Theosophical University Press Agency

Geschiedenis in een ander licht

Sarah Belle Dougherty

De studie van de geschiedenis is geworteld in ons begrip van de mens en het heelal. Feiten op zich hebben geen enkele betekenis totdat we ze rangschikken, met elkaar in verband brengen, en vaststellen wat belangrijk of onbelangrijk is, wat de oorzaken en de gevolgen zijn, en wat niet met elkaar samenhangt. De redactiepagina’s van diverse kranten tonen duidelijk de verschillende conclusies die kunnen worden getrokken uit dezelfde feiten, afhankelijk van de opvattingen van de waarnemer.

Op alle gebieden van kennis spelen interpretaties een overheersende rol. In de regel accepteren historici heersende meningen in de natuur- en biologische wetenschappen als axioma’s, in mindere mate in sociale wetenschappen zoals economie, psychologie en antropologie. Daartoe behoren veronderstellingen als de geleidelijke evolutie van de mens uit het dierenrijk, het materialisme als de enige aanvaardbare grond voor verklaringen, en de werkelijkheid als een toevallige schikking van stof en energie – opvattingen die een weerspiegeling zijn van ideeën van de negentiende eeuw.

De geheime leer van H.P. Blavatsky geeft een beeld van de mens en de kosmos dat radicaal verschilt van wat in haar tijd gangbaar was. Het beschrijft in grote lijnen fundamentele ideeën uit de wijsheid-religie van de oudheid, die door vele overleveringen van de mensheid worden bevestigd en die ze vergelijkt met de negentiende-eeuwse wetenschap en religie. Tot de meest fundamentele uitgangspunten behoren de spirituele grondslag van het heelal en van alles wat daarin is, de cyclische openbaring van alle eindige dingen, en de universaliteit van bewustzijn, leven en materie. Uit een onkenbare bron kwam de kosmos tevoorschijn voor zijn periodiek bestaan, de openbaring van een goddelijk levenscentrum. Hetzelfde kan worden gezegd van een zonnestelsel, een planeet, een mens, of een atoom. Het zijn alle spirituele individualiteiten die zich cyclisch bewegen door verschillende gebieden van stoffelijk bestaan. Elk ontwikkelt uit zichzelf zijn eigen goddelijke mogelijkheden: een pelgrim op een eonenlange reis door de vele vormen van ervaring die de kosmos biedt.

In deze visie is de aarde een levend, bewust geheel, en de mensheid is één deel van dit stelsel van levens, met elkaar verbonden in een veelomvattend evolutieproces dat zowel psychologisch, spiritueel als stoffelijk is. In diepste wezen komt ieder mens uiteindelijk voort uit diezelfde onkenbare bron en is daarom onvernietigbaar; hij heeft een oneindig verleden en een oneindige toekomst. Wij zijn niet de eerste mensheid die onze planeet bevolkt, en deze aardbol is ook niet de eerste belichaming van de aarde. Onze geschiedenis gaat terug tot vroegere belichamingen van de aarde, en nog verder terug, verder dan we ons kunnen voorstellen. Toen de aarde zich vormde, waren de spirituele individualiteiten die de kern zijn van ieder mens al aanwezig. Ze gingen door de vormen van de minder ontwikkelde rijken en bouwden stoffelijke voertuigen op die eens tot woning zouden kunnen dienen voor de denkende, strevende mensheid. Er bestaat inderdaad een stoffelijke evolutie, maar de drang daartoe komt van binnenuit, niet in de eerste plaats uit het milieu of uit de stof zelf. De vormen ontwikkelen zich om uitdrukking te geven aan de spirituele, mentale en emotionele energieën die zich steeds vollediger trachten te manifesteren. Die evolutie neemt een lange tijd in beslag. Voor het denken actief is, moet het werken op grond van niet-zelfbewuste natuurlijke impulsen, geleid door de invloeden van die natuurrijken die al bewust deel kunnen nemen aan het evolutieproces.

Omdat de mensheid deel uitmaakt van grotere entiteiten met eigen levensprocessen en een eigen evolutie, voltrekt het menselijk gebeuren zich niet in een vacuüm. De menselijke evolutie volgt een patroon ontleend aan de levenscyclus van de planeet en het zonnestelsel. Als gevolg van deze invloeden zijn er in het menselijk bestaan processen die duizenden of miljoenen jaren in beslag nemen om te worden voltooid. De oude volkeren spraken bijvoorbeeld over vier grote tijdperken (de gouden, zilveren, bronzen en ijzeren eeuw) of vier yuga’s, die zich cyclisch herhalen. H.P. Blavatsky spreekt over verscheidene grote rassen of evolutionaire uitdrukkingsvormen van de mensheid, waarvan er vier zijn voorafgegaan aan de huidige wereld-mensheid en waarvan er twee na ons zullen volgen. Deze grote ras-cyclussen zijn verbonden met de levenscyclus van de aarde en met de zeven heilige planeten van de ouden. Daarom hebben de aarde en het zonnestelsel een enorme invloed op de loop van de menselijke geschiedenis.

Misschien wordt de grootste invloed op onze geschiedenis uitgeoefend door het ingeboren goddelijke beginsel in ieder mens. Als uitdrukking van een goddelijke levenskern of monade vormt ieder mens de culminatie van de door die monade opgedane ervaringen. We komen in dit leven met onze individuele karmische geschiedenis, die voor ons de aantrekking vormt tot een bepaalde plaats of tijd, en die tot uitdrukking komt in ons leven. Ons lichaam is gevormd uit atomaire levens die al eerder met ons waren verbonden; onze mentale en emotionele natuur vormt zich ook doordat we kenmerkende elementen aantrekken die we afwierpen bij onze laatste dood. Omdat het collectieve en individuele karma van mensen, waar en wanneer ook, de fundamentele oorzakelijke factor is, kan het menselijk gedrag niet uitsluitend worden verklaard uit milieu- of erfelijkheidsfactoren, de economie, de sociologie, politiek, geografie, biologie of de genetica, zoals geschiedschrijvers in het algemeen proberen te doen. Bovendien is het menselijk leven geen kwestie van toeval, want de mensen die tot een bepaald tijdperk of een bepaalde cultuur behoren, brengen hun voornaamste eigenschappen mee uit vorige levens en reageren ook op aardse en zonnecyclussen. Een ingewikkelde wisselwerking van cyclussen, van individueel karma en van vrije wil ligt ten grondslag aan de oorzaken van gebeurtenissen. Al vergt het jaren of mensenlevens van studie en zelfloutering om een bepaalde diepere kennis van karma en cyclussen te verwerven, we kunnen de fundamentele oorzaken niet ontkennen of negeren alleen omdat we ze niet onmiddellijk kunnen zien. Dat lijkt op een poging de structuur van een gebouw te verklaren zonder aandacht te schenken aan de fundamenten of de verborgen delen van de bovenbouw.

In strijd met wat de wetenschappelijke theorie verkondigt, is de mens niet slechts een hoogontwikkeld dier. Fysiek hebben we een dierlijk lichaam, en psychologisch zijn we als menselijke wezens verre van volmaakt; niettemin zijn we menselijk omdat we in evolutie-tijdperken in het verleden in onszelf het vermogen hebben ontwikkeld de mentale en psychologische eigenschappen van het mens-zijn tot uitdrukking te brengen. We zijn verder ontwikkeld dan het dierenrijk en zullen ons daarvan steeds verder verwijderen naarmate onze groei zich voortzet. Ook de mens uit het verleden was geen dier. Wat maakt ons ten slotte tot mens, dier, god of mineraal? We baseren ons oordeel gewoonlijk op het lichaam, maar het is de innerlijke ontwikkeling die bepaalt wat we zijn. De mensheid heeft vele soorten lichamen gekend sinds de aarde werd geboren, en op deze bol heeft de mensheid vele vormen aangenomen, waarvan sommige door H.P. Blavatsky zijn beschreven, zoals bijvoorbeeld een enorme op een zak lijkende vorm van wat eerder astrale dan fysieke stof is. De mens bestond vele miljoenen jaren in een niet-stoffelijke vorm, verstandelijk nog niet ontwaakt, maar hij nam toch deel aan het leven van de aarde en haar andere natuurrijken, terwijl hij geleidelijk verstoffelijkte om de stoffelijke dichtheid van de omringende bol te evenaren.

H.P. Blavatsky spreekt over de lange fysieke ontwikkeling die noodzakelijk was om een lichaam voort te brengen dat de mentale en spirituele krachten van een mens tot uitdrukking kon brengen. Toen eenmaal het stoffelijk instrument gereed was, voltrok de ontwikkeling van het menselijk denkvermogen zich niet op dezelfde langzame evolutionaire manier. Integendeel, wezens die al verder waren ontwikkeld dan het menselijke stadium en die karmisch met ons waren verbonden, wekten onze latente mentale vermogens in overeenstemming met onze individuele mogelijkheden. Deze gebeurtenis leeft voort in de herinnering van de hele wereld – hetzij als de incarnatie van goddelijke wezens of als het schenken van het vuur van het denken – want het was de eerste echte uiting van ons mens-zijn. Deze prometheus-achtige wezens incarneerden rechtstreeks in de weinige meest gevorderde leden van de mensheid, stimuleerden het middendeel van de mensheid en beïnvloedden nauwelijks de minst gevorderden die nog niet zo ver waren om vooruit te gaan. De rechtstreekse incarnaties waren als goden onder de mensen, die het hele menselijke ras verlichtten met de spirituele uitstraling van hun wezen. Zij werden onze goddelijke leraren, deelden met de ontwakende mensheid hun kennis van landbouw, kunsten en wetenschappen en de spirituele werkelijkheden van de natuur, die tot ons zijn gekomen in de vorm van mythen en religies van iedere cultuur en uit iedere windstreek. Deze vroege tijden in de menselijke ontwikkeling waren een soort kinderlijke gouden eeuw, voordat het volledig ontwaken van het denkvermogen en de voortgaande verstoffelijking van de mensheid ons afsneden van de rechtstreekse kennis van ons geestelijk zelf en van meer verheven levensvormen.

Op deze manier ontstonden beschavingen veel sneller dan mogelijk zou zijn geweest als de mensheid haar vermogens zonder hulp had moeten ontwikkelen. H.P. Blavatsky plaatste deze gebeurtenis, in overeenstemming met de archaïsche gegevens, ongeveer 18 miljoen jaar geleden. Tussen die tijd en het begin van de opgetekende geschiedenis zouden vele grote beschavingen en rassen hebben gebloeid en zijn verdwenen, terwijl alle bewijzen van wat ze tot stand brachten zijn verdwenen door geologische krachten: vulkanisme, aardbevingen, zondvloeden, woestijnvorming, en bewegingen en overstromingen van landmassieven. Van het grootste deel van de geschiedenis van de mens hebben we geen optekeningen en de datering van oude overblijfselen wordt door H.P. Blavatsky in twijfel getrokken. Onze datering draagt nog altijd het stempel van het bijbelse schema van 6000 jaar, dat is teruggedrongen door een wetenschap die nog steeds aanneemt dat de mens een recente verschijning is en de beschaafde mens een kwestie van een paar duizend jaar. Blavatsky’s ruimere kijk op de geschiedenis verwerpt, in overeenstemming met de oude overleveringen, de gedachte dat verscheidene duizenden jaren geleden alle mensen nog eenvoudige lieden waren die leefden van de jacht en van wat de natuur verschafte. Sinds het ontwaken van het denkvermogen waren er beschavingen van verschillende hoogten die gelijktijdig over de hele wereld bestonden. Er zijn miljoenen jaren geleden, in plaats van simpelweg duizenden jaren, hoge stoffelijke en spirituele beschavingen geweest, terwijl er ook zelfs nu nog primitieve culturen bestaan. We kunnen niet aannemen dat onze voorouders allemaal even primitief waren; in feite waren wij die voorouders. De mensheid ontwikkelt zich gedurende lange tijdsperioden, sterk beïnvloed door aardse cyclussen. Maar deze ontwikkeling van het ras wordt bereikt door herhaalde reïncarnatie van individuele mensen, niet in de eerste plaats door het doorgeven van kennis van generatie aan generatie. De sleutel ligt in de evolutie van individuele zielen, niet van beschavingen. We moeten open blijven staan voor de mogelijkheden van vroegere beschavingen – en deze volkeren niet los zien van onszelf, of te voorbarig oordelen over wat zij hebben kunnen bereiken.

Dat oude symbolen en overleveringen evengoed menselijke kennis belichamen als de oorspronkelijke spirituele openbaring aan de jonge mensheid, maakt ze tot voorwerp van serieuze bestudering. Sinds Heinrich Schliemann de werken van Homerus als geschiedschrijving aannam en daardoor de overblijfselen van Troje, Mycene en Kreta ontdekte, worden mythen en heldenverhalen beschouwd als mogelijke bronnen van historische informatie. Maar behalve dat deze overleveringen gebeurtenissen vastlegden, belichamen ze ook wetenschappelijke, astronomische, mystieke en geografische kennis van de oude wijzen.* H.P. Blavatsky vestigde de aandacht op vele overleveringen die de wereld kent, en toonde aan wat ze aan wetenschappelijke, historische en filosofische informatie bevatten en dat ze in essentieel opzicht overeenstemmen. Als. die zouden worden bestudeerd als beschikbare bronnen van kennis in plaats van als ongefundeerde speculaties, dan zouden geschiedschrijvers, archeologen en natuurkundigen zonder twijfel heel wat bruikbare sleutels vinden die hen bij het zoeken van informatie en het interpreteren van gegevens zouden kunnen helpen.

*Zie De maskers van Odin van Elsa-Brita Titchenell en Esotericism of the Popol Vuh van R. Girard voor interpretaties van de verschillende betekenissen achter de traditionele heldendichten van twee beschavingen, de Oud-Noorse en die van de maya’s.

In het licht van De geheime leer zien we dat de geschiedenis van de mensheid niet kan worden bestudeerd los van de geschiedenis van de aarde als een levend wezen, of de geschiedenis van de verschillende andere natuurrijken. Die vormen in feite het kader waarbinnen de geschiedenis van de mens zich voltrekt en de bepalende factor voor de menselijke cyclussen. Zoals onze persoonlijke relaties worden ontsierd door de scheidsmuren die we tussen mensen waarnemen, zo lijdt de hedendaagse studie van de geschiedenis onder het feit dat we de mensheid scheiden van de rest van de planeet en het zonnestelsel. Als we ons bovendien zo uitsluitend concentreren op het stoffelijke dat we weigeren het goddelijke te zien als de achtergrond van het bestaan, dan verminkt dat onze opvattingen over de mens en de natuur. We ontzeggen ons onze grootste mogelijkheden en zien onszelf en onze voorouders als hoogontwikkelde apen in plaats van als wezens met een enorm geestelijk erfgoed achter ons. Als we inzien dat het goddelijke de werkelijkheid is en de stof de afspiegeling, dan geeft dat een ander perspectief aan het menselijk leven en het doel van de menselijke evolutie. We erkennen dan ook dat de opgetekende geschiedenis slechts een klein fragment is van de totale geschiedenis van zelfs de beschaafde mens, en dat er waarheden verborgen liggen in mythen, legenden en religieuze overleveringen die vanuit de oudheid tot ons zijn gekomen – overleveringen die spirituele, fysiologische, historische, astronomische, mystieke en geografische feiten belichamen in plaats van domme speculaties en fantasieën.

Geschiedenis is een empirische studie en geschiedkundigen kunnen hun conclusies niet baseren op onbevestigde gegevens. Gezaghebbende uitspraken, channeling, regressie, psychische ervaringen, helderziendheid, en openbaringen, hoewel soms juist, zijn geen betrouwbare bronnen van informatie, tenzij ze onafhankelijk zijn bevestigd. Er is zoveel ruimte voor zelfmisleiding en dwaling, de gevallen van regelrecht bedrog nog daargelaten. De geheime leer beïnvloedt niet zozeer de feiten van de geschiedenis als wel de standpunten in het denken van de historicus waarop zijn oordeel en interpretatie berust. Al onze kennis is voor het grootste deel theoretisch en hypothetisch, gebouwd op axioma’s omtrent de aard van het heelal en zijn bewoners. Door het materialisme te doorbreken, dat zijn hoogtepunt bereikte in de negentiende eeuw – maar dat nog steeds de mensheid in zijn greep houdt – en door fundamentele begrippen van de archaïsche geheime leer in moderne termen naar voren te brengen, kan het werk van H.P. Blavatsky leiden tot een nieuwe waardering en een verruimd begrip van ons menselijk verleden.

Artikelen van Sarah Belle Dougherty


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1988

© 1988 Theosophical University Press Agency