Theosophical University Press Agency

De horizon van de waarheid kent geen grenzen

E.A. Holmes

‘Er is geen religie hoger dan de waarheid.’ De meesten van ons zullen deze uitspraak onderschrijven. Maar wat is waarheid? Men zou kunnen zeggen dat de waarheid iets vanzelfsprekends is, iets dat we door ervaring kunnen vaststellen, dat wil zeggen door onze waarnemingen en experimenten, zoals bijvoorbeeld een waterpas die precies een horizontale lijn en een schietlood die een verticale aangeeft. In werkelijkheid is het niet zo simpel. Dit doet denken aan een gezegde van het varken dat als baas optreedt in Animal Farm van George Orwell, dat ‘alle dieren gelijk zijn, maar dat enkele meer gelijk zijn dan andere’!

In zijn boek Mens, vonk der eeuwigheid schrijft James A. Long over de waarheid als iets dat groeit en zegt:

Onze diepste hoop berust op het feit dat de waarheid bestaat. Ze is door de eeuwen heen tot ons gekomen als een rivier waarvan de bron in het onbekende ligt. Soms vloeit ze als een krachtige en heldere stroom over het oppervlak van de aarde en verrijkt het innerlijk van de mens. In tijden dat ze geen bedding van ontvankelijke zielen vindt, verdwijnt ze ongemerkt ondergronds en het land dat ze eens vruchtbaar maakte, ligt dan braak. Maar de rivier stroomt altijd voort. blz. 7

Enkele jaren geleden werd aan een panel van drie sprekers een christelijk lekenpriester, een medicus en een theosoof – gevraagd hun visie te geven en vragen te beantwoorden op een bijeenkomst van studenten aan de universiteit. Wat in deze bijeenkomst de sterkste indruk op me maakte, was het scepticisme van de studenten over de vraag of er werkelijk zoiets als waarheid bestaat. We kunnen hen dat niet kwalijk nemen: in ongeveer de laatste honderd jaar is de ene wetenschappelijke ‘zekerheid’ na de andere verworpen. Het zogenaamde ondeelbare atoom werd in 1902 door Rutherford en Soddy ‘gesplitst’; Einstein heeft danig huisgehouden in de wetten van Newton; de euclidische meetkunde voldeed niet meer toen de ‘grote cirkel’ de plaats innam van de rechte lijn als de kortste afstand tussen twee punten. Er vonden veel andere ontwikkelingen plaats, met als gevolg dat een wetenschappelijke waarheid nu wordt gedefinieerd als iets dat kan worden weerlegd maar tot nu toe nog niet is weerlegd!

In de jaren dertig schreef J.B. Priestley, een Brits auteur en toneelschrijver, in een Londense krant een paginalang artikel over het onderwerp theosofie. Het was een opmerkelijke uiteenzetting, die bewees dat Priestley de theosofische denkbeelden diepgaand had bestudeerd. Maar aan het einde van het artikel zei hij letterlijk: ‘Ik ben geen theosoof; ik vind de theosofische denkbeelden te geloofwaardig.’ Het ging hier om een stelsel dat volgens het artikel het onverklaarbare scheen te verklaren en toch zei de schrijver dat hij het verwierp. Waren de verklaringen te eenvoudig? Waren ze te pasklaar? Blijkbaar hadden ze iets verdachts en ik denk wel te kunnen raden wat de achtergrond was van Priestley’s opvatting. ‘De wind [de geest] blaast waarheen hij wil.’ De geest is de oorsprong van de waarheid en daarom wil de waarheid niet in een net worden gevangen. Als men haar een vaste vorm geeft, haar in een systeem vastlegt, doodt men haar. Als men probeert haar in te kapselen, zal ze terugwijken in een wijdere horizon en ons met het lege omhulsel achterlaten. Helaas schijnt dit te zijn gebeurd met de populaire godsdiensten.

Misschien had Priestley dit in gedachten. Het ziet ernaar uit dat hij zijn theosofie ontleende aan een of andere prozaïsche bron. Het was ongetwijfeld een tweedimensionale theosofie – een dorre opsomming, een uiteenzetting van eens-en-voor-altijd ‘waarachtige waarheid’. Priestley had misschien gelijk dit te verwerpen maar hij deed er verkeerd aan zich erdoor te laten afschrikken. Hij had de denkbeelden dieper kunnen en moeten onderzoeken, omdat zijn serie ‘tijd’ toneelstukken – Time and the Conways, I Have Been Here Before, en soortgelijke – aantonen dat hij niet tevreden was met orthodoxe begrippen. Een nader onderzoek zou hem stellig een ruimer perspectief hebben getoond.

De Waarheid met een hoofdletter W moet zo oud zijn als de Almachtige en we kunnen dat Allerhoogste misschien nooit op deze stoffelijke wereld bereiken. Maar er moet zoiets zijn als waarheden. Als we aan de rand van de zee staan is de horizon ongeveer vijf kilometer van ons vandaan. Vanaf het dek of de mast van een schip is hij verder weg, maar nog steeds op meetbare afstand. Dat zijn feiten, waarheden.

Daarom zijn de waarheden die we vaststellen betrekkelijk – betrekkelijk ten opzichte van de uiteindelijke Waarheid, maar ook betrekkelijk tot iets anders. Ze zijn betrekkelijk voor ons. Kennis, zei Plato, is de herinnering van de ziel, een terugroepen van dingen die we innerlijk weten. Waarheid, evenals het goddelijke, bestaat al diep in ons wezen. We kunnen haar nog niet volledig tot uitdrukking brengen omdat we onvolmaakt zijn, en de waarheden die we wel kunnen verwoorden zijn beperkt door wat we zijn. Ze verhouden zich precies tot wat ieder van ons is, in ons eigen stadium van ontwikkeling. Naarmate we evolueren en ons hart en ons denken zich verruimen, zullen we meer en meer van de Waarheid herkennen. ‘Leef het leven en je zal de leer kennen’, is ons gezegd. Het is niet moeilijk om in te zien hoe belangrijk het is nooit een onwaarheid te vertellen; een onwaarheid uitspreken of zelfs koesteren verlaagt ons eigen wezen.

In haar tijdschrift The Theosophist van juli 1881 schreef H.P. Blavatsky:

Van een ander verlangen dat hij hetzelfde gelooft als wij, of het gaat om godsdienst of wetenschap, is hoogst onredelijk en despotisch. Bovendien is het absurd. Want het komt erop neer dat men de eis stelt dat de hersenen van de bekeerling, zijn waarnemingsvermogens, kortom zijn hele organisme, nauwkeurig wordt hervormd naar het model van zijn leermeester en dat hij hetzelfde temperament en dezelfde mentale vermogens moet hebben als de ander.
Collected Writings, 3:225

Ze voegt eraan toe: ‘Mentale slavernij is de ergste van alle vormen van slavernij.’

De medaille heeft nog een keerzijde, want het is duidelijk dat net zoals er een zich uitbreidende horizon van de waarheid is, er ook zich uitbreidende horizonnen van dwaling kunnen zijn. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat als we naar de eerste zoeken, we niet door de laatste worden verleid? Ik denk dat we niet te hard moeten proberen verlichting te verkrijgen. Als we onzelfzuchtige werktuigen voor het goede in de wereld willen worden – wat het ware doel van een verlicht mens is – moeten we meer bezorgd zijn over het welzijn van anderen dan over onze eigen vooruitgang. Verlichting zal alleen in ons toenemen naarmate we zelf groeien en dat proces kunnen we veilig aan de hogere wet overlaten. Het leven is de werkelijke leraar en zijn lessen komen tegelijk met ons karma in de vorm van onze dagelijkse plichten en problemen. De natuur opent haar deuren naar binnen toe alleen als de kandidaat niet weet dat hij erdoorheen gaat.

Artikelen van E.A. Holmes


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1986

© 1986 Theosophical University Press Agency