Theosophical University Press Agency

Inhoud

– A –

Absolute, het

Een term die helaas vaak verkeerd wordt gebruikt, zelfs in theosofische geschriften. Het is in de westerse filosofie een gangbaar woord waarmee het volstrekt onvoorwaardelijke wordt aangeduid; maar dit gebruik doet de etymologie van het woord geweld aan, en is ook in strijd met de manier waarop sommige scherpzinnige en zorgvuldige denkers de term gebruiken, zoals Sir William Hamilton in zijn Discussions (3de druk, blz. 13vn), die het woord absoluut op de juiste manier gebruikt, zoals theosofen zouden moeten doen – in de betekenis van ‘voltooid’, ‘volmaakt’, ‘volledig’. Hamilton merkt op: ‘Het absolute staat lijnrecht tegenover en is het tegenovergestelde van het oneindige’ (zie aldaar). Deze laatste uitspraak is juist, en in zorgvuldig geschreven theosofische publicaties zou het woord absoluut moeten worden gebruikt zoals Hamilton dat doet, nl. in de betekenis van dat wat bevrijd, losgemaakt, volmaakt, voltooid is.

Het woord absoluut is afgeleid van het Latijnse absolutum, dat ‘bevrijd’, ‘losgemaakt’ betekent, en is daarom een nauwkeurig Nederlands equivalent van de filosofische Sanskrietterm moksha of mukti, en in meer mystieke zin van de Sanskrietterm die vaak in boeddhistische geschriften wordt aangetroffen, nirvana — een bijzonder diepzinnige en mystieke gedachte.

Dat westerlingen parabrahman vaak het absolute noemen geeft aan dat ze de betekenis van de term parabrahman niet kennen, noch de etymologie, de oorsprong en het juiste gebruik van het woord absoluut; ze gebruiken absoluut op een gangbare maar verkeerde manier.

Strikt genomen zou de term het absolute alleen moeten worden gebruikt voor wat de hindoefilosoof verstaat onder moksha of mukti of een mukta — d.w.z. iemand die mukti of vrijheid heeft verworven: iemand die het toppunt of summum heeft bereikt van alle evolutie die binnen een bepaalde hiërarchie mogelijk is, al is zo’n jivanmukta, vergeleken met nog verhevener hiërarchieën, slechts een beginneling. De stille wachter in de theosofische filosofie is een treffend voorbeeld van iemand die absoluut kan worden genoemd in de meest strikte zin van het woord. Het is duidelijk dat de stille wachter niet parabrahman is. (Zie ook moksha, relativiteit.)

Achtste sfeer of planeet van de dood

Een uitdrukking die wordt gebruikt in het meer esoterische of innerlijke deel van de leringen waarover weinig kan worden gezegd, want dit gedeelte van de leer is altijd verborgen gebleven achter een dichte sluier van geheimhouding en stilzwijgen.

De uitdrukking wordt vaak verward met avichi (zie aldaar), maar ten onrechte omdat de twee begrippen, hoewel ze nauw met elkaar samenhangen, niettemin geheel verschillend zijn. Terwijl avichi een toestand is waarin heel slechte mensen ‘sterven en zonder onderbreking opnieuw worden geboren’, maar niet zonder hoop op een uiteindelijke verlossing — iets wat in het geval van heel slechte of zielloze mensen zelfs op ons fysieke gebied kan plaatsvinden — vertegenwoordigt de achtste sfeer een veel grotere mate van psychomentale degeneratie. Zoals zojuist al is aangeduid, bestaat zelfs in avichi de mogelijkheid om opnieuw door de straal van de spirituele monade te worden bezield; in de achtste sfeer of planeet van de dood verdwijnt deze mogelijkheid echter voorgoed en de entiteit die tot de planeet van de dood is gezonken, is wat in de esoterische filosofie een ‘verloren ziel’ wordt genoemd. In de achtste sfeer worden de verloren zielen telkens weer in het laboratorium van de natuur vermalen, en hun samenstellende psychoastrale bestanddelen of levensatomen vallen ten slotte uiteen. De achtste sfeer of planeet van de dood is een werkelijk bestaande bol. Ze is natuurlijk ook een toestand van zijn, terwijl avichi bijna uitsluitend een toestand is waarin een entiteit kan verkeren, hoewel het duidelijk is dat deze entiteit een positie of plaats moet innemen en zich dus ergens in de ruimte moet bevinden — op onze aarde of elders.

Adept

Dit woord betekent iemand die ‘kundig’ is; daarom zijn zelfs in ons dagelijks leven een scheikundige, een arts, een theoloog, een monteur, een ingenieur, een leraar in talen en een sterrenkundige allemaal ‘adepten’, mensen die deskundig zijn, ieder in zijn eigen beroep. In de theosofische literatuur is een adept echter iemand die deskundig is in de esoterische wijsheid, in de leringen van het leven.

Adi-buddhi (zie svabhavat)

Advaita-Vedanta (zie Vedanta)

Agnishvatta (Sanskriet)

Een samenstelling van twee woorden: agni, ‘vuur’; shvatta, ‘geproefd’, of ‘verzacht’, van de wortel svad, die ‘proeven’ of ‘verzachten’ betekent. Dus letterlijk: iemand die verheerlijkt of verzacht is door het vuur. Een klasse van pitri’s: onze zonnevoorouders, naast de barhishads, onze maanvoorouders.

De kumara’s, agnishvatta’s en manasaputra’s zijn drie groepen of aspecten van dezelfde wezens: de kumara’s vertegenwoordigen het aspect van oorspronkelijke spirituele zuiverheid, onaangetast door grofstoffelijke elementen. De agnishvatta’s vertegenwoordigen het aspect van hun betrekking tot de zon of het spirituele zonnevuur. Omdat ze hebben geproefd van of zijn ‘verzacht’ door het spirituele vuur — het vuur van het verstandelijke en het spirituele — zijn ze daardoor gezuiverd. De manasaputra’s vertegenwoordigen het aspect van het verstandelijk vermogen — de functies van het hogere intellect.

De agnishvatta’s en manasaputra’s zijn twee namen voor dezelfde klasse of menigte van wezens, en duiden op of vertegenwoordigen twee verschillende aspecten of activiteiten van deze ene klasse van wezens. Men zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat een mens een kumara is in zijn spirituele delen, een agnishvatta in zijn buddhisch-manasische delen en een manasaputra in zijn zuiver manasische aspect. Andere wezens, zoals de dieren, zou men in hun hoogste aspecten kumara’s kunnen noemen, maar ze zijn geen belichaamde agnishvatta’s of manasaputra’s.

De agnishvatta’s zijn onze solaire spiritueel-verstandelijke delen en zijn daarom onze innerlijke leraren. In voorafgaande manvantara’s hebben ze hun evolutie in de gebieden van de fysieke stof voltooid, en toen de lagere wezens door evolutie de juiste toestand hadden bereikt, kwamen de agnishvatta’s deze wezens, die alleen het fysieke ‘scheppende vuur’ bezaten, te hulp en ze inspireerden en verlichtten deze lagere maanpitri’s met spirituele en verstandelijke energieën of ‘vuren’.

Als de planeetketen van deze aarde het einde van haar zevende ronde heeft bereikt, zullen wij, omdat we dan de evolutiecyclus van deze planeetketen hebben volbracht, deze keten verlaten als dhyani-chohans, agnishvatta’s; maar de andere wezens die nu achter ons aan komen — de huidige dieren — zullen de maanpitri’s van de volgende planeetketen zijn.

Hoewel het juist is te zeggen dat deze drie termen op dezelfde klasse van wezens betrekking hebben, heeft niettemin elke term in de occulte leer zijn eigen inhoud, en daarom worden de drie termen met drie verschillende betekenissen gebruikt. Stel u een onbewuste godsvonk voor aan het begin van zijn evolutie in een zonne- of maha-manvantara. We kunnen hem een kumara noemen, een wezen van oorspronkelijke spirituele zuiverheid, maar met een bestemming die door karmische evolutie is verbonden met de gebieden van de stof.

Aan het andere uiteinde van de lijn, bij de voltooiing van de evolutie in dit mahamanvantara, wanneer de evoluerende entiteit een volledig zelfbewuste god of godheid is geworden, is zijn juiste benaming agnishvatta, want hij is ‘verzacht’ of gezuiverd doordat de spirituele vuren die inherent zijn aan zijn wezen in hem werken.

Wanneer zo’n agnishvatta de rol op zich neemt van brenger van het denkvermogen, of het licht van het intellect, aan een maanpitri die hij overschaduwt en waarin een straal van hem incarneert, dan werkt hij, hoewel hij op zijn eigen gebied een agnishvatta is, als een manasaputra of een kind van het denkvermogen of mahat. Het is misschien nuttig een korte analyse te geven van de samenstellende delen van deze drie termen.

Kumara komt van ku en mara; ku betekent ‘met moeite’ en mara ‘sterfelijk’. De betekenis van dit woord kan daarom worden weergegeven als ‘met moeite sterfelijk’, en de betekenis die Sanskrietgeleerden er gewoonlijk aan toekennen, ‘gemakkelijk stervend’, is volkomen exoterisch en vermakelijk, en is zonder twijfel ontstaan uit het feit dat kumara een veel gebruikt woord is voor kind of jongen, en iedereen weet dat jonge kinderen ‘gemakkelijk sterven’. De gedachte is dus dat zuiver spirituele wezens, hoewel uiteindelijk bestemd om door evolutie door de gebieden van de stof heen te gaan, slechts met moeite sterfelijk, d.w.z. stoffelijk, worden.

Agnishvatta heeft de hierboven aangegeven betekenis van ‘verheerlijkt’, ‘tevredengesteld’ of ‘verzacht’, d.w.z. ‘gezuiverd’ door vuur — wat we op twee manieren kunnen uitleggen: als het vuur van lijden en pijn in het stoffelijke bestaan, dat leidt tot grote geestkracht en karaktersterkte, d.w.z. spiritualiteit; of, vanuit het standpunt van het occultisme misschien nog beter, als een aanduiding van één of meerdere entiteiten die door evolutie innerlijk één zijn geworden met het etherische vuur van de geest.

Manasaputra is samengesteld uit twee woorden: manasa, ‘mentaal’ of ‘verstandelijk’, van het woord manas, ‘denkvermogen’, en putra, ‘zoon’ of ‘kind’, vandaar een kind van het kosmische denkvermogen — een ‘uit het denkvermogen geboren zoon’, zoals H.P. Blavatsky het uitdrukt. (Zie ook pitri, maanpitri.)

Ahamkara (Sanskriet)

Een samengesteld woord: aham, ‘ik’, en kara, ‘maker’ of ‘doener’, van de wortel kri, ‘doen’, ‘maken’; ikheid, persoonlijkheid. Het egoïstische en mayavische beginsel in de mens, geboren uit onwetendheid of avidya, dat het begrip ‘ik’ voortbrengt als iets wat verschilt van het universele ene Zelf.

Akasa (Sanskriet)

Het woord betekent ‘schitterend’, ‘schijnend’, ‘lichtgevend’. Het vijfde kosmische element, de vijfde essentie of ‘kwintessens’, door de oude stoïcijnen aether genoemd; het is echter niet de ether van de wetenschap. De ether van de wetenschap is slechts een van zijn lagere delen. In de brahmaanse geschriften wordt akasa gebruikt voor wat de noordelijke boeddhisten svabhavat noemen, in meer mystieke zin adi-buddhi — ‘oorspronkelijke buddhi’; het is ook mulaprakriti, de kosmische geest-substantie, het reservoir van het zijn en van wezens. Het Hebreeuwse Oude Testament verwijst ernaar als de kosmische ‘wateren’. Het is universele en substantiële ruimte; ook, in mystieke zin, alaya. (Zie ook mulaprakriti, alaya.)

Alaya (Sanskriet)

Een samengesteld woord: a, ‘niet’; laya, van de wortel li, ‘oplossen’; dus ‘het onoplosbare’. De universele ziel; de basis, wortel of bron van alle wezens en dingen — het heelal, de goden, monaden, atomen, enz. In mystiek opzicht identiek met akasa in zijn hoogste delen, en met de essentie van mulaprakriti als ‘wortelvoortbrenger’ of ‘wortelnatuur’. (Zie ook akasa, buddhi, mulaprakriti.)

[Opmerking: De geheime leer (1:80) spreekt over alaya in het yogachara-stelsel, en verwijst waarschijnlijk naar alaya-vijñana, maar voegt eraan toe dat bij de ‘esoterische ‘boeddhisten’ . . . ‘alaya’ een dubbele en zelfs een drievoudige betekenis heeft’. – Uitgever]

Ananda (zie sat)

Antaskarana (Sanskriet)

Misschien beter gespeld: antahkarana. Een samengesteld woord: antar, ‘innerlijk’, ‘van binnen’; karana, ‘zintuig-orgaan’. Occultisten kennen aan dit woord de betekenis toe van de brug tussen het hogere en lagere manas of tussen het spirituele ego en de persoonlijke ziel van de mens. Zo luidt de definitie van H.P. Blavatsky. In feite zijn er verschillende antahkarana’s in de zevenvoudige samenstelling van de mens — één voor elk pad of elke brug tussen elke twee van de vele monadische centra in de mens. De mens is een microkosmos en daarom een samengesteld geheel, een eenheid in verscheidenheid; en de antahkarana’s vormen de schakels van vibrerende bewustzijn- substantie – die deze verschillende centra met elkaar verbinden.

Anupapadaka (zie aupapaduka)

Arupa (Sanskriet)

Een samengesteld woord dat ‘vormloos’ betekent, maar dit woord vormloos moet men niet in die strikte zin opvatten dat het betekent dat er geen enkele soort vorm bestaat; het betekent alleen dat de vormen in de spirituele werelden (de arupa-loka’s) van een spirituele soort of aard zijn, en natuurlijk veel etherischer dan de vormen in de rupaloka’s.

Daarom kan het voertuig of lichaam van een entiteit in de arupaloka’s, of de spirituele werelden, sferen of gebieden beter worden voorgesteld als een omhulsel van energetische substantie. We kunnen ons een entiteit voorstellen van wie de vorm of het lichaam geheel uit elektrische substantie bestaat — zoals volgens de moderne wetenschap met ons eigen lichaam het geval is. Maar zo’n entiteit met een elektrisch lichaam zou ons – hoewel ze beslist tot de rupa-werelden behoort, en wel tot een van de laagste rupa-werelden – vergeleken met onze eigen grofstoffelijke lichamen, lichaamloos of vormloos toeschijnen. (Zie ook rupa, loka.)

Asana (Sanskriet)

Een woord afgeleid van de wortel as, die ‘rustig zitten’ betekent. Asana is dus een technische term voor een van de ongewone houdingen die door hindoe-asceten worden aangenomen, voornamelijk die van de hathayoga-school. Gewoonlijk worden vijf van deze houdingen opgesomd, maar studenten van dit onderwerp vermelden er bijna 90. Een groot deel van de pseudomagische en -mystieke literatuur is gewijd aan deze verschillende houdingen en aanverwante onderwerpen, en aan hun vermeende of werkelijke psychische waarde wanneer ze door aanhangers worden aangenomen; maar veel van deze geschriften zijn in feite oppervlakkig en hebben maar weinig met de werkelijk occulte en esoterische training van echte occultisten te maken. Het doet onwillekeurig denken aan andere pseudomystieke praktijken, zoals bepaalde manieren van knielen of bepaalde houdingen in de eredienst van de christelijke kerk, waaraan door fanatieke gelovigen soms bijzondere waarde wordt toegekend.

Als ervoor wordt gezorgd dat het lichaam zich in een gemakkelijke houding bevindt, zodat het denken zo min mogelijk wordt afgeleid, dan kan iedere serieuze student gemakkelijk en met succes tot echte meditatie en tot spirituele en werkelijke introspectie komen, zonder ook maar enige aandacht aan deze verschillende houdingen te besteden. Iemand kan rustig in zijn stoel zitten of ’s avonds in bed liggen, of op het gras in een bos zitten of liggen, en toch gemakkelijker de innerlijke werelden betreden dan door een of meer van deze verschillende asana’s aan te nemen en na te volgen, die in het gunstigste geval fysiologische hulpmiddelen van betrekkelijk geringe waarde zijn. (Zie ook samadhi.)

Asat (Sanskriet)

Een term die het ‘onwerkelijke’ betekent, of het gemanifesteerde heelal; het tegenovergestelde van sat (zie aldaar), het werkelijke. In een andere en nog meer mystieke zin betekent asat zelfs boven of hoger dan sat, dus ‘niet sat’. In deze betekenis, die heel occult en mystiek is, is asat de niet ontplooide, of beter gezegd ongemanifesteerde, aard van parabrahman — veel hoger dan sat, dat de werkelijkheid van het gemanifesteerde bestaan is.

Asrama (Sanskriet), ashram

Een woord dat is afgeleid van de wortel sram, die ‘pogingen doen’ of ‘streven’ betekent; met het voorvoegsel a krijgt de wortel sram in dit geval een grotere nadruk. Asrama heeft minstens twee hoofdbetekenissen. De eerste is die van een leefgemeenschap of school of een plek van afzondering, een verblijfplaats van asceten, enz.; de tweede die van een periode van proberen of streven in het religieuze leven of in de levensloop van een brahmaan in vroeger eeuwen. In Hindoestan bestonden er in oude tijden vier van deze levensperioden: de eerste was die van de leerling of brahmacharin; de tweede was de levensperiode van de grihastha, of het gezinshoofd — de periode van het huwelijksleven waarin de brahmaan de plichten van het dagelijks leven vervulde, enz.; de derde de vanaprastha, of periode van kloosterlijke afzondering, die gewoonlijk in een vana, een woud of bos, werd doorgebracht met als doel innerlijke overdenking en spirituele meditatie; en de vierde was die van de bhikshu of religieuze bedelmonnik, iemand die volledig afstand heeft gedaan van de afleidingen van het wereldse leven en zijn aandacht geheel op spirituele zaken heeft gericht.

Brahmasrama: In de moderne esoterische of occulte literatuur wordt soms de samengestelde term brahmasrama gebruikt om een inwijdingskamer of een geheim vertrek of adytum aan te duiden, waarin de initiant of neofiet ernaar streeft, of pogingen doet, één te worden met brahman of de innerlijke god.

Astraal lichaam

Dit is de gebruikelijke benaming voor het modellichaam, het lingasarira (zie aldaar). Het is maar weinig minder stoffelijk dan het fysieke lichaam, en is in feite het model of raamwerk waaromheen het fysieke lichaam is opgebouwd, en waaruit dit fysieke lichaam in zekere zin voortvloeit of zich ontwikkelt naarmate het groeiproces vordert. Het is het voertuig van prana of de levensenergie en is daarom het reservoir van alle energieën die uit de hogere delen van de samengestelde mens neerdalen door middel van de pranische stroom. Het astrale lichaam is er eerder dan het fysieke lichaam en is het patroon waarnaar het fysieke lichaam, atoom voor atoom, getrouw wordt gevormd. Het fysieke lichaam kan in zekere zin de neerslag, de droesem of het bezinksel van het astrale lichaam worden genoemd; het astrale lichaam is op zijn beurt slechts een neerslag van het aurische ei (zie aldaar).

Astraal licht

Het astrale licht is voor onze aardbol, en op analoge wijze voor ons zonnestelsel, wat het lingasarira (zie aldaar) is voor een mens. Zoals in de mens het lingasarira of het astrale lichaam het voertuig of de drager is van prana of de levensenergie, zo is het astrale licht de drager van de kosmische jiva (zie aldaar) of kosmische levensenergie. Voor ons mensen is het een onzichtbaar gebied dat onze aarde omringt, zoals H.P. Blavatsky het uitdrukt, en dat trouwens ook elke andere fysieke bol omringt; en van de zeven kosmische beginselen is het, op het fysieke heelal na, het meest stoffelijke.

Het astrale licht is daarom enerzijds de voorraadschuur of opslagplaats van alle energieën van de kosmos op hun weg omlaag om zich te manifesteren op de stoffelijke gebieden — zowel van ons zonnestelsel in het algemeen als van onze bol in het bijzonder; en anderzijds is het de vergaarplaats of het magazijn van alles wat het fysieke gebied verlaat op zijn weg omhoog.

In de derde plaats is het een kosmische ‘beeldengalerij’ of onuitwisbaar register waarin alles wordt vastgelegd wat er op de astrale en fysieke gebieden plaatsvindt, maar dit laatste aspect van de functies van het astrale licht is het minst belangrijke en minst interessante.

Het astrale licht van onze eigen bol, en naar analogie van elke andere fysieke bol, is het gebied van kamaloka (zie aldaar), tenminste voor zover het de tussenliggende en lagere delen van kamaloka betreft. Alle entiteiten die sterven gaan op hun weg omhoog door het astrale licht heen, en op het moment van de tweede dood werpen ze het kamarupa (zie aldaar) af in het astrale licht.

Het zonnestelsel heeft zijn eigen algemene astrale licht, zoals elke bol in het universele zonnestelsel zijn specifieke astrale licht heeft, dat voor elk zo’n bol een verdichting, verstoffelijking of verharding rondom die bol is van de algemene astrale substantie die het astrale licht van het zonnestelsel vormt. Strikt genomen is het astrale licht eenvoudig de droesem of neerslag van akasa, en bestaat het uit graden of stadia van toenemende ijlheid. Hoe dichter het een bol omgeeft, des te grover en stoffelijker het is. Het is de vergaarplaats van alle afschuwelijke en verachtelijke emanaties van de aarde en van aardse wezens, en delen ervan zijn daarom door aardse uitwasemingen vervuild. Er vindt tijdens het hele zonnemanvantara een voortdurende uitwisseling plaats tussen het astrale licht en onze aardbol, waarbij ze aan elkaar geven en van elkaar ontvangen.

Ten slotte is het astrale licht voor de stoffelijke gebieden van het zonnestelsel een kopie of weerspiegeling van wat het akasa is op de spirituele gebieden. Het astrale licht is de moeder van het fysieke, zoals de geest de moeder is van het akasa; of omgekeerd, het fysieke is slechts een verdichting van het astrale, zoals het akasa de sluier of verdichting is van het meest spirituele. In feite zijn het astrale en het fysieke één, zoals ook het akasische en het spirituele één zijn.

Astrologie

De astrologie van de Ouden was werkelijk een grootse en edele wetenschap. De term betekent de ‘wetenschap van de hemellichamen’. De moderne astrologie is slechts het gehavende en afgekeurde uiterlijke omhulsel van de ware, aloude astrologie, want deze werkelijk verheven wetenschap was de leer van de oorsprong, de aard, het leven en de bestemming van de solaire en planetaire lichamen en van de wezens die erop wonen. Ze onderwees ook de kennis over de onderlinge relaties tussen de delen van de kosmische natuur, en meer in het bijzonder hun toepassing op de mens en zijn door de hemelbollen voorspelde bestemming. Uit deze grootse en edele wetenschap ontstond een exoterische pseudowetenschap, die voortvloeide uit de praktijken in Azië en de landen rond de Middellandse Zee en resulteerde in het moderne stelsel dat astrologie wordt genoemd — een gehavend overblijfsel van de oude wijsheid.

De ware archaïsche astrologie was in feite een van de onderdelen van de oude mysteriën en werd in de oude mysteriescholen tot in de perfectie bestudeerd. De edelste mensen en de grootste wijzen gaven haar hun onvoorwaardelijke goedkeuring en toewijding. In plaats van zich te beperken tot een stelsel dat praktisch geheel op bepaalde takken van de wiskunde is gebaseerd, zoals de huidige zogenaamde astrologie dat doet, behoorden in archaïsche tijden de voornaamste leringen die de astrologie toen omvatte tot de transcendentale metafysica, die zich bezighield met de grootste en diepzinnigste vraagstukken over het heelal en de mens. In de archaïsche astrologie werden de hemellichamen van het fysieke heelal niet alleen beschouwd als lichamen die de tijd aangaven of onderling vage relaties van psychomagnetische aard hadden — hoewel dat ongetwijfeld juist is — maar ook als de voertuigen van sterrengeesten, schitterende en levende goden, van wie het bestaan en de kenmerkende eigenschappen hen individueel en gezamenlijk tot de bestuurders en onthullers van het lot maakten.

Asvattha (Sanskriet)

De mystieke boom van kennis, de mystieke boom van het kosmische leven en zijn, voorgesteld als een boom die ondersteboven groeit met takken die zich naar beneden en wortels die zich naar boven uitstrekken. De takken symboliseren het zichtbare kosmische heelal, de wortels de onzichtbare wereld van de geest.

Het heelal werd door veel volkeren in de oudheid afgebeeld of weergegeven door het symbool van een boom waarvan de wortels aan het goddelijke hart van de dingen ontspringen, en de stam, de takken, de twijgen en de bladeren de verschillende gebieden en werelden en sferen van de kosmos voorstellen. De vruchten van deze kosmische boom bevatten de zaden van toekomstige ‘bomen’, die de entiteiten zijn die door evolutie het einde van hun ontwikkelingsgang hadden bereikt, zoals mensen en goden – die zelf heelallen in het klein zijn, en bestemd om in de toekomst kosmische entiteiten te worden wanneer het wentelende wiel van de tijd zich eonenlang in zijn majestueuze rondgang zal hebben voortbewogen. In feite zijn alle levende dingen, ook de zogenaamde onbezielde dingen, levensbomen waarvan de wortels zich boven op de spirituele gebieden bevinden, de stammen door de tussenliggende sferen heen gaan, en de takken zich op de fysieke gebieden manifesteren.

Atman (Sanskriet)

De wortel van atman is nauwelijks bekend; de oorsprong ervan is onzeker, maar de algemene betekenis is die van ‘zelf’. Het hoogste deel van de mens — het zelf, zuiver bewustzijn per se. De essentiële en inherente kracht of het vermogen in de mens dat hem, en in feite ieder ander wezen of ding, het besef of bewustzijn geeft een zelf te zijn. Het is niet het ego.

Dit beginsel (atman) is universeel, maar tijdens de incarnatie nemen de lagere delen ervan eigenschappen aan, omdat het verbonden is met buddhi, zoals buddhi verbonden is met manas, zoals manas verbonden is met kama, en zo verder omlaag langs de schaal.

Atman wordt soms ook voor het universele zelf of de universele geest gebruikt, waaraan in Sanskrietgeschriften de naam brahman (onzijdig) wordt gegeven, en brahman of de universele geest wordt ook paramatman genoemd.

De mens is in de hem omringende kosmos geworteld door drie beginselen, waarvan moeilijk kan worden gezegd dat ze boven het eerste of atman staan, maar die eigenlijk de hoogste en meest verheven delen van diezelfde atman zijn.

De meest innerlijke schakel met het onuitsprekelijke werd in het oude India met de term ‘zelf’ aangeduid, die vaak verkeerd is vertaald met ‘ziel’. Het Sanskrietwoord is atman, en slaat in de psychologie op de menselijke entiteit. Het bovenste uiteinde van de schakel werd paramatman genoemd, of ‘hoogste zelf’, d.w.z. het permanente zelf — woorden die voor hen die deze prachtige filosofie hebben bestudeerd, duidelijk en kernachtig iets beschrijven van de aard en essentie van het wezen dat de mens is, en van de bron waaruit hij in de beginloze en eindeloze duur is voortgekomen. Als kind van hemel en aarde liggen beide in hem besloten.

We zeggen dat de atman universeel is en dat is ook zo. Hij is het universele zelf, dat gevoel of bewustzijn een zelf te zijn, dat in alle mensen en zelfs in alle lagere wezens van de hiërarchie, zelfs in die van het dierenrijk beneden ons, hetzelfde is, dat vaag waarneembaar is in de plantenwereld, en dat zelfs in de mineralen latent aanwezig is. Hij is het zuivere kennen, de abstracte idee van het zelf. Hij vertoont in de hele hiërarchie geen verschillen, behalve in graad van zelfbesef. Hoewel hij universeel is, behoort hij (voor zover het ons in ons huidige evolutiestadium betreft) tot het vierde kosmische gebied, al is hij ons zevende beginsel van onderaf geteld.

Atoom

Het woord atoom is afkomstig van de oude Griekse filosofen Democritus, Leucippus en Epicurus, en van de honderden grote figuren die in dit opzicht hun voorbeeld volgden en die daarom eveneens atomisten waren — zoals de twee Latijnse dichters Ennius en Lucretius. Deze school onderwees dat atomen de bouwstenen van het heelal zijn – want de oorspronkelijke etymologische betekenis van het woord atoom is iets wat niet kan worden doorgesneden of gedeeld – en ze komen dus overeen met deeltjes van dat wat theosofen homogene substantie noemen. Maar de huidige wetenschappers gebruiken het woord atoom niet meer in deze betekenis. Vroeger kwam de orthodox-wetenschappelijke leer over het atoom in wezen overeen met die welke door Dalton werd verkondigd, en die er in het algemeen op neerkwam dat fysieke atomen harde kleine deeltjes materie zijn, de kleinste stofdeeltjes, en daarom ondeelbaar en onvernietigbaar.

De moderne wetenschap [1933] heeft echter een totaal nieuwe opvatting over het fysieke atoom, want ze weet nu dat het atoom niet ondeelbaar is maar samengesteld, en opgebouwd uit nog kleinere deeltjes, die elektronen of ladingen negatieve elektriciteit worden genoemd, en uit andere deeltjes, protonen of ladingen positieve elektriciteit. Deze protonen zouden de kern of het hart van de atoomstructuur vormen. De atoomstructuur wordt vaak voorgesteld als een atomair zonnestelsel, waarin de protonen de atomaire zon zijn en de elektronen haar planeten, die bijzonder snel om de centrale zon draaien. Deze opvatting is in wezen zuiver theosofisch, en geeft vaag weer wat het occultisme onderwijst, hoewel het occultisme veel verder gaat dan de moderne wetenschap.

Een van de grondstellingen van de leringen van de theosofie is dat de uitersten in de natuur aan de stoffelijke kant de atomen zijn en aan de energiekant de monaden. Deze twee zijn respectievelijk de stoffelijke en spirituele uitersten, waarvan de spirituele – of monaden – ondeelbaar zijn, en de atomen deelbaar — dingen die in hun samenstellende delen kunnen worden gescheiden.

Uit het voorafgaande wordt duidelijk dat de filosofische gedachte die de kern van de leer van de oude ingewijde atomisten vormde, was dat hun atomen of ‘ondeelbaren’ vrij dicht naderden tot wat het theosofische occultisme monaden noemt, en dit is wat Democritus en Leucippus en anderen uit hun school voor de geest stond.

Het zal duidelijk zijn dat deze monaden goddelijk-spirituele levensatomen zijn en in feite wezens zijn die op hun eigen gebieden leven en evolueren. Stralen die van hen uitgaan vormen de hoogste delen van de samenstelling van wezens op de stoffelijke gebieden.

Aum (zie Om)

Aupapaduka (Sanskriet)

Een samengestelde term met de betekenis ‘door zichzelf voortgebracht’, ‘spontaan voortgebracht’. Het is een term die in het boeddhisme wordt gebruikt voor een klasse van hemelse wezens die dhyani-boeddha’s worden genoemd, en omdat men zich voorstelt dat deze dhyani-boeddha’s zonder tussenschakel voortkomen uit de schoot van adi-buddhi of de kosmische mahat, zegt men dat ze in mystieke zin zoals H.P. Blavatsky het uitdrukt, ‘ouderloos’ of ‘uit zichzelf bestaand’ zijn, d.w.z. geboren zonder ouders of voorouders. Ze zijn daarom de oorsprong of wortel waaruit de hiërarchie van boeddha’s van verschillende graad in mystieke opeenvolging of emanatie of evolutie, voortkomt.

Er bestaan in de Sanskrietliteratuur varianten op dit woord, maar ze hebben alle dezelfde betekenis. De term aupapaduka is in feite een sleutel tot een leer die bijzonder moeilijk is uiteen te zetten, maar de leer zelf is onuitsprekelijk verheven. Er zijn niet alleen aupapaduka-godheden van het zonnestelsel, maar ook van iedere organische entiteit, want in diepste wezen is iedere organische entiteit een aupapaduka-godheid. In feite is het een heel mystieke manier om de leer aan te duiden van de ‘innerlijke god’ (zie aldaar).

[Opmerking: Uit later onderzoek blijkt dat anupapadaka, zoals die term is te vinden in Monier-Williams’ Sanskrit-English Dictionary, een verkeerde schrijfwijze is van aupapaduka. Vgl. Franklin Edgerton, Buddhist Hybrid Sanskrit Grammar and Dictionary, Yale University Press, New Haven, 1953, 2:162. – Uitgever]

Aura

Een uiterst ijle en daarom onzichtbare essence of een fluïdum dat niet alleen vanuit mensen en dieren emaneert en hen omringt, maar eveneens vanuit planten en mineralen. Het is een van de aspecten van het aurische ei (zie aldaar), en daarom zijn in de menselijke aura alle eigenschappen vertegenwoordigd die in de samenstelling van de mens besloten liggen. Ze is zowel magnetomentaal als elektrovitaal en doordrenkt van verstandelijke en spirituele energieën — waarvan de aard van geval tot geval wordt bepaald door het orgaan of centrum in de menselijke samenstelling van waaruit ze vloeit. Ze is de bron van de sympathieën en antipathieën waarvan we ons bewust zijn. Beheerst door de menselijke wil kan ze zowel levenwekkend en helend als dodelijk zijn; en wanneer de menselijke wil passief is, functioneert de aura uit zichzelf, op automatische wijze, en volgt ze de wetten van het karakter en de latente impulsen van het wezen waaruit ze emaneert. Mediums hebben de aura vaak in min of meer vage termen beschreven als een licht dat uit de ogen, het hart, de vingertoppen of andere lichaamsdelen vloeit. Soms manifesteert dit fluïdum zich niet als een kleurloos licht maar door opvlammende en fonkelende kleurveranderingen — waarbij de kleur of kleuren niet alleen van de verschillende stemmingen van het individu afhangen, maar ook een ondergrond bezitten die overeenkomt met zijn karakter of aard. Dieren zijn bijzonder gevoelig voor aura’s; sommige nemen zelfs waar dat de aura de mens omgeeft als een wolk of sluier. In feite heeft elk ding zijn aura, die het omgeeft met een licht of kleurenspel, en dat is in het bijzonder het geval met de ‘bezielde’ wezens.

De werkelijke aard van de aura die men gewoonlijk ziet, is astraal en elektrovitaal. De prachtige stralingsverschijnselen die astronomen tijdens zonsverduisteringen kunnen waarnemen, lange pluimen van roze en anders gekleurd licht die uit het lichaam van de zon schieten, zijn geen vlammen of iets dergelijks, maar eenvoudig de elektrovitale aura van het zonnelichaam — een manifestatie van zonnevitaliteit, want in het occultisme is de zon, evenals elk ander ding, een levend wezen.

Aurisch ei

Deze term behoort uitsluitend tot de meer verborgen leringen van het occultisme, de esoterische filosofie. Er kan hier weinig over worden gezegd, behalve dat het de bron is van de menselijke aura en van al het andere dat in de zevenvoudige samenstelling van de mens besloten ligt. Het ziet er gewoonlijk ovaal of eivormig uit, vandaar de naam. Het strekt zich uit van het goddelijke tot het astraal-fysieke, en is de zetel van alle monadische, spirituele, intellectuele, mentale, emotionele en vitale energieën en vermogens van de zevenvoudige samenstelling van de mens. Het is in essentie eeuwig en blijft gedurende zowel de pralaya’s als de manvantara’s voortbestaan, maar in deze twee grote perioden van kosmisch leven noodzakelijkerwijs op heel uiteenlopende manieren.

Avalokitesvara (Sanskriet)

Een samengesteld woord: avalokita, ‘waargenomen’, ‘gezien’; Isvara, ‘heer’; dus ‘de Heer die wordt waargenomen of gekend’, d.w.z. de spirituele entiteit, hetzij in de kosmos of in de mens, van wie de invloed wordt waargenomen en gevoeld; het hogere zelf. Het is een term die in het boeddhisme vaak wordt gebruikt en waarmee een aantal ingewikkelde en niet zo gemakkelijk te begrijpen leringen samenhangen. De esoterische of occulte interpretatie ziet echter in Avalokitesvara wat de westerse filosofie de derde logos noemt, zowel hemels als menselijk. In het zonnestelsel is het de derde logos daarvan; in de mens is het het hogere zelf, een rechtstreekse en actieve straal van de goddelijke monade. Technisch gesproken is Avalokitesvara de dhyani-bodhisattva van Amitabha-boeddha — Amitabha-boeddha is de kosmische goddelijke monade waarvan de dhyani-bodhisattva de geïndividualiseerde spirituele straal is; en de manushya-boeddha of menselijke boeddha is op zijn beurt een straal of loot van de dhyani-bodhisattva.

Avatara (Sanskriet)

Het zelfstandig naamwoord afgeleid van een samenstelling van twee woorden: ava, een als voorvoegsel gebruikt voorzetsel dat ‘omlaag’ betekent, en tri, een wortel die ‘oversteken’, ‘doorgaan’ betekent; en dus is ava-tri — ‘omlaag gaan’ of ‘neerdalen’. Het woord betekent dan ook het neerdalen van een hemelse energie of van een geïndividualiseerd complex van hemelse energieën, dat wil zeggen een hemels wezen, met het doel een mens te overschaduwen en te verlichten — maar het betreft dan een mens die op het moment van zo’n verbinding tussen ‘hemel en aarde’, tussen het goddelijke en de stof, karmisch geen tussenliggende of verbindende schakel bezit tussen de overschaduwende entiteit en het fysieke lichaam: met andere woorden, geen menselijke ziel die karmisch bestemd is de innerlijke meester te worden van het lichaam dat op die manier wordt geboren.

De noodzakelijke tussenschakel waardoor de toekomstige mens de beschikking kan krijgen over de menselijke tussennatuur of het psychische gestel dat geschikt is om uitdrukking te geven aan de onzichtbare luister van deze hemelse neerdaling, wordt verschaft door de doelbewuste en vrijwillige intrede in het ongeboren kind — die samenvalt met de overschaduwing door de hemelse kracht — van het psychische of tussenliggende beginsel van een van de Groten, die op die manier ‘voltooit’ wat het zuivere en verheven menselijke kanaal moet worden door middel waarvan de ‘neerdalende’ godheid zich kan manifesteren; en deze godheid vindt in dit hogere psychische beginsel een voldoende ontwikkelde schakel om haar in staat te stellen zich op aarde in menselijke vorm uit te drukken.

Een avatara is dus een wezen dat een combinatie van drie elementen in zich bevat: een inspirerende godheid; een hoogontwikkelde tussennatuur of ziel, die aan hem is geleend en het kanaal vormt voor die inspirerende godheid; en een zuiver, rein, fysiek lichaam.

Avichi (Sanskriet)

Een woord waarvan de algemene betekenis ‘golfloos’, zonder golven of beweging, is, en dat een toestand van stagnatie en onbeweeglijkheid van het leven en het zijn aanduidt; het betekent ook ‘zonder geluk’ of ‘zonder rust’. Een algemene term voor plaatsen waar het kwaad werkelijkheid wordt, maar niet waar wordt gestraft in christelijke zin; waar de wil tot het kwade en de onbevredigde lage zuiver egoïstische verlangens de kans krijgen zich te ontwikkelen en ten slotte de entiteit zelf te vernietigen. Avichi kent vele stadia of graden. De natuur heeft alle dingen in zich; als ze hemelen heeft waar goede en waarachtige mensen rust en vrede en gelukzaligheid vinden, heeft ze ook andere sferen en toestanden waar diegenen toe worden aangetrokken die een uitingsmogelijkheid moeten vinden voor de kwade hartstochten die in hen branden. Aan het einde van hun avichi vallen ze uiteen en worden ze keer op keer vermalen, en verdwijnen ten slotte zoals een schaduw zich oplost in het zonlicht — vermalen in het laboratorium van de natuur. (Zie ook achtste sfeer.)

Avidya (Sanskriet)

Een samengesteld woord: a, ‘niet’; vidya, ‘kennis’; dus niet-kennis, onwetendheid; een betere vertaling is misschien onkunde. Onwetendheid over, of beter gezegd gebrek aan kennis van, de werkelijkheid, veroorzaakt door illusie of maya (zie aldaar).


Occulte woordentolk, blz. 1-21

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag