in de verre toekomst zal een ware broederschap worden verwezenlijkt. De voorbeelden van de Christus en de Boeddha illustreren wat ook wij eens zullen worden.

William Q. Judge schrijft dat ‘de natuur voor geen ander doel bestaat dan de ervaring van de ziel’, woorden die het kosmische proces in het kort weergeven. Te midden van de opkomst en het verval van rassen is de gemeenschappelijke basis dat alle wezens zielen zijn op het pad van ontplooiing. De grootste en meest permanente bijdragen van de moderne tijd zouden wel eens kunnen zijn de wereldwijde poging de individuele mensenrechten uit te breiden en de gehele mensheid samen te brengen in een broederschap van weloverwogen wederkerigheid. Van alle beschavingen die we kennen en die hun licht langs de horizon van de tijd hebben doen stralen, is de onze wellicht uniek in haar algemene besef van wat iedere mensenziel toekomt. De strijd zelf die zich voordoet, weerspiegelt het geestelijk ontwaken dat bij alle mensen plaatsvindt; en deze druk van onderaf doorbreekt de belemmerende korst van tirannie, formalisme en orthodoxie, zoals ontkiemende zaden zich een weg banen door de aarde.

De evolutie van de mensheid vindt plaats tegen de achtergrond van een levende aarde en een levende kosmos, onder leiding van hogere wezens. Reïncarnatie geeft ons inzicht in dit panorama, want ze laat zien dat ieder mens een onsterfelijke pelgrim is met een vonk van het goddelijke in het hart van zijn hart. Alle mogelijkheden van deze goddelijke bron wonen in ieder van ons – en ook in andere wezens, zelfs in krachten en werelden: in de vogel op zijn vlucht door de blauwe hemel, in de bliksem en de storm en in onze mooie aarde die zo geduldig al haar rijken voedt. De kennis van onze goddelijke afkomst en de broederschap van alle leven brengt verantwoordelijkheden met zich. Zij die daarvan overtuigd zijn kunnen niet langer impulsief en zonder nadenken door het leven gaan, want wij hebben onze voeten op een pad geplaatst en de eerste stap op dit pad is niet voor onszelf te leven, maar voor het welzijn van de mensheid.

Evolutie

Artikelen van John P. Van Mater


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency