Het Theosofisch Genootschap

Ontmoeting met ‘Uncle Christos’

J.P. Brakel

Op een ochtend gingen mijn vrouw en ik op weg om het oude Epidauros te bezoeken en te gaan baden in de haven of bij het strand. Op weg naar het oude dorp pikten we twee lifters op die toneelspelers bleken te zijn van het Grieks Nationaal Theater. Ze waren bezig met de repetities voor Agamemnon en we hadden hen verschillende avonden beziggezien in de prachtige omgeving van het klassieke theater dat omstreeks 340 v.Chr. werd gebouwd door Polycleitos de Jongere, en dat beroemd is door zijn verbazingwekkende akoestiek. De twee spelers hadden dezelfde plannen als wij, want het was ’s morgens al erg warm. Terwijl we erheen reden vertelden ze ons dat ze hadden gehoord dat er pas een oud amfitheater was ontdekt in het dorpje waarheen we op weg waren.

Toen we in Palea Epidauros aankwamen, dat gedeeltelijk onder het water is verdwenen na een aardbeving, kwamen we al gauw tot de conclusie dat het strand voor ons te heet was, en na wat te hebben gedronken, probeerden we de plek van de opgraving te vinden. We reden een smalle weg op die naar een klein schiereiland ging en waren bijna van plan om maar terug te gaan omdat de weg te slecht werd, toen we tussen de bomen mensen bezig zagen met graafwerk. En bij de rand van de grote kuil, waarin al drie of vier treden van het oude theater waren blootgelegd, stond een oude man leunend op zijn stok.

Het was een kleine man en aan zijn vele rimpels en gebruinde huid kon men direct zien dat hij vele jaren hard had gewerkt op het land. Hij droeg een pet en zijn bril was ouderwets. Zijn kleren waren versleten en zijn broek was vele keren opgelapt. We zouden hem in het geheel niet hebben opgemerkt, want het was een onopvallende man, die gewoon deel uitmaakte van het Griekse landschap. Maar toen we dichterbij kwamen, draaide hij zich om, lachte vriendelijk en gaf ons een hand, en zei tot onze verbazing in het Engels: ‘Welkom op deze plek!’

Hoewel hij 81 jaar oud was, zoals we later hoorden, waren zijn ogen nog jong en levendig, en als hij praatte, vergat je zijn leeftijd. We vroegen hem waar hij Engels had geleerd en hij vertelde ons dat hij als jongeman van 19 jaar in Amerika had gewoond van 1909 tot 1912. Toen raakte zijn land verwikkeld in een oorlog met de Turken en voelde hij een innerlijke drang terug te gaan naar zijn vaderland om het te helpen bevrijden. Toen hij sprak over de gevechten waaraan hij had deelgenomen in Thessaloniki en de vele goede vrienden die hij op het slagveld had verloren, kwamen er tranen in zijn ogen. Maar hij was een gelukkig man, zei hij, want hij was een rijk mens omdat hij vijf kinderen en twaalf kleinkinderen had, en zijn kinderen hadden beter onderwijs gehad dan hijzelf.

Toen hij ergens in de 40 was, had hij op een dag een tijdschrift op straat gevonden waarin een artikel stond over de oude Griekse filosofen, en dat vond hij zo interessant dat hij over hen begon te lezen. Hij noemde Solon, die eens zei: ‘Praat nooit tegen mensen die niet willen luisteren’, waarmee hij bedoelde dat er alleen dan een werkelijke relatie bestaat tussen mensen als ze onbevooroordeeld zijn en echt belangstelling voor elkaar hebben.

En zo stonden we te praten in de schaduw van een boom, die ons als een parasol beschermde tegen de hete zon, die hoog stond aan een wolkeloze hemel. Omdat de grond waarop we stonden en liepen zijn eigendom was, kende hij elke centimeter, en hij stond erop ons een heel oude muur te laten zien, die bestond uit grote stenen die in elkaar pasten als vingers in een handschoen. Hoe deze hier waren gekomen en zo prachtig waren verwerkt zodat ze 20 tot 25 eeuwen konden blijven bestaan, is nog steeds een geheim, maar het schijnt dat de cyclopen hierbij betrokken waren, zoals in veel soortgelijke gevallen in verschillende delen van de wereld.

Hij nodigde ons uit om naar zijn huis te komen en bood ons een glas water aan. Terwijl we voor zijn huis zaten, dat hij zo’n 35 jaar geleden met eigen handen had gebouwd, konden we de pas gedolven kuilen zien, en we vonden het geweldig dat we daar waren op het moment van het uitgraven van de treden van het theater dat zo vele eeuwen onder de grond verborgen was geweest. Toen de experts die daar bezig waren mijn camera zagen, maakten ze ons duidelijk dat het niet was toegestaan foto’s te maken. Ze wilden blijkbaar op dat moment nog geen publiciteit. In ieder geval zal het huis van de oude man verplaatst moeten worden als ze verder zijn gekomen met hun werk, omdat het precies boven de plek staat waar het toneel van het theater zal worden gevonden, vele meters onder de grond. (Dit was in de zomer van 1972.)

Toen het tijd werd om weg te gaan, probeerde ik voorzichtig iets aan hem te geven voor de moeite, maar hij verzekerde ons dat hij nooit geld aannam van vrienden. In plaats daarvan gaf hij ons een stuk steen dat hijzelf had gevonden in Epidauros en vroeg ons dat mee te nemen naar huis als herinnering aan onze ontmoeting. Terwijl zijn vrouw een lammetje voedde met de fles, verlieten we het huis, en hij ging met ons mee naar de auto. Daar omhelsde en kuste hij ons beiden en zei ons vaarwel, toen keerde hij zich ineens om en verdween tussen de olijfbomen in zijn tuin.

We hebben bijna alle belangrijke oude plaatsen in Griekenland gezien, maar wat ons het meeste trof was deze oude man (‘Uncle Christos’ zoals hij zich voorstelde), die op zijn eenvoudige manier de ware geest vertegenwoordigde van de goden die over de oude wereld heersten en van wie de invloed in de wereld nog altijd sterk wordt gevoeld.


Uit het tijdschrift Sunrise april 1974

Herziene vertaling: Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), september 2013, nr. 64.

© 2013 Theosophical University Press Agency