Theosophical University Press Agency

Openbaring en de honger naar waarheid

Jules van Bergen

In een van zijn ontboezemingen zegt Faust: ‘Wij smachten naar openbaring.’ Hij had kennis van alles wat er in zijn wereld te weten viel. Jarenlang had hij zich gewijd aan de studie van filosofie, rechtsgeleerdheid, medicijnen en theologie, en was tot de slotsom gekomen dat hij nog even onwetend was als toen hij begon. Hij wilde weten: weten was die Welt im Innersten zusammen hält – ‘wat de wereld innerlijk bijeenhoudt’.

Wat is eigenlijk openbaring? Wat is die werkelijke kennis die Faust zoekt – die de mens zoekt – nadat zijn louter intellectueel vermogen hem in de steek heeft gelaten? Komt openbaring van binnenuit of van buitenaf? Of is het zo dat wat van buitenaf komt de prikkel, de aanleiding is tot de innerlijke openbaring? Vragen van alle tijden.

Er doen zich in ons leven gebeurtenissen voor die ik ‘gidservaringen’ zou willen noemen. Het zijn belevenissen die ons een leven lang op de achtergrond vergezellen en die hun ingrijpende werking behouden. Er gaat als het ware plotseling iets in ons open dat nooit meer dicht kan. Is dat openbaring? – een opening naar ons innerlijk? Openbaren: openen en baren? Wie kent zoiets niet? Bovendien, het kan ons elke dag opnieuw gebeuren.

Iemand kreeg eens als jong meisje op de catechesatieles te horen dat God alomtegenwoordig is, dat Hij overal en in alles aanwezig is. Tot die tijd had ze in haar kinderlijke onschuld gedacht dat God alleen maar in de kerk was. Met het onwankelbare vertrouwen van het onbedorven kind in het gezag van de volwassen god-kenners, wist zij nu dat Hij overal was. Alle verwarrende vragen van later, hoe God eruit zou zien, en hoe dat allemaal kon, speelden geen rol. Met dat soort hersenwerk houden kinderen zich niet bezig. Toen ze na de les weer op straat kwam was de wereld nieuw; alles was anders, want in de bomen, in de blaadjes, in de lucht, de dakpannen, de stenen, de mensen – overal was God. Een openbaring! Een vonk had het innerlijk vuur ontstoken. Het leverde ook wel een probleem op, want ze kon niet begrijpen dat, als God ook in de mensen was, deze zo God-onwaardig konden handelen. Het idee van het goddelijke-in-alles bleef een grondgedachte in haar leven, en de goddeloze mensen bleven een onopgelost raadsel. De pastoor heeft nooit geweten wat hij heeft teweeggebracht in dat zuivere kinderzieltje.

Niet alle kinderen hebben de alomtegenwoordigheid van God zo intens ervaren. Was dit wel het geval, dan was de christelijke wereld een wereld van pantheïsten. De openbaring gebeurde in het kind zelf, en niets heeft in het latere leven dit idee van God-in-alles kunnen verstoren; ook niet het feit dat die God onbekend bleef.

In mijn eigen kinderjaren heb ik eens de botsing beleefd tussen waar en onwaar. Een gebeurtenis die ik me nu nog tot in details herinner, terwijl het toch zo’n zestig jaar geleden gebeurd is.

Het was op school; ik zat achterin de klas en moest met een paar medeslachtoffers nablijven. De strenge meester was bezig bij het bord. Ik had een stukje krijt en kon de verleiding niet weerstaan een jongetje vóór in de klas dat krijtje op zijn kop te mikken. Het liep letterlijk uit de hand, want net toen de meester zich omdraaide, belandde het projectiel midden op zijn wang, waarin – heel even, maar heel duidelijk – een kuiltje te zien was. Het kost me na al die jaren niet de minste moeite dat kuiltje in gedachten weer op te roepen. Ik schrok me een ongeluk en vreesde het ergste! Vergeet niet dat ik me ervan bewust was dat de lijfstraffen nog niet waren afgeschaft!

Ik ontkende omdat ik niet durfde bekennen: ‘Nee, ik had het niet gedaan.’ De leugen eenmaal uitgesproken, bleef ik volhouden. Nadat ik ‘Nee’ had gezegd, was het alsof er een deur achter mij dichtging en de terugweg naar de waarheid werd afgesneden. Het werd een langdurig verhoor, maar ik bleef mijn onschuld hardnekkig volhouden.

Maar wat een ellendig gevoel om aan de kant van de leugen te staan! Ik was er ziek van. Het was een smadelijke nederlaag tegenover mezelf, onvergefelijk, maar het was gebeurd en ik raakte het gevoel dat me diep ongelukkig maakte niet kwijt. Dat kwam beslist niet omdat de grote mensen, die pogingen deden om me tot een deugdzaam mens op te voeden, me hadden gezegd dat ik niet mocht liegen. De reactie kwam uit mezelf voort en die was onverwacht en schokkend.

Dit kinderlijden had wel tot gevolg dat ik voor geen geld meer in zo’n situatie wilde komen. Liever de bittere gevolgen aanvaarden van eigen misstappen dan te liegen. Het eerste maakt schoon schip en bevrijdt, het tweede raak je niet meer kwijt en dat kan hinderlijk zijn omdat je nu eenmaal ’s morgens telkens weer met jezelf opstaat, en ’s nachts ben je met je ego ook niet altijd direct in het nirvana!

Later heb ik beseft dat hoe meer deuren van leugens zich achter je sluiten, hoe moeilijker het is om de weg terug te vinden naar dat natuurlijke, oorspronkelijke, zuivere gevoel, waarmee je – als het goed is – als mens begint. Ik ben daarom wel blij dat ik dat noodlottige krijtje heb gegooid. Iets onbekends in mezelf had zich geopenbaard en ik had geleerd welke keuze de betere is. Die meester is al lang dood; bij hem kan ik niet meer opbiechten. Daarom doe ik het hier maar!

Diezelfde meneer had nog iets op zijn geweten dat enige beroering in mijn leven heeft veroorzaakt. Zomaar een terloopse opmerking die hij enkele jaren na de gebeurtenis met het krijtje in de klas maakte. Hij zei dat het niet mogelijk was een nieuwe, nog onbekende gedachte te denken; alles was al gedacht. Juist dat was de reden waarom ik me voornam iets nog nooit gedachts te bedenken.

De vraag hoe dit te controleren zou zijn was nog niet binnen mijn gezichtsveld gekomen. In de jaren die volgden bleef de uitdaging bestaan. Het leren kennen en begrijpen van een verwarrende wereld nam zoveel van mijn aandacht in beslag dat er weinig tijd overbleef om een nieuwe gedachte te ontwikkelen. Bovendien werd al ontdekkende duidelijk dat er steeds nieuwe gebieden van kennis bleken te bestaan en ik zag wel in dat mijn verstand voorlopig nog te klein was voor iets helemaal nieuws. Naarmate mijn kennis toenam werd de kloof groter in plaats van kleiner, maar mijn geloof dat er toch door iemand iets nieuws kon worden gedacht hield het nog even vol.

Na verloop van tijd begon het denkbeeld zich te ontwikkelen dat al het bestaande leeft in een eindeloze duur en bezig is met een nooit eindigende groei in bewustzijn: eerst is de eigen hiërarchie aan de beurt, is daar alles geleerd dan komt de volgende, en dan de volgende, en zo gaat het eindeloos door. Op dit punt in mijn denken aangeland, is het maar een kleine stap om te komen tot een geloof in mensen die alles weten wat er op het niveau van het mens-zijn te weten is. Deze zo verworven overtuiging heeft vergaande consequenties in denken en leven. In de geschriften van onze grote denkers is vastgelegd alles wat voorkomt in onze menselijke situatie, vanaf ons stoffelijk tot ons geestelijk bestaan. Er is dan ook niets nieuws.

Als het waar is dat elk wezen in het universum uniek is (en niets pleit voor het tegendeel), en dat elke entiteit op weg is bewust één te worden met het Ene Leven, dan betekent dit dat het eeuwig bestaande door elke entiteit – op zijn unieke wijze – ervaren wordt.

In ons leven als individu komen ervaringen voor die als leidmotieven ons denken en handelen richting geven, ons hele verdere leven lang. Pas later realiseren we ons dat dit zo is: de greep die we op ons leven hebben wordt er sterker door, gevoelens worden betrouwbaarder, en ons denken helderder. We merken dat we in een onbegrijpelijke wereld op een weg zijn die meer en meer onthult van een onvermoede werkelijkheid. Er zijn geen zogenaamde positieve en negatieve ervaringen meer: het zijn alle leermogelijkheden; het ene doet je besluiten een erkend verkeerde weg niet in te slaan, het andere brengt je ertoe de zojuist zichtbaar geworden weg te blijven volgen.

Kort na de oorlog, een tijd waarin niemand dacht aan milieuvervuiling en atoombommen, en we het gevoel hadden te kunnen werken aan een betere wereld, was er in Ommen een theosofisch jeugdkamp. Op een zonnige middag was er een spel georganiseerd. Er waren een aantal posten uitgezet op een route langs veld en bos. Maddy en ik zaten op zo’n post en we ontvingen met tussenpozen de kleine groepjes kinderen die bij ons een wachtwoord moesten leren om hun weg te kunnen vervolgen. Het wachtwoord, dat fluisterend werd uitgesproken omdat het geheim was, luidde zo:

‘Zoek deze wijsheid door dienstbaarheid,
door er volhardend naar te zoeken,
door vragen te stellen en door nederigheid.’

We hebben het die middag zo vaak herhaald, en de woorden maakten zo’n indruk, dat ik ze nooit meer ben vergeten. Het zijn woorden uit de Bhagavad Gita, enigszins aangepast voor de kinderen. In de jaren die sindsdien zijn verstreken, waren deze woorden trouwe vrienden; nooit hebben ze hun kracht verloren. Integendeel, hun verborgen magie heeft zich steeds meer geopenbaard.

In zijn Bron van het occultisme spreekt G. de Purucker over de wijze van onderricht in de mysteriescholen:

De methode beoogt niet het hoofd van de leerling vol te stoppen met gedachten van anderen, maar in hem het spirituele vuur op te wekken dat het begripsvermogen doet ontwaken, zodat de neofiet inderdaad zijn eigen inwijder wordt.

De ideeën of gedachten die men van buitenaf ontvangt, zijn slechts uiterlijke aansporingen, die een innerlijke trilling opwekken als voorbereiding op het ontvangen van het innerlijke licht. . . . Toewijding aan de waarheid die zover gaat dat men zichzelf totaal vergeet, opent het ontvangkanaal. Licht en kennis treden dan hoofd en hart binnen – vanuit onszelf, uit onze innerlijke god . . . en zo wijdt de mens zichzelf in. blz. 65

Als je dit zo voor het eerst hoort is het nogal verrassend, en je moet er echt wel even over nadenken of je het daar wel mee eens zou kunnen zijn. Op een middag in het begin van de zomer wisselden we van gedachten naar aanleiding van deze passage, en terwijl ik bezig was met de koffie, zei mijn vriend Menno plotseling: ‘De mussen zijn weg; weet je dat de mussen weg zijn?!’ Mijn onmiddellijke reactie was: ‘Ja, je hebt gelijk!’ Hoewel ik ze zeker in geen vijf weken gezien had, had ik ze tot dat ogenblik niet gemist. Ik hoefde niet na te denken: het weten was er ineens. De kloof tussen wat in de buitenwereld gebeurt en het opspringende bewustzijn wordt zo snel overbrugd, dat het nauwelijks te onderscheiden is – het lijkt één ding – en we denken dat de werkelijkheid buiten ons is. De mussen gaven aanschouwelijk onderricht en lieten zien hoe ongemerkt kennis wordt opgeslagen, die later op het geschikte moment tevoorschijn komt.

Komend uit een eindeloos verleden, hebben we zo eindeloos veel kennis opgeslagen in onze afgestudeerde hogere beginselen. Als we kans zien met ons persoonlijk bewustzijn die bron aan te boren, is alle kennis binnen ons bereik. Het zijn onze ‘dromen van stof’ die ons afhouden van die kennis. We zien de landkaart aan voor het land, de dode letter voor de waarheid, en ons ik-leven voor het echte leven.

Waarheid en ethiek

Artikelen van Jules van Bergen


Uit het tijdschrift Sunrise jul/aug 1987

© 1987 Theosophical University Press Agency