Theosophical University Press Agency

Het eerste gloren van de dageraad

Ruth K. Harrison

Sinds de dageraad van het wetenschappelijk onderzoek, toen alchimisten zich over hun retorten en smeltkroezen bogen in hun verwoede pogingen onedele metalen in goud om te zetten, is er voortdurend een uitdagend beroep gedaan op het technische en intuïtieve kunnen van de mens om erachter te komen hoe ons heelal is ontstaan en door welke processen de mensheid uit de nevelen van de prehistorie tevoorschijn kwam.

De grote technologische vorderingen van de twintigste eeuw hebben ons steeds fijnere instrumenten verschaft om diep in de micro- en macroscopische werelden te kunnen doordringen. Telescopen verschaffen ons een middel om lichtjaren ver te zien, voorbij ons melkwegstelsel, waar ontelbare andere melkwegstelsels met ons de donkere gebieden van de ruimte delen. Elektronenmicroscopen hebben ons vergroot beelden en voorwerpen getoond die even overweldigend en rijk aan vormen zijn als die in de ruimte boven ons. Radiogolven vertellen ons veel over wat het oog niet kan zien en door middel van technisch geavanceerde instrumenten nemen we beweging waar, ondanks het feit dat we de voorwerpen die zich bewegen niet kunnen zien: praktisch onwaarneembare entiteiten die zulke fantastische en intrigerende namen dragen als droom en quark. En, net als bij radiogolven uit de ruimte waarvan de zenders onzichtbaar zijn, kennen we deze entiteiten alleen door de sporen die ze veroorzaken in een luchtledig vat in het laboratorium.

Pas in de laatste decennia zijn wetenschappers, dankzij het onderzoek naar de mysteriën van de kwantumfysica, analogieën gaan ontdekken met leringen van de oude wijsheid. De obstakels die hen ervan weerhielden esoterische sleutels tot de oorsprong en werkingen van het heelal te accepteren worden nu opzij geschoven ten gunste van nieuwe methoden om tot begrip te komen van de ingewikkelde aard van de essentie van het leven. Het lijkt er nu op dat enkele van deze wetenschappers struikelblokken hebben verwisseld voor bouwblokken en nu bereid zijn bewustzijn als de basis van het bestaan te beschouwen. Na duizenden jaren van speurwerk en onderzoek is het denkbeeld herwonnen dat bewustzijn de grondslag vormt van al wat leeft en beweegt onder de zon en elders.

Deze geweldige stappen in theorievorming en technologie brengen de meesten van ons eenvoudige studenten in een staat van opperste verbazing. Het begripsvermogen van het publiek in het algemeen vertoont een achterstand ten opzichte van nieuwe ontdekkingen, maar de grote vragen die ons begrip te boven gaan hebben betrekking op die zaken die rechtstreeks ons leven beïnvloeden . . . vragen betreffende de zin van het leven en de angst voor een einde aan het leven op aarde. Dit soort kwesties schreeuwen om een antwoord en vragen erom als deel van ons wereldse bewustzijn te worden opgenomen.

Het lijkt erop dat de zin van het leven ons minder bezighoudt dan de dood. De dood vrezen we alsof hij een vijandige indringer is die ons komt beroven van ons kostbaarste bezit. De vraag is: wat is de dood, en wat bedoelen we als we zeggen dat iets of iemand is gestorven?

Het zou een ongerijmdheid zijn te geloven dat we aan de dood sterven, want de dood is geen ding. Het is een even normaal proces als het proces van de geboorte. Door de dood wordt het vrijkomen mogelijk gemaakt van ingekapselde energieën, die leven hebben gegeven aan de vormen die ze bewoonden; een proces van bevrijding uit een ontzielde vorm – of dat nu een menselijk lichaam, een steen, of een ster is. We zouden ons daarom kunnen afvragen wat de oorzaak is van al die drukte en angst voor dit algemene natuurgebeuren.

Eeuwen van wijsheidsonderricht hebben de weg gewezen tot ons begrip. We leren dat de dood een tijdelijke ontbinding van de stoffelijke vorm is, waardoor de geest naar zijn bron kan terugkeren om te rusten en daarna opnieuw een vorm binnen te treden, en de lasten die eigen zijn aan een leven in het stoffelijk bestaan weer op te nemen.

Vanaf de allerkleinste eenheden van leven, belichaamd in atomen, elektronen en meer gecompliceerde moleculaire vormen, ontwikkelt elk vanuit een ‘thuisbasis’ van bewustzijn de goddelijke mysterie-substantie, waaruit de eenvoudige klei van het menselijk leven zal worden gevormd.

Een tulp in de tuin kan worden gezien als een kroon van het proces van leven en dood: de tulpenbol is, net als het bewustzijn, een schatkamer waarin rust en verjonging plaatsvinden. Nadat de bloem met het ontvouwen van al haar schoonheid haar taak heeft vervuld, moet ze ten slotte haar essentiële aard terugtrekken en opeenvolgende stadia van verkleuren, verwelken en afvallen van de steel doorlopen om naar de grond van haar oorsprong terug te keren, terwijl de bol steeds net niet te zien is. Men zegt dat de bloem is gestorven. Maar kunnen we dat met overtuiging zeggen?

Episoden van rust en herleving doen zich voor in alle uitingen van de natuur – een zich bevrijden van beproevingen en uitdagingen dat eigen is aan de ervaringen van het leven. We keren terug naar de bestaanstoestand waarin problemen, verlangens, angsten en vermoeidheid, afgescheidenheid, voorkeuren, meningsverschillen, oordelen en andere verdeeldheid zaaiende illusies ophouden te bestaan . . . naar zuiver bewustzijn. Sluiers van illusie vallen weg als we puur bewustzijn binnengaan. Maar is dit het einde? Sterven we ooit werkelijk?

Ieder van ons is een pelgrim op het pad van ontdekking van dat wat de reden is van het bestaan van de ziel. Na ons vele malen te hebben teruggetrokken, te hebben gerust en opnieuw te zijn geboren, kunnen we wat we de dood noemen zien als een tijdelijk verdwijnen uit de wereld van lessen en beproevingen, totdat we ten slotte een afspiegeling worden van het goddelijke – een vervulling waarnaar vurig wordt uitgezien . . .


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1995

© 1995 Theosophical University Press Agency