De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

13 – Vaftrudnismál (Het lied van de illusie)


Aantekeningen van de vertaler

Dit is een van de liederen en verhalen over de bedrieglijke aard van de werelden van de stof waarin bewustzijn wordt misleid. Vaftrudnir betekent ‘hij die in raadsels wikkelt’. Het is een thema waarin de onvolmaaktheid van onze zintuiglijke waarnemingen wordt erkend. Ook hindoegeschriften leggen de nadruk op het misleidende karakter van de stof. In het Sanskriet wordt illusie maya genoemd, een woord afgeleid van ma, dat meten betekent, en dus verwijst het naar alles wat beperkt is, dat kan worden gemeten, hoe groot of klein ook. Dit betreft zowel ruimte als tijd en alle dingen die in ruimte-tijd bestaan. Alleen oneindige ruimte in eeuwige duur, zonder begin en zonder einde, grenzeloos en onvoorstelbaar, kan in feite Werkelijkheid worden genoemd. De schijnbare dualiteit van ruimte-tijd is zelf bedrieglijk – een onvermijdelijk verschijnsel dat karakteristiek is voor eindig bestaan hoe uitgestrekt ook in draagwijdte en hoezeer we ook proberen om met ons bewustzijn daarachter te reiken.

Het is belangrijk te beseffen dat illusie niet betekent dat iets niet bestaat. Illusie bestaat: bedrieglijke dingen bestaan; we zijn omringd door illusies en zijn in feite in belangrijke mate een deel van het illusoire heelal. We zijn zo gewend om bepaalde misvattingen als werkelijkheid op te vatten dat we ons daarvan nauwelijks bewust zijn. Bijvoorbeeld, de wetenschap vertelt ons dat de stof voor het grootste deel uit gaten bestaat – heel kleine deeltjes die snel bewegen in naar verhouding grote ruimten van schijnbare leegte. Onze zintuigen zijn het niet eens met deze kennis zoals een gestoten teen al snel zal bevestigen, en toch twijfelen we niet aan de structuur van de stof die is opgebouwd uit atomen die we nooit hebben gezien. We kijken naar een mooie zonsondergang en zien de roodgouden lichtbol onder de horizon verdwijnen, hoewel we ons ervan bewust zijn dat deze al acht minuten eerder was verdwenen want het licht dat wij zien doet er acht minuten over om ons over een afstand van ongeveer 150 miljoen kilometer door de ruimte te bereiken. We zien een rode bloem omdat deze alle lichtstralen absorbeert behalve de rode; wat we zien zijn de kleuren die door de blaadjes zijn teruggekaatst. We kunnen de dingen ook van elkaar onderscheiden. Omdat de zintuigen berichten overbrengen aan het bewustzijn en de gevoelens van een persoonlijkheid, is hun rapportage voor een groot deel afhankelijk van de houdingen, stemmingen, het begripsvermogen, en de eerdere ervaringen van het individu. Omdat onze opvattingen verschillen, schijnt iemand die meer weet dan wij – een specialist op elk gebied dat ons onbekend is – magische resultaten te kunnen voortbrengen.

Niettemin moet waarheid bestaan: het heelal bestaat, en daarom bestaat ook kennis daarover. In het Lied van de Illusie, gaat Odin, het god-zelf, het onderzoekende bewustzijn, de wereld van de stof binnen, en daalt af door de kosmische niveaus van substantieel bestaan om de reus Vaftrudnir te ontmoeten en ‘te zien hoe zijn zaal is ingericht’, want door te reizen door de sferen van de stof verkrijgt het goddelijke bewustzijn de mede van wijsheid waarmee de goden zich voeden. Maar Odin weigert om te gaan zitten op de bank in de zaal van illusie. Bewustzijn voelt zich niet thuis in deze sfeer.

Gedurende de eerste helft van het verhaal (11-19) is het Vaftrudnir die de god vragen stelt: de stof wordt bezield, groeit en leert doordat het bewustzijn, dat zichzelf hier Gagnrád (waardevolle raad) noemt, daar binnengaat. In het latere deel is het Odin die leert en de reus vragen stelt, tot de bezoeker zich bij de uiteindelijke ontknoping bekendmaakt als Alvader. Dit is in essentie de loop van de gebeurtenissen zoals die in veel geschriften wordt verteld: eerst het spirituele dat zijn energieën en impulsen geeft aan de stoffelijke, zich organiserende en opbouwende vormen om daarin te wonen en zich daarin te belichamen. Daarna is het de stof die als het ware naar binnen wordt getrokken, en substantie geeft aan de groeiende vervolmaking en het verruimen van de geestelijke natuur. Zo zijn de twee kanten van het bestaan voor altijd met elkaar verbonden en vormen een paar, waarbij ze de neiging hebben om eerst vooral het ene te zijn en daarna het andere. Het bewustzijn dat het gebied van de reus is binnengegaan, zal, ook al is het misschien tijdelijk geboeid door de weefsels van illusie, zoals Vaftrudnir tegen Njörd zegt, ‘aan het einde der eeuwen . . . naar huis terugkeren met de door smart verkregen wijsheid’ (39). Dat geldt voor ons allemaal.

Vaftrudnir wordt geleerd, en wij worden daaraan herinnerd, dat de gebieden van de goden en die van de reuzen alleen worden gescheiden door de eeuwige stroom die Twijfel wordt genoemd, waarop zich nooit een ijsbrug kan vormen; en ook dat het eeuwige strijdperk (het leven), waar de vernietigende en de weldadige krachten in de mens en in de natuur strijden, juist voor dat doel bestaat. De god geeft hier de loop van de evolutie van wezens aan waardoor de stof-kant van het bestaan toegang kan krijgen tot het ‘gebied van de weldoende goden’.

Daarna staat de reuzenwereld zijn wijsheid af wanneer Odin het verhaal van de vroegere schepping aan zijn gastheer weet te ontlokken. Vers 23 noemt Mundilföre als de ouder van zon en maan en geeft aan hoe daarmee de jaren zijn af te meten. Mundilföre is de ‘hefboom’, of as, die de galactische sfeer doet ronddraaien, de centrale kracht die beweging aan onze melkweg geeft. Het volgende antwoord, in vers 25, spreekt niet alleen over de aardse dag en nacht maar ook over de fasen van de maan, die eveneens in de Völuspá worden genoemd. Het is een kleine hint, maar zonder de waarheid te veel geweld aan te doen kunnen we aannemen dat de barden over enige kennis beschikten van de astronomie en van de seizoensgebonden gebeurtenissen die belangrijk genoeg was om in de tijdcapsule van de mythen te worden opgenomen. Vers 42 is opmerkelijk onthullend als we bedenken dat hier de reus antwoord geeft: de stof van negen werelden is hij, die afstamt van de ‘hellen lager dan Niflhel’ – de wortelloze wortel van de stof.

Daartegenover staat het geestelijke menselijke element: ‘Leven en Overlever . . . liggen verborgen in de opgeslagen herinneringen van de zon’ tijdens de lange Fimbulvetr, de koude winter van inactiviteit wanneer het leven zich met de goden (44) uit ons ecosysteem heeft teruggetrokken. Ze zullen ochtenddauw te eten krijgen en de toekomstige eeuwen doen ontstaan. Hier zien we nog eens dat er nieuw leven volgt op de dood van de huidige wereldstelsels. Zij die nu de Asen zijn zullen worden opgevolgd door hun nakomelingen, een nieuwe Thor en een nieuwe Odin (in zijn zoon Vidar), die ‘de dood’ van de Vader der Eeuwen ‘zullen wreken’.

Tenslotte onthult Odin zijn identiteit door de onbeantwoordbare vraag te stellen – niet te beantwoorden door ieder ander dan de godheid zelf: Wat had Odin gefluisterd in het oor van de gestorven zonnegod? We kunnen ons afvragen wat het geheim is dat door de Alvader van vroegere en toekomstige werelden voor altijd werd bewaard, tot voorbij het gebied van de dood.


 

Vaftrudnismál

1.
Odin: Zeg mij, Frigg, want ik wil op reis gaan naar Vaftrudnir,1 die raadsels opgeeft, en hem in zijn zaal opzoeken!
Ik verlang ernaar de oude wijsheid
Van hem, de alwijze titan, te vernemen.
2.
Frigg: Ik zou liever zien dat Heervader thuisblijft
In de hoven van de goden;
Want geen andere reus ken ik die dezelfde
Kracht heeft als die van Vaftrudnir.
3.
Odin: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd;
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd.
Nu zal ik in de zaal van Vaftrudnir onderzoeken
Hoe die is ingericht.
4.
Frigg: Laat het geluk met u zijn, en ook bij uw terugkeer,
Laat er geluk zijn op de wegen die u neemt!
Laat uw verstand niet tekortschieten, Vader der Eeuwen,
Wanneer u met Vaftrudnir in debat gaat.
5.
Vandaar vertrok Odin om in een dialoog
De wijsheid en kennis van de alwetende titan te peilen:
Toen hij was aangekomen bij de zaal van de vader van Im,
Ging de Denker daar onmiddellijk naar binnen.
6.
Odin: Gegroet, Vaftrudnir, ik ben hier gekomen
In uw eigen zaal om u op te zoeken.
Ten eerste wil ik weten of u wijs bent
Of alwetend, reus?
7.
Vaftrudnir: Wie is deze mens, die in mijn zaal
Zulke woorden naar mijn hoofd slingert?
Nooit zult u deze plaats verlaten
Zonder wijzer te zijn.
8.
Odin: Gagnrád2 is mijn naam. Ik ben te voet gekomen
En ben benieuwd naar uw zaal;
Ik heb verre omzwervingen gemaakt en heb een goed onthaal nodig
En uw gastvrijheid, reus.
9.
Vaftrudnir: Waarom, Gagnrád, blijft u dan staan terwijl u spreekt?
Kom verder en ga zitten in de zaal.
Dan zullen we vaststellen of de vreemdeling
Of deze oude bard het meeste weet.
10.
Gagnrád: Een arme man die bij het huis van een rijk man komt
Zou moeten zwijgen of wijs moeten spreken;
Zinloze taal dient hem slecht
Die komt bij een koudribbige3 gastheer.
11.
Vaftrudnir: Zeg me dan, Gagnrád, als u staande
Uw succes gaat beproeven:
Welke naam heeft dat ros dat iedere dag
Over de zonen der eeuwen trekt?
12.
Gagnrád: Met Glanzende Manen heet hij; de rossige en
Trekt de dag over de zonen der eeuwen;
Door het volk beschouwd als het voortreffelijkste ros
Zijn manen stralen altijd zonlicht uit.
13.
Vaftrudnir: Zeg me, dan, Gagnrád, als u staande
Uw succes gaat beproeven:
Welke naam heeft dat ros dat vanuit het oosten
De nacht over nuttige krachten trekt?
14.
Gagnrád: Met IJzige Manen heet het ros dat in de ruimte
Iedere nacht over nuttige krachten trekt;
Iedere ochtend valt het schuim van zijn toom:
En laat dan de dauw vallen in de valleien.
15.
Vaftrudnir: Zeg me Gagnrád, als u staande
Uw succes gaat beproeven:
Hoe heet die rivier die
Het grondgebied van de goden en van de titanen scheidt en begrenst?
16.
Gagnrád: Twijfel is de rivier die
Het grondgebied van de goden en van de titanen scheidt en begrenst;
Zij zal vrij stromen en altijd open zijn;
Er vormt zich nooit ijs op die rivier.
17.
Vaftrudnir: Zeg mij dan, Gagnrád, als u staande
Uw succes gaat beproeven:
Hoe heet de vlakte waar de strijd wordt gestreden
Tussen Surt en de weldoende goden?
18.
Gagnrád: Vigrid is de vlakte waar de strijd wordt gestreden
Tussen Surt en de weldoende goden.
Honderd dagen reizen aan elke kant,
Wordt die vlakte voor hen geschapen.
19.
Vaftrudnir: Gast, u bent wijs. Ga naar de bank
En laten we samen gaan zitten en spreken en
Laten we ons hoofd op het spel zetten, hier in de zaal
Als het gaat om wijsheid en kennis, gast.
  capitulum
20.
Gagnrád: Vertel mij ten eerste, als u genoeg kennis heeft,
En, Vaftrudnir, als u het weet:
Waar kwam de aarde of de hemel erboven
Oorspronkelijk vandaan, u wetende reus?
21.
Vaftrudnir: Uit het vlees van Ymer werd de aarde gevormd,
De bergen werden gevormd uit zijn beenderen;
Uit de hersenpan van de ijskoude reus de hemel,
En de golvende zeeën uit zijn bloed.
22.
Gagnrád: Vertel mij ten tweede, als u genoeg kennis heeft,
En, Vaftrudnir, als u het weet:
Waar kwam de maan vandaan die boven de mensen langs trekt,
Of ook de zon?
23.
Vaftrudnir: Mundilföre is de vader van de maan
En evenzo van de zon;
Beide worden elke dag langs de hemel gedragen
Om voor de mens de jaren af te meten.
24.
Gagnrád: Vertel mij ten derde, omdat u de wetende wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Waar komt de dag vandaan die over de mensen beweegt
En de nacht met haar steeds diepere duisternis?
25.
Vaftrudnir: Dageraad is de vader van de dag,
Terwijl de nacht de dochter is van de avondschemering.
De nuttige krachten van het wassen en afnemen
Zijn gemaakt zodat de mens de tijdperken kan afmeten.
26.
Gagnrád: Vertel me ten vierde, omdat u Kenner van de Toekomst wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Waar kwam de winter of de warme zomer oorspronkelijk vandaan
Volgens de vooruitziende krachten?
27.
Vaftrudnir: Windkoud wordt de vader van de winter genoemd
Maar Mild is de vader van de zomer;4
28.
Gagnrád: Vertel me ten vijfde, omdat u Kenner van het Verleden wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Wie van de Asen of van Ymers familieleden
Verscheen als eerste in vroeger tijden?
29.
Vaftrudnir: Ontelbare winters geleden voordat de aarde werd gevormd
Werd Bärgälmer geboren;
Zijn vader, zo wordt gezegd, was Trudgälmer;
Örgälmer zijn vaders vader.
30.
Gagnrád: Vertel me ten zesde, omdat u de wetende wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Waar kwam Örgälmer het eerst vandaan onder de zonen van de reuzen
In de dageraad van de tijd, wijze reus?
31.
Vaftrudnir: Uit Elivágor5 kwamen druppels gif voort
Tot ze een reus werden;6
32.
Gagnrád: Vertel me ten zevende, omdat u bekwaam wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Hoe verkreeg de stoutmoedige reus een nageslacht
Terwijl hij geen reuzin kende?
33.
Vaftrudnir: Geleidelijk groeiden uit het woord van de ijsreus
Man en vrouw tezamen;
Voet had gemeenschap met voet, en zo werd de reus
Een veelhoofdige zoon geboren.
34.
Gagnrád: Vertel me ten achtste, omdat u Kenner van het Verleden wordt genoemd,
Vaftrudnir, als u het weet:
Wat is het eerste dat u zich herinnert of het eerste wat u weet,
U alwijze reus?
35.
Vaftrudnir: Ontelbare winters vóór de aarde werd gevormd,
Werd Bärgälmer geboren;
Het eerste wat ik me herinner is dat de vooruitziende reus
In de meelbak7 werd gelegd.
36.
Gagnrád: Vertel me ten negende, omdat u slim wordt genoemd
Vaftrudnir, als u het weet:
Vanwaar komt de wind die boven de golven waait,
Hoewel deze zelf onzichtbaar is?
37.
Vaftrudnir: Aan het einde van de hemel zit Räsvälg,
Een reus in adelaarsgedaante;
Door zijn vleugels worden de rusteloze winden aangejaagd
Die huilen over de mensenmenigte.
38.
Gagnrád: Vertel me ten tiende, omdat u het lot van de goden kent,
Vaftrudnir, ten volle:
Vanwaar kwam Njörd naar de Ása-zonen? Hij heerst over hoven
En heiligdommen, voortgebracht door Ása-volk.
39.
Vaftrudnir: In het huis van de Vanen hebben wijze krachten hem
Geschapen en als gegijzelde naar de goden gestuurd;
Aan het einde der eeuwen zal hij naar huis terugkeren
Met de door smart verkregen wijsheid.
40.
Gagnrád: Vertel me ten elfde, waar de helden elkaar elke dag doden.
Vaftrudnir: Ze kiezen de uitverkorenen, rijden weg van de strijd,
En zitten dan verzoend bijeen.
41.
Gagnrád: Vertel me ten twaalfde, Vaftrudnir, hoe u de eindeloze strekking
Van het lot van de goden kent.
De runen van de eonen en de runen van de goden,
Alwijze reus, zeg welke daarvan de meest waarheid bevat.
42.
Vaftrudnir: Over de runen van de reuzen en ook van de goden
Vertel ik de waarheid;
Want ik ben naar negen werelden gegaan, vanuit hellen lager dan
De diepste Niflhel.
43.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Wat voor mensen leven er wanneer voor de mens
De gevreesde Fimbul-winter is afgelopen?
44.
Vaftrudnir: Leven en Overlever, maar ze liggen verborgen
In de opgeslagen herinneringen van de zon.
Ochtenddauw is hun voedsel, en uit hen zullen
Toekomstige eeuwen ontstaan.
45.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Vanwaar zal de zon komen op een ongebaand pad langs de hemel
Wanneer Fenris deze zon heeft overvallen?
46.
Vaftrudnir: Eén dochter maar draagt het elfenwiel
Vóór Fenris haar overvalt;
De stralende meid zal de wegen van haar moeder berijden
Wanneer de goden zijn vertrokken.
47.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Wie zijn de meisjes die over een waterige vlakte
Feilloos de weg vinden?
48.
Vaftrudnir: Drie machtige rivieren vloeien door de landen
Van de meisjes van de schoonzoon-zoeker:8
Zij zijn zelf hamingjor
Hoewel ze door reuzen werden opgevoed.
49.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Welke van de Asen blijven als goden
Wanneer de vlammen van Surt zijn geslonken?
50.
Vaftrudnir: Vidar en Vale zullen in de heiligdommen van de goden wonen
Wanneer de vlammen van Surt zijn geslonken.
Mode en Magne zullen dan Mjölnir hebben
En het werk van Vingner9 doen.
51.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Wat zal er worden van Odin de oude,
Wanneer de heerschappij van de heersers uiteenvalt?
52.
Vaftrudnir: De wolf zal de Vader der Eeuwen verslinden,
Maar Vidar zal komen om hem te wreken;
Vidar zal de ijzige kaken splijten
Met Vingners heilige wapen.10
53.
Gagnrád: Veel heb ik gereisd, veel heb ik beproefd,
Veel van de verschillende vermogens heb ik geleerd:
Wat fluisterde Odin in het oor van zijn zoon,11
Toen deze op de brandstapel werd gedragen?
54.
Vaftrudnir: Niemand weet wat u in vroeger tijden heeft gezegd
In het oor van uw zoon op de brandstapel.
Met de lippen van één dode heb ik mijn verhaal verteld,
Oude runen en runen over Ragnarök.


Noten

1. Vaftrudnir: wever van de weefsels van illusie.

2. Waardevolle raad.

3. Geslepen.

4. De rest van het vers ontbreekt in de Codex Regius.

5. Golven ijsbolletjes.

6. De rest van het vers ontbreekt in de Codex Regius.

7. Molen: oplosser en schepper van materie.

8. Of verwanten-zoeker.

9. Thor.

10. Mjölnir, Thors hamer.

11. Balder.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 166-81

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag