Theosophical University Press Agency

Kosmische blauwdruk

John Van Mater, jr.

De wonderen van de schepping onthullen een plan en een schoonheid op innerlijk gebied die de ene werkelijkheid weerspiegelen. Emerson herinnert ons eraan dat ‘de kleur van de bloem uit haar wortel voortkomt en de glans van de zeeschelp met haar bestaan begint.’ De natuur brengt zich tot geboorte vanuit diepere oorzaken van het zijn, vanuit een bewustzijn dat zijn oorsprong heeft in een goddelijke bron met een onbeperkt scheppingsvermogen op vele gebieden.

Plato huldigde het denkbeeld dat het goddelijke denken achter alle uiterlijke verschijnselen staat, dat de grondslag van harmonie, planmatigheid en orde zich weerspiegelt in een steeds veranderend heelal, waarin ideële spirituele patronen voorafgaan aan de ontwikkeling van zielen en hun voertuigen. Vanuit dat standpunt kan de mensheid worden gezien als een verder gevorderd prototype waarop het streven van de lagere natuurrijken is gericht, zoals de goden dat zijn voor de mens. De krachten van het bewustzijn zijn geconcentreerd in wezens die voortdurend hun eigenschappen ontplooien in een proces van groei, verval en vernieuwing.

Wat is schepping als de stof niet wordt geschapen en niet wordt vernietigd, maar alleen van vorm verandert? Achter alle veranderingen schuilt een continu proces, een beweging naar grotere volmaking. Uiterlijke vormen handhaven zich in een doorgaand proces slechts betrekkelijk kort en worden dan vernietigd, om zich daarna weer te vernieuwen. De slang moet haar huid afleggen om te groeien, en als ze sterft wordt haar lichaam afgelegd, net als de huid, terwijl haar wezen blijft bestaan. Wanneer het zaad ontkiemt om zich een weg naar het licht te banen, brengt het uit de latente toestand de energie voort die het nodig heeft om tot volle wasdom te komen.

Er wordt in de natuur niets verspild, want creativiteit vereist een economisch en efficiënt gebruik van alles. Stof wordt opnieuw gebruikt, opnieuw gevormd, zoals we zien bij de exploderende supernovae, die deeltjes van de elementen in de ruimte verspreiden die door andere zonnen en werelden worden gebruikt. Als een ster explodeert, schept ze een gasachtige wolk, waarvan men heeft waargenomen dat ze jonge zich vormende sterren bevat. Een soortgelijk proces doet zich voor in een bos als een dode boom omvalt en tot ontbinding overgaat en hij alle energie die hij bezat toen hij nog leefde, opnieuw verspreidt. Zijn atomen worden door andere planten gebruikt, waaronder zaailingen en een heel groot assortiment van paddenstoelen, bacteriën, insecten en micro-organismen. Het leven is een geïntegreerd, doorlopend proces, waarin nieuwe en hogere soorten voortdurend uit de oorspronkelijke blauwdruk worden voortgebracht en ontwikkeld.

Achter de dramatische veranderingen die de natuur tentoonspreidt, staat een hogere spirituele kracht. De rups komt als een vlinder uit de cocon naar buiten na een grondige metamorfose die een innerlijke en uiterlijke transformatie betekent – van de ziel, niet alleen van de substantie. Kunnen we zeggen dat de rups hetzelfde bewustzijn heeft als de vlinder? Ja en nee. Ook al zijn ze hetzelfde wezen, toch schijnt het bewustzijn van de vlinder hoger te zijn dan dat van de rups, want de hele levensstijl is drastisch veranderd. Omdat de fundamentele werkingen van de natuur consequent zijn – individuele bewustzijnsvonken herhalen en hervormen zich zowel in het oneindig kleine als op kosmische schaal – moeten atomen dus overeenkomen met zonnestelsels, en cellen met heelallen.

De oneindige verscheidenheid van levende dingen die innerlijk zijn verbonden, maakt deel uit van één groots plan met een goddelijk doel. Een treffend voorbeeld is een sneeuwvlok; onder miljarden sneeuwvlokken zijn er geen twee gelijk, hoewel ze alle zijn gebaseerd op hexagonale of zeskantige patronen. De hele structuur wordt bepaald door de bindende affiniteiten van de wateratomen, en toch vormen ze iets dat groter is dan de som van de delen. Wat verschaft de kosmische blauwdruk die de delen tot één maakt? Ieder wezen komt voort uit een goddelijke kern, de essentie van zijn individualiteit. Deze blijvende, onvernietigbare bewustzijnseenheid brengt een uniek individu voort, wals een sneeuwvlok. De oorsprong van dit unieke karakter is nog steeds een wonder. Waarom nemen de miljarden sneeuwvlokken die uit de wolken vallen alle een eigen, enigszins andere vorm aan?

De mensheid is vanaf het begin een integrerend deel van het scheppingswerk van de aarde. Tijdens de zeer lange voorbereiding van zowel de aardse als de spirituele evolutie hadden we een functie bij het teweegbrengen van de veranderingen die de groei van de lagere natuurrijken beïnvloedden. Continenten ontwikkelen zich met een nieuwe flora, fauna, en nieuwe rassen. Samen vormen de natuurrijken een deel van het lichaam van de aarde, van haar ziel en van haar evolutie. Ze omvatten de levende biosfeer, die voor de planeet onontbeerlijk is, met circulerende dampkringsgebieden, wolken, water, en landmassieven die verrijzen, verzinken, en botsen, waardoor zich bergen vormen. Ook door vulkanische werking wordt het aardoppervlak voortdurend vervormd en veranderd. Daar komt geen einde aan. Het klimaat en de geografie bepalen ten dele de aanpassingen van organismen, en op hun beurt dragen de dieren, de bossen en het zeeleven bij tot de vorming van het klimaat. Gaia, het planetaire wezen, leidt uiteindelijk de gang van haar samenstellende delen.

Wij mensen vormen een wonderlijk miniatuur van het patroon van de kosmos, een mengsel van hemel en aarde. Net als onze levende aarde heeft ook het heelal het menselijke stadium en de oneindige graden van wezens nodig om zijn ziel en lichaam te vormen. Talloze kleinere levens bestaan en doen ervaringen op door ons. Het menselijke lichaam is een eenheid, een heelal van meer dan 50 biljoen cellen die door een instinctieve intelligentie op wonderbaarlijke wijze zijn geïntegreerd, een overziel die haar oorsprong heeft in het bewustzijn van de monade of het goddelijke centrum. De transcendente wijsheid van de kosmische ziel komt tot uitdrukking in ontelbare lagere wezens. Ze vormen het kanaal voor haar krachten en energieën, en regelen de vitaliteit van het heelal. Ze bouwen en onderhouden haar en vernietigen haar ook.

De goden – goddelijke architecten en bouwers – dragen hun wijsheid door heel het stelsel over, want zij vormen zijn innerlijke constitutie. Dit valt onder het oude begrip van de hiërarchieën. De ideeënvormen van hogere wezens geven leiding aan de dieren, bijvoorbeeld, door hun instinct. De in kolonies levende insecten – bijen, mieren, wespen, termieten – weerspiegelen dit in hun ordelijke gemeenschappen die blijk geven van samenwerking en intelligentie. De uit zeshoekige cellen bestaande bijenkorf – het meest efficiënte gebruik van de ruimte – en hun ingewikkeld communicatiestelsel; de verbazingwekkende geometrie van bloemen; de symmetrie en mathematische bouw van de spiraal van zeeschelpen, zijn voorbeelden van de eindeloze variaties van de scheppingskracht van het universele denkvermogen.

Ons mensenrijk bevindt zich halverwege een onmetelijke keten van wezens – talloze goden boven, en ontelbare onontwikkelde godsvonken onder ons. Alle zijn noodzakelijke uitingen van het universele zijn. Zoals goddelijke wezens ons beïnvloeden, beïnvloeden wij de lagere rijken en onze medemensen. De mieren bijvoorbeeld, vertonen een opmerkelijk vermogen om culturen en gemeenschappen te scheppen, precies wals een beschaving de uitwerking is van onze gedachten, aspiraties en idealen. Hieruit volgt dat de lagere rijken menselijke eigenschappen weerspiegelen, en dat alle wezens in beginsel de goddelijke eigenschappen van de goden bezitten.

Er is een relatie tussen het kosmische denkvermogen dat een heelal vormt, en ons denkvermogen dat plannen maakt, zelfbewust denkt, dat de wil en de verbeeldingskracht aanwendt. Omdat wij een natuurlijk scheppingsproces van zich ontvouwende eigenschappen van de ziel doormaken, doen wij op beperkte schaal wat het heelal op elk van zijn onmetelijke gebieden doet. Door medeleven te koesteren en ons één te voelen met alle leven, vereenzelvigen we ons met de innerlijke werkingen van de natuur en verwerven we zo rechtstreeks wijsheid. Dat zou onmogelijk zijn als we in wezen niet één waren met de kosmos.

Artikelen van John Van Mater, jr.


Uit het tijdschrift Sunrise nov/dec 1988

© 1988 Theosophical University Press Agency