Theosophical University Press Agency

Oude herinneringen en keuzen van nu

Grace F. Knoche

Wat denken we van de toekomst, nu Sunrise in 1991 zijn veertigste jaargang is begonnen? Tientallen jaren was ons motto: Voor een beter begrip tussen alle volkeren, maar ondanks de roep van de volkeren om een nieuwe orde, om vrede en harmonie onder elkaar en met de buurlanden, die op zo verrassende wijze tot uiting kwam, komen mondiale en nationale crises nog steeds op grote schaal voor. We volharden daarom in onze pogingen, samen met duizenden anderen die hun tijd en kracht aan hetzelfde doel wijden, het zaad van het broederschapsideaal in de gedachten van de wereld uit te strooien. Ook de dialoog met onze lezers over bepaalde onderwerpen en thema’s in het licht van de theosofie zetten we voort, in het vertrouwen dat de waarheden van de wijsheidstraditie aan een wereld in beroering geestelijke stabiliteit en genezing kunnen brengen. Iedere poging in de richting van universaliteit in denken en handelen versterkt de lichtenergieën die de mensheid beschermen, en als gezonde filosofische beginselen het mededogend hart ondersteunen, verhoogt dat hun kracht om de mist van onwetendheid en wantrouwen te verdrijven.

Jaar in jaar uit herinnert de natuur ons eraan dat het leven zegeviert over de dood, liefde over haat, het schone over het lelijke en dat licht de duisternis kan overwinnen. Ik ga in gedachte dertig jaar terug, naar mijn eerste bezoek aan het Sequoia National Park in Californië. Toen we tussen die woudreuzen rondwandelden, die de aanvallen van honderden, misschien duizenden jaren menselijke geschiedenis hadden doorstaan, verbaasde ik me erover dat een nietig, plat zaadje zich kon ontwikkelen tot een majestueuze boom die een doorsnede heeft van 10 meter en zo’n 100 meter in de lucht oprijst en voor mij was het zeker dat geen enkel zaad, of het nu van een paardebloem is of van een roodhoutboom, nagenoeg als evenbeeld van zijn ouders kan opgroeien, als het niet wordt aangedreven door een intelligentie die uitgaat boven het stoffelijk gebied. Noem het oude geheugensporen, solair/magnetische krachtlijnen, god, dryade of deva, een of andere leidende invloed brengt de atomen, moleculen en cellen ertoe hun speciale rol te spelen bij de opbouw van een boomlichaam als woonplaats voor zijn levensessentie – die met alles is verbonden, maar toch zichzelf is.

Wat is het dat het zaad doet ontwikkelen en uitlopen, sterven en weer geboren worden volgens een op ‘herinnering’ berustend patroon? De natuur is de meesteres van haar geheimen en onze hoogontwikkelde apparatuur voor het aftasten van de hemel en het onderzoek van het atoom is er nog niet in geslaagd die te doorgronden. Maar het zoeken gaat steeds door en de perspectieven verruimen zich naarmate bevrijdende gedachten het bolwerk van de tegenkrachten van het licht bestoken. Een aantal moedige denkers zoekt naar sleutels op de oorzakelijke gebieden van het bewustzijn, in plaats van zich te concentreren op uiterlijke dingen. Volkeren uit vroegere tijden deden dat van nature; voor hen was de wereld vol wonderlijk leven: de wind en de zee, hemel en aarde, de bergen, de adelaar en de roos waren levende wezens, dynamische uitingen van het goddelijke dat iedere levensvorm die onze planeet opluistert doorstroomt en activeert. In het oude India bijvoorbeeld was een van de eerste lessen die een leerling kreeg, dat ieder atoom (anu), dat het zelf (atman) in zijn kern bezit, in wezen identiek is aan de universele geest (Brahman), want Brahman omvat alles. Hij leerde dat zich in de diepste diepten van Brahman ‘een kleine ruimte’ bevindt (akasa), onzichtbaar en ontastbaar, hetzelfde akasa of dezelfde ruimte die zich in het hart van de mens bevindt net zo als in het atoom alsook in hemel en aarde, ‘vuur en lucht, evenals in zon als in maan, bliksem en sterren.’1

Kan het zijn dat binnenin het akasa, de onzichtbare ruimte in zijn kern, de geheime code is afgedrukt die de leidende impuls geeft aan de zich ontwikkelende levensvorm, zodat die zich in harmonie met zijn goddelijk prototype kan ontplooien? Als de essentie – of moeten we zeggen karma? – in stand blijft, ook tijdens de tussenpozen van de dood van alle wezens en dingen en tijdens de rustperioden van solaire en kosmische werelden, kunnen we dan niet aannemen dat bij de wedergeboorte van onze planeet in ieder levenszaad van elk natuurrijk de gecodeerde herinnering aan zijn eeuwenlange verleden besloten ligt? Dit karmische potentieel zal eens en ergens datgene tot ontplooiing brengen wat zijn zaadessentie, aangedreven door haar eigen goddelijke kracht, moet worden.

Deze gedachten wijken in beginsel niet zoveel af van wat Rupert Sheldrake enkele jaren geleden opperde in zijn ‘hypothese over vormende oorzakelijkheid’: dat de vormen van alle organismen niet alleen worden beheerst door de aanvaarde biologische wetten, maar ook door onzichtbare en ontastbare factoren, die hij morfische of morfogenetische velden en morfische resonantie noemt.2 Die termen zijn niet aantrekkelijk, maar de gedachte erachter wel. Op gevaar af het te eenvoudig voor te stellen betekent morfogenesis het ontstaan (genesis) van vormen (morphe) rond een morfische eenheid, zoals een atoom, cel, plant of melkwegstelsel, iedere georganiseerde eenheid die kleinere in zich bevat; morfische resonantie is de invloed van vormen uit het verleden op die van nu en op toekomstige, ongeacht of het die van insecten, kristallen, mensen of wat ook zijn.

Bij het ontwikkelen van deze stelling kwam Dr. Sheldrake – bioloog, botanicus, voormalig leider van het biologisch onderricht aan de universiteit van Cambridge – tot de conclusie dat hijzelf een radicale ommekeer moest maken in zijn denken over het heelal en zijn ontelbare levensvormen. De mechanistische kijk op de mens en de natuur van de afgelopen 300 jaar moest worden losgelaten, toen het hem op overweldigende wijze duidelijk werd dat iedere soort in ieder rijk haar begin moest hebben op ‘niet-plaatselijke’, d.w.z. onstoffelijke niveaus of gebieden en dat dit een evolutionair heelal is, omdat alles daarin zich ontwikkelt. Dit lijkt gemakkelijk aanvaardbaar in deze tijd, nu het starre materialisme aan het afnemen is en de aanwezigheid van innerlijke factoren in en achter de uiterlijke vormen of structuren, zij het met enige voorzichtigheid, als een serieuze mogelijkheid worden gezien.

Sheldrake stelt zich een morfogenetisch veld voor als ‘een structuur, die de morfogenetische kiem’ of eenheid ‘onthult’, en die ‘de echte uiteindelijke vorm’ bevat die deze zal aannemen.3 Hij wijst op het natuurlijke feit dat ‘het gelijke het gelijke beïnvloedt,’ dat wezens of dingen uit het verleden gelijksoortige wezens of dingen van nu kunnen beïnvloeden; met andere woorden, tijd en afstand vormen geen belemmering omdat er altijd een ‘niet-plaatselijke connectie’ bestaat en de opgeslagen herinneringen aan wat een organisme in het verleden is geweest het niet alleen in het verleden maar ook in de toekomst beïnvloedt.

Voor hem is het geheugen onverbrekelijk verbonden aan iedere soort; in feite aan de natuur zelf. Het vaak herhaalde experiment waarbij wordt aangetoond dat, wanneer een kristal eenmaal is gevormd, er zich bij volgende experimenten steeds gemakkelijker nieuwe identieke kristallen vormen, is een goed voorbeeld. Voor verschillende planten en dieren verliep het leerproces veel gemakkelijker en sneller wanneer eenmaal een patroon was vastgesteld. Hoe gebeurde dat? Wat was de oorzaak dat een soort die later en in een ander land werd geboren een nieuwe gewoonte of een nieuw patroon kon overnemen dat een vroegere generatie had aangeleerd? Wat codeert moleculen en cellen dat ze handelen zoals ze doen? Als DNA in iedere cel van het lichaam aanwezig is, wie of wat programmeert dan de cellen van een embryo, zodat sommige een lever vormen, andere een oog, een hart, een milt, enz.? Wie of wat regelt of leidt het organisme als geheel? Hoe produceert een wezen zijn eigen soort en niets anders, zodat een eekhoorn altijd een eekhoorn voortbrengt, een eik een eik en geen olifant? Sheldrake stelde vragen die hij binnen het raam van de kennis waarin hij was opgeleid niet kon oplossen. Deze en andere vraagstukken voerden hem tot de filosofie.

Tijdens een vierjarig verblijf in India, waar hij de fysiologie van tropische planten onderzocht, hield hij zich bezig met boeddhisme, vedanta en theosofie. Ofschoon hij zich bij het testen van zijn theorie over morfogenesis en morfische resonantie beperkte tot stoffelijke organismen en het cumulatieve effect van vroegere gedragspatronen op toekomstige vormen, was hij zich bewust van de psychologische en filosofische consequenties. Als ‘het gelijke het gelijke beïnvloedt’ en individuen zonder direct contact door andere van dezelfde soort beïnvloed kunnen worden, hoe zit het dan met de rol die telepathie, gebed en gedachtekracht spelen?

In zijn pas verschenen boek, The Presence of the Past: Morphic Resonance and the Habits of Nature [De aanwezigheid van het verleden: Morfische resonantie en de gewoonten van de natuur] (1989) werkt hij zijn theorie over vormende oorzakelijkheid ‘in haar brede historische, filosofische en wetenschappelijke verband’ verder uit, . . . en onderzoekt hij de gevolgen ervan ‘op het gebied van de psychologie, de maatschappij en de cultuur’ (vii). Omdat ‘de kosmos nu meer lijkt op een groeiend en zich ontwikkelend organisme dan op een eeuwige machine’, ziet hij de zogenaamde wetten van het heelal niet als onveranderlijk, maar meer als ‘gewoonten’. Het morfogenetisch veld dat ontstaat door herhaling van de manier van handelen van het organisme in de loop van de tijd, bouwt een patroon op van gewoonten en iedere soort, een leeuwerik of een paddestoel, een pruimenboom of een mens ‘erft een collectieve herinnering’ aan vroegere ervaringen, ongeacht hoever weg deze ook liggen in tijd en afstand. Onze persoonlijke gewoonten ‘kunnen afhangen van cumulatieve invloeden uit ons gedrag in het verleden, waarop we ons “afstemmen” ’(vgl. xvii-xix). Sheldrake gebruikt de analogie van een TV-toestel: wat op ons scherm verschijnt ontstaat niet in het toestel maar is het resultaat van de onzichtbare trillingsgolven, die worden opgenomen en audiovisueel door tijd en ruimte naar ons overgebracht door middel van zijn circuit-systeem. We hebben geen zeggenschap over wat er doorlopend via ons TV-toestel binnenkomt, maar we hebben wel de keus om het al dan niet aan te zetten en welk kanaal we wensen.

Bovendien hoeven herinneringen, bewuste of onbewuste, niet in een stoffelijke vorm in de hersenen te worden opgeslagen, want ieder organisme is omgeven door zijn eigen morfische veld, dat een ‘niet-stoffelijke invloedssfeer is, die zich uitstrekt in de ruimte en zich voortzet in de tijd.’ Als een plant, een dier of een mens sterft, sterven die velden niet maar blijven ‘potentiële, organiserende patronen van invloed die in andere tijden en op andere plaatsen weer fysiek kunnen verschijnen, . . . Doen ze dat, dan bevatten ze in zichzelf de herinnering aan hun vroegere stoffelijke bestaansperioden.’ En het is deze morfische resonantie, zo verklaart Sheldrake, ‘die het overbrengen van de vormende oorzakelijke invloeden door tijd en ruimte met zich brengt. De herinnering binnen de morfische velden is cumulatief en daardoor worden allerlei dingen door herhaling steeds meer tot een gewoonte’ (xviii-xix). Sheldrake suggereert dat de vormen of gewoonten van een soort heel goed geregistreerd zouden kunnen worden op wat theosofen de ‘akasische annalen’ noemen, ofschoon hij de voorkeur geeft aan het woord akasa. Op deze manier wordt wat mensen in het verleden waren en dachten en voelden als herinneringen opgeslagen en dat oefent door morfische resonantie invloed uit op wat we nu zijn, denken en doen.

Deze gedachten over zaden zijn zo oud als de denkende mensheid en de manier waarop intuïtieve en getrainde denkers ze opnieuw tot uitdrukking brengen om ze te laten aansluiten op het denken van de tijd zo opwekkend als het aanbreken van een nieuwe dag. De theosofie, die inzicht geeft in wat akasa en zijn lagere tegenhanger het astrale licht is, spreekt erover als ‘de grote beeldengalerij van de eeuwigheid’,4 de opgeslagen herinneringen aan alles wat de aarde en haar bewoners (individueel en collectief) hebben gedacht, gevoeld en gedaan sinds ons planetenstelsel werd gevormd – en daarvoor, in vroegere levenscyclussen van de aarde. Dit natuurfeit is onze potentiële redder of vernietiger, afhankelijk van wat we van onszelf offeren aan het geheugenreservoir van de aarde.

‘Het gelijke trekt het gelijke aan’ en het patroon van onze gezamenlijke gedachten en daden vormt zich rond de elementen van dit reservoir waarop we ons wensen af te stemmen. Als we haat, zelfzucht en hebzucht zaaien, storten we niet alleen afvalstoffen op de puinhopen van de laagste gebieden van het astrale licht, wat nu en dan op de mensheid met vreselijke gevolgen terugslaat, maar tegelijkertijd wordt onze ziel erdoor aangetast. Als we het zaad van broederschap, liefde en zorg voor onze medebewoners van ieder rijk zaaien, zal onze oogst van geestelijke aard zijn en tot het eeuwige leven behoren. Iedere impuls tot mededogen, die spontaan in het hart opwelt, vergemakkelijkt eenzelfde uiting in hart en hoofd van anderen, nu en in de hele toekomst. Het herinneringsvermogen faalt niet, want in het akasa of de ruimte in de kern van iedere levensvonk, van mineraal tot ster, zijn de schatten van verleden en heden, voorboden van de toekomst, bewaard.

Het is duidelijk wat onze keus moet zijn. Ofschoon in de geschiedenis de ene oorlog na de andere is vastgelegd, met alle desastreuze gevolgen, en ze hun noodlottig stempel hebben afgedrukt op de onzichtbare geheugentafelen van de aarde, zijn we niet onherroepelijk gedoemd de mislukkingen uit het verleden te herhalen. Integendeel, we zijn geestelijke en geen stoffelijke wezens, vrij om onze verbeeldingskracht te gebruiken, vrij om te denken en te handelen langs creatieve wegen, waardoor we resoneren met de hogere gebieden van het akasa, waaraan we onze inspiraties ontlenen. Laten we moed putten uit de opbeurende woorden van René Dubos: ‘Trends zijn niet onstuitbaar.’ De kracht van zuiver altruïsme in ons denken en gedrag is ontzaglijk en verstrekkend en heeft niet alleen een blijvende invloed op ons karakter maar, wat nog veel belangrijker is, op ons gemeenschappelijk gedachtereservoir.

Noten

  1. Chandogya Upanishad, 8.1.1-3 naar de vertaling van Radhakrishnan. Akasa is een Sanskrietwoord dat ‘stralend’ betekent en wordt gebruikt voor verschillende aspecten van het mystieke denken: de onzichtbare ruimte in de kern van alles, in de Upanishads; het vijfde element (tattva) in de Vedanta filosofie, vergelijkbaar met de ether of de vijfde essentie (quinta essentia) van de middeleeuwse denkers; en, in de theosofie, de hogere of geestelijk-etherische gebieden van het astrale licht.
  2. Vastgeroeste dogma’s zijn hardnekkig en in 1981, toen Sheldrake zijn boek, A New Science of Life: The Hypothesis of Formative Causation, publiceerde, was de wetenschappelijke wereld in Groot-Brittannië scherp verdeeld. Het invloedrijke blad Nature bestempelde die ‘dolzinnige verhandeling’ als een kandidaat voor de ‘brandstapel’, terwijl de New Scientist zijn recht op gehoor verdedigde. De Tarrytown Groep uit Tarrytown, NY, loofde $10.000 uit voor de beste inzending die de waarheid of onwaarheid van Sheldrake’s hypothese zou aantonen. Vgl. The Tarrytown Letter, ‘A Forum for New Ideas,’ september 1982, blz. 7, 11.
  3. A New Science of Life, blz. 76.
  4. H.P. Blavatsky, De geheime leer, 1:134.

Grace F. Knoche


Uit het tijdschrift Sunrise mei/jun 1991

© 1991 Theosophical University Press Agency