De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid
Elsa-Brita Titchenell

isbn 9789070328634, gebonden, bestel boek

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2005  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

      Inhoudsopgave     

 

11 – Gylfaginning (De apotheose van Gylfe1)


Aantekeningen van de vertaler

De titel van dit verhaal, Gylfaginning, wordt gewoonlijk gegeven als ‘De spot van Gylfe’ want in het IJslands betekent het werkwoord ginna bespotten of voor de gek houden. Dit kan echter weer een voorbeeld zijn van een semantische misvatting, zoals die waarbij dwergen als kleine mensen worden opgevat in plaats van onontwikkelde zielen. In het IJslands bestaat een zelfstandig naamwoord ginn dat een heel verheven betekenis heeft. Het is het woord voor het onuitsprekelijke goddelijke beginsel, of de essentie, ruimer dan de Asen, ruimer dan de Vanen, ruimer dan alle mogelijke manifestatie, hoe verheven ook. Het komt het meest overeen met het Sanskriet tat dat eenvoudig ‘dat’ betekent – een abstractie die te heilig is om door namen te worden verkleind. Het is het ene – al-zijn – de op zichzelf bestaande leegte die al-volheid is, die door een eindig denkvermogen niet kan worden begrepen, en het is het denkbeeld dat wordt uitgedrukt door het woord Ginnungagap – ‘de afgrond van ginn’.

Het verhaal wordt dan innerlijk consistent en kan worden geïnterpreteerd. De Ásgárd van het verhaal is kennelijk afgebeeld als een aardse plaats waar gevorderde, hoewel menselijke, wezens leven – er heerst evenwel een sfeer die ver van ons afstaat – en wordt gesitueerd in een zaal die zo groot is dat het dak ervan nauwelijks kan worden gezien. De jongleur bij de ingang van de zaal vertegenwoordigt, zo zou men dat kunnen zien, een stadium van bekwaamheid in de magie – een element dat nooit nalaat indruk te maken maar dat hier weinig aandacht krijgt: hij vertoont zijn wonderen buiten het gebouw. Hij laat de bezoekende koning toe tot het heiligdom waar drie hiërofanten op tronen zitten. Hun namen, of gebrek aan namen, vormen op zichzelf een interessant raadsel, en geven de indruk dat hoewel er verschillen in aanzien zijn, er geen verschil wordt gemaakt in rang.

Zodra de neofiet is binnengekomen sluit de deur zich achter hem – een onthullend detail en waarheidsgetrouw. Daarop wordt hij getrakteerd op het lange gedicht Hávamál dat, zoals we zullen zien, is gericht op drie stadia van geestelijke groei.

Na van de triade van goddelijke koningen alle wijsheid te hebben verkregen die hij van hen kon ontvangen, ging koning Gylfe ‘terug naar zijn land en vertelde deze berichten die hij had gehoord en gezien’, en vervulde zo de lotsbestemming van een ware geestelijke student-leraar.


 

Gylfaginning

Koning Gylfe was een wijze die over veel kennis beschikte. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat het Ása-volk zoveel kennis had dat alles volgens hun wensen verliep. Hij dacht dat dit werd veroorzaakt hetzij door de eigen natuur van het volk of tot stand werd gebracht door de goden aan wie zij offers brachten. Hij nam het besluit om hierachter te komen en trof in het diepste geheim voorbereidingen om naar Ásgárd te gaan, verkleed als een oude man. Maar het Ása-volk was wijzer. Zij zagen zijn reis vóór hij kwam en zorgden ervoor dat hij werd omringd door illusies. Toen hij aankwam aan het hof zag hij een zaal die zo hoog was dat hij nauwelijks het plafond ervan kon zien. Het dak was bedekt met gouden schilden zoals andere daken misschien bedekt zijn met daksparren.

Bij de ingang van de zaal zag hij een man jongleren met zeven kleine zwaarden tegelijk. Gylfe werd gevraagd naar zijn naam en hij gaf die op als Gángläre (rondtrekkende leerling), en vertelde dat hij langs waterige wegen (de zee) was gekomen en verlangde hier onderdak te vinden. Hij vroeg toen wiens zaal dit was. De jongleur antwoordde dat deze aan de koning toebehoorde, ‘en ik zal je bij hem brengen,’ zei hij, ‘zodat je zelf zijn naam kunt vragen’.

De man liep de zaal in; Gylfe volgde. Onmiddellijk sloot de deur zich achter hem. Hij zag veel kamers en veel mensen, sommigen deden een spel, sommigen waren aan het drinken, anderen hadden wapens en waren aan het zwaardvechten.

Hij zag drie hoge zetels, de ene boven de andere. Hij vroeg welke namen deze hoofdmannen hadden en zijn gids antwoordde dat hij die in de laagste zetel zat een koning was die De Verhevene werd genoemd; degene boven hem werd Even Verheven genoemd, en de bovenste werd Derde genoemd.

De Verhevene vroeg aan de vreemdeling naar het doel van zijn bezoek; en voedsel en drank stonden tot zijn beschikking zoals voor iedereen in de zaal van De Verhevene.

Gylfe zei dat hij eerst wilde weten of er een wijze kon worden gevonden. De Verhevene antwoordde dat hij die plek niet heelhuids zou verlaten als hij niet wijzer zou zijn geworden, en startte de ondervraging:

Treed naar voren omdat u vraagt.
Laat de ondervraagde gaan zitten.

[Hier volgt het gedicht Hávamál, waarbij aan de leerling de oude wijsheid wordt onderwezen. De conclusie van Gylfaginning komt na het einde van Hávamál. Zie het volgende hoofdstuk.]

 

Noot

1. Uit de Jongere Edda.

 


De maskers van Odin – Oud-Noorse wijsheid, blz. 130-3

© 2005  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag