Theosophical University Press Agency

Karma: optekenaar, bewustmaker, vriend

Grace F. Knoche

Hoe vaak denken we niet aan karma als een soort nemesis of dreigend lot, dat ons treft als we er het minst op zijn voorbereid, als vergelding voor onbekende daden die we in dit leven of in lang vervlogen levens hebben gedaan of nagelaten. Maar bij de oudste Grieken was Nemesis een godin, de personificatie van ons geweten, onze ingeboren angst verkeerde daden ten aanzien van de goden te plegen; ofwel van onze eerbied voor de morele en spirituele wet van harmonie, van evenwicht.

Later, in de vijfde eeuw voor Christus, beschreven de dichter Pindar en de geschiedschrijver Herodotus haar als degene die de menselijke zaken leidt om het verstoorde evenwicht te herstellen, zodat geluk of ongeluk in ‘juiste verhouding’ zouden worden toegemeten. Een zuiver en bescheiden hart werd altijd gezien als de toegangspoort tot de goden; en als iemand te trots was op de ‘goede gaven’ van Fortuna, dan werden hem verliezen en leed toebedeeld; omgekeerd werden de bescheidenen gezegend op een manier die hen vrede en voldoening bracht. Nog later werd de godin, omdat ze werd afgeschilderd als een rem op buitensporigheden, in de gedachten van velen een wrekend of bestraffend noodlot dat op het juiste moment roekeloze en eigenzinnige mensen zou overvallen.

Zelden zien we de universele wet van oorzaak en gevolg als genezend en barmhartig vanwege haar herstellende kracht ten goede. We vergeten dat de goden niet gescheiden zijn van onszelf, maar dat we een verlengstuk zijn van hun levensessentie en dat hun zorg voor ons een even essentieel deel is van ons groeiproces, als onze bescherming dat is voor de atomaire levens die binnen de menselijke hiërarchie evolueren. Het is deze onderlinge verbondenheid die we moeten begrijpen en waarmee we moeten leven, in het besef dat karma niet iets is dat ons door een god of een duivel of een andere uiterlijke macht wordt opgelegd, maar dat we het zelf zijn.

Er is geen moment in ons leven dat we niet de kwaliteit van ons denken en voelen, die hoog of laag kan zijn, op ons geheugen afdrukken; door de wet van magnetische aantrekking moet alles wat tot ons komt eens door onszelf zijn gewild, bewust of onbewust. Wij zijn het die die indrukken op onze levensatomen* hebben achtergelaten, en telkens als de ziel weer tot het leven op aarde terugkeert, keren ook diezelfde levensatomen terug, om opnieuw onze diverse bekleedselen te vormen, de lichamelijke, psychische, mentale en spirituele. Het lijkt allemaal heel logisch, want hoe zou rechtvaardigheid anders verzekerd kunnen zijn? Geen mens oogst wat niet door hemzelf gezaaid is – aan goede gaven en karaktersterkte na het zaaien van goede zaden; en aan tegenslagen en zwakheid van wil als er onkruid is gezaaid.

*De vitale of bezielende energie van het stoffelijk atoom.

Karma, de hersteller van evenwicht, is de strenge maar altijd weldoende optekenaar van elke beweging van het bewustzijn, niet alleen voor de mens maar voor alle wezens vanaf de atomaire tot de macrokosmische. Wat zijn graad van evolutionaire ontwikkeling ook is, ieder wezen is zijn eigen lipika of ‘schrijver’, zijn eigen rechter en trooster. Net zoals wij onze kwaliteit afdrukken op elk deeltje van onze veelzijdige constitutie, zo doet elke andere hiërarchie in de natuur dat ook. Maar als we karma zien als een wrekende demon of een belonende engel, oordelen we naar uiterlijkheden. Hebben we niet allemaal ontdekt, mogelijk pas na jaren, dat de meest pijnlijke voorvallen in ons leven ons blijvend voordeel hebben opgeleverd? We zouden dit vermomde zegeningen kunnen noemen en daarmee intuïtief erkennen dat pijn en leed een verborgen schoonheid bevatten, niet in de laatste plaats door de sterker wordende gevoelens van liefde voor hen die in nood verkeren.

Marcus Aurelius, de Romeinse keizer uit de 2de eeuw, kreeg meer dan een normaal deel aan leed te verduren, maar hij werd tijdens zijn hele tragische regeringsperiode overeind gehouden door zijn onwrikbaar geloof dat wat een mens ook mocht overkomen, voor hem was voorbereid ‘sinds het begin van de tijd’. In zijn persoonlijke vermaningen ‘aan zichzelf’, door latere bewonderaars zijn Zelfbespiegelingen genoemd, kwam hij vaak op het volgende thema terug:

In het weefwerk van de oorzakelijkheid was de draad van uw wezen sinds alle tijden vervlochten met dat bijzondere voorval. 10:5

Heb niets anders lief dan wat tot u komt, geweven in het patroon van uw bestemming. Want wat zou beter passen bij uw behoeften? 7:57

Voor Marcus, een filosoof en stoïcijn van nature en door opvoeding, was de mens een kind van de godheid, een deeltje van het oorspronkelijke geest-vuur, en daarom kon niets hem raken behalve wat werkelijk bij hem behoorde. We kunnen zelfzuchtig, hebzuchtig en sluw zijn in ons lagere zelf; maar in onze essentiële kern hebben we ‘sinds het begin van de tijd’ ontelbare morele krachten in de tafelen van onze ziel gegrift. Iedere aspiratie, geboren in de diepste diepten van ons wezen, zowel als elke lage en verkeerde begeerte heeft haar zaad gezaaid om te zijner tijd te worden geoogst als een met de oorzaak overeenkomend gevolg. Wij zijn dus ons eigen karma, de optekenaars van ons karakter en onze bestemming.

Het is betrekkelijk eenvoudig te filosoferen als men redelijk gezond is en leeft in comfortabele omstandigheden. Maar hoe staat het met de rechtvaardigheid voor hen die onder armoede gebukt gaan; wat kan de filosofie doen voor de miljoenen die gedoemd zijn te sterven van honger of door ziekte? Moeten we zeggen dat het hun karma is en dat ze zich er doorheen zullen moeten slaan en dat ze hopelijk in hun volgend leven meer geluk zullen hebben? Het is duidelijk dat het hun karma is, anders zouden ze niet in die buitengewoon moeilijke omstandigheden geboren zijn; maar hoe kunnen wij hun karma gescheiden houden van het onze? We zijn één mensenfamilie, en ieder van ons had zijn aandeel in het scheppen van hun tragische lot. Is het bovendien ook niet ons karma diep bezorgd te zijn, en waar mogelijk de vreselijke ellende die op zoveel plaatsen op onze aarde bestaat te helpen verzachten? Er schuilt op zijn minst enige troost in het feit dat het geweten van de wereld ontwaakt en men gevoeliger en opmerkzamer wordt, zodat een toenemend aantal zelfopofferende en kundige mannen en vrouwen hun leven al in dienst stellen op dit terrein.

Velen van ons hebben echter weinig te bieden als het gaat om tastbare hulp, hoezeer ons hart ook ernaar verlangt om te helpen. Maar er is niemand onder ons die niet onophoudelijk kan werken aan het voorkomen van de oorzaken van menselijk lijden – een lange reeks van diepliggende oorzaken – die de buitensporige toestand waarin de mensheid verkeert tot gevolg hadden. Toegegeven, het is een doel op enorm lange termijn; maar maakt dat het iets minder urgent of belangrijk?

Weinigen van ons hebben de kalme doelbewustheid van een Marcus Aurelius. Wij zijn gewone mannen en vrouwen, die ernaar streven het evenwicht te bewaren in het dagelijks krachtenspel van karma en iets te begrijpen van het hoe en waarom van onszelf en ons heelal; tegelijk willen we de verlangens van de ziel tevredenstellen en vóór alles het hogere goede beter dienen. Er zit zoveel scheef in de menselijke verhoudingen overal op de wereld, dat we niet aan het gevoel kunnen ontkomen dat het vele eeuwen in beslag zal nemen om de zaken in goede banen te leiden; ongetwijfeld hebben we heel wat op onze karmische kerfstok dat weer in evenwicht moet worden gebracht. Maar we moeten ook de andere kant van het grootboek niet over het hoofd zien, de nobeler posten die we in vorige levens hebben geboekt. Zou het kunnen zijn dat de intensiteit van het wereldwijde en individuele lijden en de verwarring in het waarde-oordeel evenzeer het gevolg is van een karmisch ontwaken, een stimulans uitgaande van ons hoger zelf, als van nog onbetaalde karmische schulden?

Ongetwijfeld is het onze bestemming een leven te leiden als een gezond geheel en niet voortdurend te worden verscheurd door angst en wanhoop. Leed valt ons allemaal ten deel, maar, als regen voor de aarde, zou het ons moeten voeden en tot nieuwe groei aanzetten. Er komt een dag, in dit leven of in een ander, dat we alles wat we hebben ondergaan kunnen zien met de ogen van de ziener die we innerlijk zijn, als een adelaar hoog boven ons aardse karma, en we als een panoramisch visioen het totaal van onze ervaringen van vroeger en nu kunnen waarnemen – niet in details, maar de sfeer ervan. Dan zullen we weten dat alle hindernissen, al het leed, lichamelijk en mentaal, en ook de dood, deel uitmaken van het zich ontvouwende groeipatroon, dat eonen geleden in het weefwerk van onze bestemming is geweven met het doel in de ziel een dieper begrip te prenten, een waarachtiger liefde en zorgzame aandacht voor allen en niet alleen voor de onzen.

Karma, lot, vrije wil

Grace F. Knoche


Uit het tijdschrift Sunrise sep/okt 1983

© 1983 Theosophical University Press Agency