Theosophical University Press Agency

De leegte vullen

Nhilde Davidson

In de ziel van ieder van ons huist een beeld van onszelf – het denkbeeldige wezen dat we menen te zijn, een afspiegeling van hoe wij denken dat anderen ons zien. Onze vooropgezette ideeën over hoe anderen zullen reageren bepalen dikwijls de richting van ons handelen. Wij spiegelen ons aan de Jansens, verdedigen ons tegen veronderstelde kritiek, dragen wat in de mode is – achter dit alles schuilt het innerlijk verlangen naar bijval en de wens te tonen wat we waard zijn. Onbewust laten we ons geluk bepalen door uiterlijkheden en leggen onszelf een maatstaf aan die veranderlijk en ondeugdelijk is.

We kunnen nooit weten wat een ander denkt en nog veel minder wat hij of zij gaat denken – hoe dikwijls zijn we niet geschokt omdat onze daden en motieven verkeerd door iemand werden uitgelegd? Het is nu eenmaal zo dat we allen onze eigen vooroordelen gebruiken bij het beoordelen van anderen – vandaar de voortdurende verrassingen in het leven. De meningen die we ons vormen krijgen een functie in onszelf en weerspiegelen wat wij zijn. Deze waarheid blijkt duidelijk uit getuigenverklaringen – geen twee mensen herinneren zich een voorval op dezelfde wijze, omdat ieder de ‘feiten’ interpreteert overeenkomstig zijn eigen verwachtingen. Deze mentale toestand blijkt uit de woorden die we gebruiken zoals bijvoorbeeld ‘botsten’ tegenover ‘duwden’, het eerste duidt op iets toevalligs, het andere op wat werd beraamd. Daaruit volgt dat wij door anderen zullen worden beoordeeld overeenkomstig hun aard en de voorafgaande wisselwerking tussen ons.

Op soortgelijke wijze is het verwerven van bezittingen om ons gevoel van eigenwaarde te versterken net zo zinloos. Aardse goederen kunnen ieder moment van ons worden afgenomen, door diefstal, brand, overstroming of oorlog en tenslotte zal de dood ons van alles doen scheiden, zelfs van ons lichaam. Ook kinderen zijn geen verlengstuk van onszelf: wij geven hun toegang tot het leven, maar ze zijn individuen, mysterieus en uniek, die hun eigen evolutionaire reis zijn begonnen en de vrijheid moeten hebben hun eigen bestemming te volgen. Zelfs ons eigen lichaam is niet van ons: er gebeuren dingen mee – we hebben onvolmaaktheden, lichamelijke beperkingen, worden ziek, verliezen ledematen, worden oud en zwak – alles buiten onze directe macht om.

Macht, beroemdheid, ambitie, aangewakkerd door hebzucht en begeerte, zijn nooit te verzadigen – er blijft altijd een onverwezenlijkt verschiet, een niet-verworven schat, een onoverwonnen vijand – de honger is onverzadigbaar en kan niet worden gestild, wat ons rusteloos maakt en onvoldaan. Blijvend geluk komt dan ook niet voort uit het bezit van wat onbeheersbaar, tijdelijk en onvoorspelbaar is. Om innerlijke vrede te vinden moeten we ons wenden tot ons onsterfelijke deel.

Wat wij zijn is altijd bij ons – in alle eeuwigheid hebben we aan ons innerlijk zelf gebouwd en bouwen we nog. De evolutie zet zich voort en alle ervaringen worden in onszelf vergaard en maken ons tot wat we zijn. Men zegt dat we naakt ter wereld komen en op dezelfde wijze heengaan – toch is dit maar een halve waarheid. Bij de geboorte brengen we onze bagage mee uit het verleden in de vorm van het karakter, talenten, beperkingen en als we heengaan nemen we onze bagage weer mee, opnieuw verpakt en veranderd door wat we in het afgelopen leven hebben gedaan. Tijdens het leven voegen we iets toe of verwijderen we dingen uit onze karmische last door de manier waarop we leven – en hier liggen onze keuzemogelijkheden: de last verlichten door geestelijke groei of onszelf omlaaghalen door dingen die ons aan de stoffelijke gebieden gebonden houden.

Door in te zien dat de weg naar innerlijke vrede in de niet-materiële, altijd tegenwoordige onsterfelijke geest ligt, zullen ambitieuze neigingen en de drang bezittingen te verwerven voor een groot deel beginnen weg te vallen. Door de normen voor onze keuzen te veranderen, gaan we een weg die ons steeds meer gemoedsrust zal geven. Als we beseffen dat alleen het niet-ons van ons kan worden afgenomen, is er niets te vrezen. We kunnen in verlegenheid worden gebracht, we kunnen misschien onder ontberingen lijden, maar die duren niet eeuwig en de dingen zullen verbeteren. Als verbetering onmogelijk is (zoals bij een ongeneeslijke ziekte) dan zal de dood, onze vriend, rust en verlichting brengen – en het mogelijk maken dat we verfrist in een toekomstig leven ontwaken.

Als de vrees is uitgebannen kunnen we ons concentreren op wat belangrijk is voor ons ware zelf. Wat ons onsterfelijke zelf dierbaar is, zijn alle vredige eigenschappen die ons vriendelijk en meedogend maken: vriendelijkheid, edelmoedigheid van geest, onbevooroordeeld zijn, geduld, opgewektheid – deugden die door ons kunnen worden aangekweekt voor het welzijn van allen. Door oefening wordt het gemakkelijker. Het is een zegenrijk wonder dat, aangezien deugdzaamheid stilzwijgend vraagt om aandacht voor anderen, het als bijproduct zelfvergetelheid oplevert en het leven voller en gelukkiger wordt, omdat we minder met onszelf bezig zijn. De behoefte die ons aandrijft lof, een positie, bezittingen en goederen te zoeken, wordt op magische wijze omgezet door onze aandacht voor anderen, wat maakt dat we minder onder druk staan. Terwijl onwetendheid ons leeg maakt, heeft mededogen de leegte gevuld.


Uit het tijdschrift Sunrise jan/feb 1993

© 1993 Theosophical University Press Agency