Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

8. Karma: de wet van gevolgen (vervolg)



Lijden en tegenslag als leraren

Lijden

Mensen die geloven dat ons bestaan hier is beperkt tot een enkel leven op aarde en die geen doel in het leven zien behalve het najagen van plezier, beschouwen ziekte en lijden vanzelfsprekend als tegenslagen zonder duidelijke oorzaken en die geen zinnig doel dienen. Voor hen zijn zulke tegenslagen slechts kwalijke indringers die zo snel mogelijk moeten worden uitgebannen, want ze staan het ten volle genieten van het leven in de weg.

Volgens de oude wijsheid is het doel van het leven echter niet het najagen van plezier, maar de evolutie van de ziel; het versterken van het karakter, en de tegenslagen waarmee we in het leven te maken krijgen zijn niet toevallig, maar zijn de karmische vergelding voor onze vroegere handelingen. Hoewel zo’n vergelding pijnlijk kan zijn, wordt dit gecompenseerd omdat onze evolutie erdoor wordt versneld, want we leren hierdoor lessen die we niet zouden leren als het leven gladjes en zonder problemen verloopt.

Is het niet vaak zo dat als het leven alleen maar plezierig is, we ons erop gaan toeleggen ervan te genieten en niet meer zoeken naar iets dat verdergaat dan ons eigen comfort? We raken steeds meer op onszelf gericht en leiden een leven dat stilstand betekent voor wat betreft de evolutie van onze hogere vermogens. Maar de natuur zal zo’n toestand niet lang tolereren. Voortdurend toegeven aan genoegens trekt ziekte aan, en als een ziekte zich voordoet moet men ophouden naar genot te streven en richt het bewustzijn zich op serieuzer zaken. De verzwakte conditie van de fysieke natuur reduceert de macht van de lagere beginselen om het ego te domineren, en geeft de hogere beginselen in de mens gelegenheid hun verheffende invloed uit te oefenen.

Het doorbreken van de dagelijkse routine als gevolg van de ziekte, de gedwongen rust, de tijd om na te denken, helpen allemaal om een nieuwe visie op het leven te ontwikkelen. Wat eerst zo betekenisvol leek kan nu misschien worden herkend als heel onbelangrijk, en de werkelijk belangrijke dingen in het leven kunnen op hun juiste waarde worden geschat.

Door de pijnlijke lichamelijke situatie dwingt het lijden de mens om zijn belangstelling en aandacht op zijn hogere natuur te richten. Het bevrijdt hem uit de greep van de lagere natuur en brengt hem ertoe toevlucht te zoeken in de vrede van zijn hogere natuur. De greep van de lagere natuur hoeft nooit meer zo sterk te zijn als voorheen, ook niet nadat men van de ziekte is hersteld, indien men zijn voordeel doet met de stimulans die het lijden hem biedt om opnieuw te beginnen.

Lijden heeft nóg een belangrijke functie. Het roept mededogen op in ons hart. Het maakt het voor ons mogelijk het lijden en de moeilijkheden te begrijpen die anderen moeten doormaken, en op die manier beginnen we sympathie te voelen en geven hen zoveel mogelijk hulp en troost.

Als we koud en onverschillig staan tegenover de ellende en het lijden van anderen is dat een teken dat wijzelf de ervaring die zij nu doormaken niet hebben gehad. Als we harteloos en ongevoelig zijn, hoe kan sympathie dan anders in ons worden opgewekt dan door lijden? Ook wij moeten lijden om te kunnen begrijpen.

Geduld, uithoudingsvermogen en vastberadenheid zijn andere eigenschappen die door lijden worden ontwikkeld.

Naast het weldadige effect dat lijden heeft op het verbeteren van het karakter van de mens, helpt het hem ook op het fysieke gebied, want ziekte is een zuiveringsproces waarbij de disharmonie, die de mens door vroegere verkeerde handelingen heeft teweeggebracht, wordt geëlimineerd en harmonie en evenwicht worden hersteld.

Armoede

Armoede en welvaart zijn andere ervaringen die nodig zijn om tot een vervolmaakt karakter te komen.

Indien iemand die welvarend is in luxe en comfort leeft zonder een poging te doen de armoede en ellende die hij misschien in zijn omgeving ziet, of waarvan hij weet heeft, te verlichten, is het duidelijk dat hij nog niet heeft ervaren wat het betekent om arm te zijn. Omdat de aanblik van de ellende van anderen niet voldoende is om zijn mededogen op te wekken, moet hijzelf door deze ervaring gaan om haar te begrijpen. Ze is een van de ‘stadia in de praktijkschool’ die niet kan worden overgeslagen, en armoede zal blijven bestaan zolang er mensen zijn die de les daarvan niet hebben geleerd. Nadat hij de ervaring heeft gehad en de ontberingen kent die zij met zich meebrengt, zal hij niet langer onverschillig zijn voor de ellende van anderen, maar zal vanuit een sympathiek begrip voor hun situatie iets doen om daarin verbetering te brengen. Een ruim, edelmoedig, meevoelend karakter is het kenmerk van iemand die de les van de armoede heeft geleerd en daarvan heeft geprofiteerd.

Armoede komt op iemands pad als gevolg van zijn of haar karma, maar dit is geen excuus voor hen die in gunstiger omstandigheden verkeren om hulp te weigeren als zij in staat zijn die te geven.

Armoede leert zowel arm als rijk een les. Voor de beter gesitueerden is het een uitdaging om mededogen te tonen, om vrijgevigheid in praktijk te brengen. De rijken van vandaag zijn misschien arm geweest in hun vorige incarnatie. Dit is hun gelegenheid te tonen dat ze hun les hebben geleerd. Voor de armen is de ervaring een gelegenheid de waarde van kleine dingen te leren, verkwisting tegen te gaan, zuinigheid te beoefenen en minder behoeften te hebben.

Mensen die van liefdadigheid afhankelijk waren, hebben verklaard dat hun verzoeken in arme wijken veel meer gehoor vinden dan bij degenen die het goed hebben, wat het effect van armoede als leraar aantoont, ook al waren de ontvangen bedragen in het eerste geval kleiner.

Tegenslagen

De ervaringen van succes en tegenslag zijn beide nodig voor de training van de mens, zoals zon en regen nodig zijn voor de groei van planten. Een eik wordt sterk doordat hij de windkracht moet weerstaan, en zo wordt een mens sterk door het overwinnen van de obstakels waarmee hij te maken krijgt. Zelfs uit ongunstige omstandigheden kan men voordeel behalen. Iedere moeilijkheid die we ontmoeten kan als een trede op de ladder worden gebruikt. Een zeilschip kan tegen een ongunstige wind in worden gelaveerd door handig gebruik van zeil en roer. Perioden van succes, gemak en comfort zijn geen groeiperioden, maar rustpauzes tussen beproevingen.

De Chinese filosoof Mencius (derde en vierde eeuw v.Chr.) schrijft: ‘Wanneer de hemel op het punt staat een mens goedgezind te zijn, oefent hij eerst zijn denken met lijden, en zijn zenuwen en botten met gezwoeg. Hij stelt zijn lichaam aan honger bloot, onderwerpt hem aan extreme armoede en brengt verwarring in wat hij wil ondernemen. Op al deze manieren stimuleert hij zijn denken, sterkt hij zijn natuur en helpt hij waar onbekwaamheden zijn.’

En Boeddha zegt: ‘Hij die geleerd heeft met geduld te lijden zal worden gezuiverd en zal als instrument worden gekozen om lijden te verlichten.’

En Socrates zegt over vreugde en pijn: ‘Hoe uniek is het verschijnsel dat vreugde wordt genoemd, en hoe merkwaardig verwant aan pijn, waarvan men zou denken dat deze het tegengestelde is; want ze komen nooit tegelijkertijd en toch is hij die het ene najaagt in het algemeen gedwongen het andere op de koop toe te nemen. Het zijn twee verschillende dingen, maar toch groeien ze uit één stam – en wanneer de een zich voordoet, volgt daarom de ander.’

Inzicht maakt de last licht

Lijden is onder alle omstandigheden hard te verduren, maar het begrijpen van de oorzaak en het doel ervan maakt de last gemakkelijker te dragen.

De wetenschap dat het karmisch is en niet het gevolg van blind toeval, en dat we het over onszelf hebben afgeroepen, neemt het gevoel van onrecht van ons weg dat anders onze last nog zou verzwaren.

Wat we onszelf hebben bereid moet ons ten deel vallen – we kunnen daaraan niet ontkomen – maar aan de andere kant zal er niet méér op ons pad komen dan wat ons toebehoort.

Het karmische lijden dat we nu afwerken zal nooit meer terugkeren en we zullen dus in de toekomst aan even zoveel minder het hoofd hoeven te bieden.

Wanneer we langdurig lijden en pijn ondergaan, hebben we de neiging te denken dat deze toestand permanent zal zijn, maar dit is niet het geval. Wanneer dat specifieke ‘karmische saldo’ tot nul is gereduceerd, zal het lijden ophouden, de rekening zal worden afgesloten en zal dat blijven zolang we haar niet heropenen door het zaaien van nieuwe zaden van disharmonie.

Het helpt ons het lijden te verdragen als we ons ervan bewust zijn dat het geen zinloos toeval zonder doel is, maar dat het een zuiveringsproces is en dat het ons helpt onze harmonie en gezondheid te herstellen.

Het is moeilijk de waarde van lijden te herkennen terwijl we het ondergaan, maar nadat de beproeving voorbij is hebben velen, die deze dapper hebben doorstaan, gezegd: ‘Het was moeilijk, maar ik zou die ervaring voor geen goud hebben willen missen.’

Het helpt ons ook te realiseren dat terwijl het lijden tijdelijk is, de winst in de zin van karakterontwikkeling eeuwig is.

Is lijden nodig voor evolutie?

De oude wijsheid zegt dat op hogere, meer geestelijke bestaansgebieden, dichterbij de universele bron van leven, evolutie net zo normaal en pijnloos verloopt als het ontluiken van een bloemknop.

Ook de evolutie van de mens zou zonder lijden kunnen verlopen, indien zijn handelen altijd door zijn hogere natuur werd geleid, want deze zet hem nooit aan om tegen de natuurwetten van harmonie in te handelen.

De mens heeft in de diverse religies van de wereld altijd leraren gehad die hem hebben onderwezen hoe hij moet leven, en hij had zijn geweten om hem te waarschuwen wanneer hij de kans liep iets fout te doen. Maar in het verleden heeft de mens, net als hij dat nu doet, de ethische leringen die hem zijn gegeven genegeerd, en het gevolg daarvan is het wijdverbreide lijden dat we tegenwoordig in de wereld zien.

De mens was voorbestemd om zijn strijd op het mentale gebied te leveren en als hij daar zijn overwinningen op zijn lagere natuur behaalt, hoeft hij geen worstelingen op het fysieke gebied door te maken. Wanneer hij zich verbindt met zijn hogere natuur, vermijdt hij pijnlijke consequenties; zo niet, dan trekt hij onheil aan. Hijzelf roept het lijden over zich af dat hij nodig heeft om zijn les te leren.

‘Goed’ karma en ‘slecht’ karma

De uiteenlopende omstandigheden waaronder mensen leven, wat betreft rijkdom, sociale positie, armoede, ziekte of gezondheid, enz., zijn alle het gevolg van het karma van degenen die deze doormaken. Het hangt ervan af hoe iemand erop reageert als die omstandigheden zich voordoen of deze voor hem een voor- of een nadeel blijken te zijn, want zijn reactie van nu bepaalt zijn toekomstige karma.

De omstandigheden van rijkdom, maatschappelijke positie en macht kunnen, als men op een verstandige manier ervan gebruikmaakt, middelen zijn om veel goeds te doen in de wereld. Ze stellen iemand in staat om lijden te verlichten, geluk te verspreiden en initiatieven te bevorderen die het algemeen welzijn dienen. Wanneer ze op deze wijze worden benut, verschaffen zulke omstandigheden een gelegenheid voor de hogere natuur van de mens om zichzelf tot uitdrukking te brengen. In dat geval dragen ze bij aan het bevorderen van de evolutie van de mens en kunnen met recht ‘goed’ karma worden genoemd.

Maar zulke gunstige omstandigheden worden niet altijd op deze manier benut. Ze kunnen een verleiding vormen om een gemakzuchtig, zelfvoldaan en comfortabel leven te gaan leiden. Ze geven de mogelijkheid om onbeperkt genoegens na te jagen en dat leidt misschien tot losbandigheid. Wanneer iemand op deze wijze daarop reageert zal hij daardoor algauw egoïstischer worden en zijn evolutie vertragen. Onder deze omstandigheden zullen op het oog gunstige situaties in werkelijkheid ‘slecht’ karma blijken te zijn.

Zo kunnen armoede, ontberingen, of slechte gezondheid zowel ‘goed’ als ‘slecht’ karma zijn overeenkomstig de reactie die ze teweegbrengen in degene die ze meemaakt. Tegenspoed is een effectievere leraar dan succes en kan, als daardoor kracht, geduld en volharding worden ontwikkeld, het karakter van de mens versterken. Als men op deze wijze erop reageert, bevordert tegenslag iemands evolutie en, hoewel niet plezierig om te ervaren, is deze in werkelijkheid ‘goed’ karma.

Of karma ‘goed’ of ‘slecht’ is, hangt dus niet zozeer af van de omstandigheden waarin we ons bevinden als wel van de manier waarop we erop reageren.

Wat plezierig karma is, is daarom niet noodzakelijk ‘goed’ karma; en wat onplezierig is, is niet per definitie ‘slecht’ karma.

Karma en vergelding

Wanneer het gevolg van een vroegere daad naar ons terugkeert, kunnen we op verschillende manieren daarop reageren. Stel dat het een onvriendelijke opmerking is die terugkomt. Als we die kunnen accepteren zonder terug te slaan, als we ‘de schok kunnen opvangen’ zonder wraak te willen nemen, dan hebben we daarmee het gevolg vereffend en de rekening gesloten. Maar als we de ander de reactie kwalijk nemen, als we ‘het balletje terugspelen’ naar onze tegenstander, hebben we een nieuwe oorzaak in beweging gezet, die na verloop van tijd weer bij ons zal terugkomen, en het proces zal zich blijven herhalen tot we leren om niet meer terug te slaan. ‘Want haat wordt nooit door haat overwonnen. Aan haat komt een einde door liefde. Dit is de oude regel’, zegt het oude boeddhistische geschrift het Dhammapada.

Het verlangen om wraak te nemen komt voort uit een gevoel dat ons iets onrechtvaardigs is aangedaan, dat we menen te moeten terugdoen om de balans te herstellen. Maar als we ons realiseren dat iedere gebeurtenis wordt beheerst door karma, zien we dat het lijden ons toekwam, en dat er geen werkelijke onrechtvaardigheid bij betrokken was. We zien ook dat degene die ons onrecht heeft gedaan daarmee de basis heeft gelegd voor een vergelijkbaar onrecht voor hemzelf, en karma zal hem dit onvermijdelijk bezorgen zonder dat wij daarvoor iets hoeven te doen.

‘Mij komt de wraak toe en de vergelding’ zegt de Heer volgens Mozes.* Met andere woorden, het is niet aan de mens zichzelf te wreken, maar men moet dat overlaten aan de natuur en aan de wet van oorzaak en gevolg. Als de mens erop staat om wraak te nemen, zaait hij daarmee het zaad waardoor in de toekomst eenzelfde onrecht hem weer zal treffen. Hij stoot zijn hoofd steeds tegen dezelfde stenen muur. De enige manier om daaraan te ontkomen, is kwaad met goed te vergelden, zoals werd geleerd in het Dhammapada en eveneens door Jezus.

*Deuteronomium 32:35.

In de Bergrede zegt Jezus: ‘U heeft gehoord dat er is gezegd: Oog om oog en tand om tand. Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan; maar wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe.’* En in de daaropvolgende verzen staan vele andere voorschriften, allemaal gebaseerd op het principe dat men op het kwade reageert met het goede.

*Mattheus 5:38, 39.

De uitspraak waarnaar door Jezus wordt verwezen, staat in Exodus 21:23-25. Hier wordt gedoeld op de straf die zal volgen op het doen van kwaad, en er wordt gesteld dat: ‘u zult geven leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem’.

Het zal duidelijk zijn dat dit een beknopte verklaring is van de wet van oorzaak en gevolg of karma, want hierin wordt bevestigd dat op ieder kwaad dat is gedaan een gelijke bestraffing zal volgen. Maar, zoals Jezus zegt, dit mozaïsche principe moet niet als leidraad voor ons handelen worden genomen. Dit dient te worden beheerst door het principe om het kwade te beantwoorden met het goede.

‘Ingrijpen in karma’

Als het lijden dat iemand moet ondergaan het gevolg is van zijn karma, is het dan juist om daarin tussenbeide te komen door te proberen zijn lijden te verlichten?

De eerste regel voor al ons handelen dient de wet van mededogen te zijn; het is onze plicht de natuurlijke impuls te volgen die voortvloeit uit menselijke solidariteit en degenen die te lijden hebben alle mogelijke hulp te bieden.

Verder zijn we niet in een positie om te beoordelen wat iemands karma wel of niet is. Hoe weten we of het niet het karma van degene die lijdt is dat wij hem helpen, en dat het nalaten door ons om hulp te geven eerder een ingreep in karma is dan het wel verlenen van die hulp? ‘Door het niet-verrichten van een barmhartige daad, verricht men een daad die neerkomt op een doodzonde’, zegt een oud hindoegeschrift.*

*Het Boek van de Gulden Voorschriften. Zie De stem van de stilte door H.P. Blavatsky, blz. 28.

Wanneer we alle hulp hebben gegeven die in ons vermogen ligt, is onze plicht vervuld. Het zal dan afhangen van wat precies het karma is van degene die lijdt. Indien dit verlicht moet worden, zal onze hulp effectief zijn; indien niet, zal deze in haar opzet mislukken.

Het is niet mogelijk in iemands karma in te grijpen in de zin dat het als oorzaak kan worden weggenomen, maar zelfs als karma moet worden ondergaan, kan dit draaglijker worden gemaakt door meedogende liefde van een vriend of vriendin die meeleeft. Dit roept een weldadige kracht op die de persoon die lijdt raakt en door hem wordt gevoeld en die hem helpt zijn lijden aan te kunnen. Ze ‘vermengt zich’ met de pijn en maakt deze gemakkelijker te dragen.

Karma en het vergeven van zonden

Veel mensen geloven dat we door te bidden tot een hogere macht, of door het volgen van een of andere formule die tot verlossing leidt, kunnen worden ontheven van het ervaren van de gevolgen van onze slechte daden. De ideeën die we koesteren beïnvloeden ons handelen, en een geloof dat we kunnen ontsnappen aan de consequenties van onze handelingen leidt ons ertoe te denken dat het niet van wezenlijk belang is hoe we handelen, omdat het effect van onze verkeerde daden altijd door een gebed om vergeving kan worden opgeheven. Degenen die dit geloof aanhangen handelen zonder van te voren serieus na te denken over de consequenties en kunnen zichzelf en anderen daardoor ongeluk brengen.

Omdat het geloof in vergeving van zonden dit schadelijke effect heeft, wordt het van belang te bepalen of dit een redelijke veronderstelling is waarop we onze toekomst en ons lot kunnen baseren.

Het zal duidelijk zijn dat de leer van vergeving van zonde de leer van karma tegenspreekt. Het is dus onmogelijk dat beide leringen juist zijn.

Het gevolg van slechte daden kan nooit worden uitgewist tenzij het mogelijk was om de wet van oorzaak en gevolg op te schorten, en omdat dit een natuurwet is en geen door mensen verzonnen uitspraak, is dat onmogelijk. We weten dat dit in de fysieke wereld niet gebeurt en zouden onze dagelijkse handelingen in de praktische zaken van het leven niet op zo’n geloof baseren.

Toch is dit in feite wat we verwachten dat de natuur zal doen als we bidden om van de consequenties van onze verkeerde handelingen te worden bevrijd. We vragen de natuur dan haar eigen wetten te breken en uitzonderingen te maken in die gevallen waar wij dat graag zouden willen. Maar in gevallen waarbij we iets prijzenswaardigs hebben gedaan zouden we willen dat diezelfde wet wel werkt zodat we de vruchten van onze handelingen kunnen plukken.

Indien we erin zouden slagen de consequenties van onze daden te ontduiken, zouden we het steeds weer opnieuw proberen en anderen zouden hetzelfde doen. Als de wetten van de natuur op die manier konden worden opzijgezet, zou men de les die werd opgeroepen door onze onverstandige daden niet leren. Een universum waarin dit zou kunnen, zou een universum zonder wet zijn, waarin iedere evolutie onmogelijk zou zijn.

Wanneer de mens dagelijks met de steeds terugkerende noodzaak om te kiezen wordt geconfronteerd, geeft karma hem die informatie die nodig is om een wijze keuze te doen en het vertelt hem wat zal gebeuren als hij dat niet doet. Daarna is het aan de persoon zelf om zijn vrije wil te gebruiken en later zijn ervaring op te doen.

Een reiziger die bij een wegsplitsing komt en daar een verkeersbord ziet dat hem vertelt dat de weg van egoïsme leidt naar een moeras van ongelukken, terwijl de weg van altruïsme leidt naar de vaste bodem van een gelukkig en harmonisch leven, kan zichzelf veel onnodig lijden besparen en zijn evolutie vergemakkelijken als hij acht slaat op de waarschuwing op het verkeersbord.

Als hij die negeert omdat hij hoopt tijdelijk voordeel te behalen en opzettelijk de weg kiest die tot ongeluk en tegenslag leidt, kan hij het resultaat alleen aan zichzelf wijten, want hij was van tevoren gewaarschuwd en hij was vrij de andere weg in te slaan.

Wanneer hij door het gevolg van zijn onverstandige daad wordt ingehaald, lijdt hij, en dit lijden zal hem, gezien in het licht van karma, helpen de volgende keer dat hij daarmee wordt geconfronteerd een verstandiger keuze te maken. Paradoxaal genoeg realiseert hij zich dat de beste tijd voor nadere overwegingen is vóór de keuze wordt gemaakt.

De leer van de vergeving van zonden is ook zo’n bord bij een wegsplitsing. Het vertelt de reiziger natuurlijk de weg naar vaste bodem te nemen, maar voegt daaraan toe dat als hij de weg naar het moeras neemt en daarin begint weg te zinken, hij er weer uit kan komen door iemand anders te vragen zijn plaats in te nemen. Het kan een troost zijn om zo’n bord te lezen, maar zal de natuur tevreden zijn met zo’n regeling? Zal zij een impuls uit een bepaalde richting ontvangen en die in een andere richting terugsturen? Zal ze haar wetten veranderen omdat een bord dat zegt? Waar zien we hiervan het bewijs in de fysieke wereld? We zouden onze materiële welvaart niet aan zo’n geloof wagen; is het niet nog veel belangrijker onze morele welvaart daarmee geen gevaar te laten lopen?

Karma en mentale genezing

Onze ziekten zijn het resultaat van onze verkeerde gedachten en gevoelens en het daaruit voortvloeiende handelen in dit of in een vroeger leven. De verstoringen die op die manier in onze innerlijke natuur worden voortgebracht banen zich geleidelijk een weg van het mentale gebied via de tussenliggende stadia naar het fysieke gebied, waar ze als ziekte verschijnen. In plaats van ziekte te beschouwen als iets dat vermeden dient te worden, zouden we haar moeten zien als een weldadig zuiveringsproces dat erop is gericht de innerlijke harmonie en gezondheid te herstellen. Ze is het laatste stadium van de pogingen van de natuur om ons systeem te ontdoen van de gevolgen van vroegere verkeerde daden.

Wanneer de verstoringen zich in het fysieke lichaam als ziekte manifesteren, kunnen we de natuur in haar werk helpen door het gebruik van medicijnen waarvan bekend is dat ze helpen de ziekte uit het lichaam te leiden zonder blijvende schade aan het lichaam te veroorzaken. Een blijmoedige en optimistische gemoedstoestand kan daarbij ook een grote hulp zijn.

Een ‘genezing’ door middel van het denken, of zogenaamde mentale healing, wat gewoonlijk de vorm aanneemt van een ontkenning van de ziekte en bevestiging van de gezondheid kan de ziekte verhinderen zich via het lichaam te manifesteren. Maar hiermee is de oorzaak niet weggenomen. Het natuurlijke proces is omgekeerd en het gevolg naar het mentale gebied teruggestuurd, waar het opnieuw als een oorzaak wordt geplant. Hier ligt ze dan te wachten tot een volgende gelegenheid om tot uitdrukking te komen zich voordoet en ze kan bovendien worden versterkt door een nieuwe oogst aan soortgelijke oorzaken, het gevolg van nog meer verkeerd denken en handelen. Zo wordt ze steeds sterker en er zal een tijd komen wanneer ze alle barrières zal doorbreken en zich ten slotte een weg naar buiten baant in de vorm van een ziekte die misschien veel desastreuzer is dan de ziekte die oorspronkelijk werd geblokkeerd.

‘Onverdiend lijden’

Het is voor ons moeilijk de rechtvaardigheid te erkennen van lijden dat we misschien moeten ondergaan als we de oorzaak daarvan niet kunnen onderkennen. In het bijzonder is dit het geval indien we iemand zien die een onberispelijk leven heeft geleid en plotseling wordt getroffen door een pijnlijke of fatale ziekte. Voor een menselijk ego dat zich identificeert met zijn persoonlijkheid en daarom alleen ziet wat tijdens zijn huidige bestaan is gebeurd, lijkt dat lijden natuurlijk onverdiend. Maar het hogere of reïncarnerende ego, dat hetzelfde blijft gedurende een reeks incarnaties, weet dat dit karmische rechtvaardigheid is. Het was het reïncarnerende ego dat samen met zijn vorige persoonlijkheid in het verleden de zaden zaaide voor dit lijden, en het is hetzelfde reïncarnerende ego dat, verbonden met zijn nieuwe persoonlijkheid, het gevolg daarvan ondergaat in de huidige incarnatie.

Maar omdat het gevoel van onrechtvaardigheid dat door het menselijke ego tijdens het leven wordt ervaren, hoewel dit niet op feiten is gebaseerd, voor het menselijke ego toch heel werkelijk schijnt te zijn door de beperkte visie die hij bezit, heeft het ego recht op compensatie voor dit schijnbare onrecht, en het ontvangt deze in de gelukzalige droomstaat na de dood.

Voortdurende aanpassingen

Karma maakt voortdurend aanpassingen tussen oorzaken en gevolgen. Deze aanpassingen herstellen het evenwicht niet altijd in één keer precies, maar kunnen het doel een beetje boven of onder de roos raken. Dit komt vooral voor in het geval van ‘groepskarma’, waar het niet meer dan redelijk is te veronderstellen dat er graduele verschillen moeten zijn tussen de karmische schuld van verschillende individuen in de groep. Het karma is rechtvaardig voor het gemiddelde van de groep, maar is voor sommigen misschien te wrang en voor anderen te mild. Ieder van die onvereffende resten zouden dan bij een toekomstige gelegenheid aan de beurt komen, in gunstige dan wel in ongunstige zin.

Karma is als het energiebedrijf dat ons gasverbruik meet; als men ons de ene keer te veel laat betalen wordt dat gecompenseerd met de meting van de volgende keer, maar ten slotte zal de totale rekening precies worden vereffend. Zoals de slinger van een klok precies in het midden blijft stilhangen, zo zal karma tot rust komen wanneer oorzaak en gevolg precies in evenwicht zijn.

Het beoordelen van anderen op grond van hun karma

Indien we geneigd zijn anderen te beoordelen op grond van hun karma, zou het goed zijn te bedenken dat iemand die lijden en pijn ondergaat de zaden hiervoor misschien vele incarnaties geleden heeft gezaaid en sinds die tijd zijn karakter ten goede heeft veranderd. Verder zaaien we door een onvriendelijke beoordeling van anderen het zaad van kritiek dat tegen onszelf zal zijn gericht wanneer wij een of ander karmisch lijden moeten ondergaan.

Het verhaasten van karma

Er is nog een reden waarom uiterlijke ervaringen geen criterium zijn om een oordeel te vormen over iemands karakter. Iemand die een ernstige poging doet om zichzelf te beheersen en te verbeteren, daagt daarmee zijn oude karma uit om naar de oppervlakte te komen. Hoe onzelfzuchtiger dit wordt gedaan, hoe meer zijn karma zal worden verhaast en een opeenstapeling van gevolgen over hem uitstorten die onder normale omstandigheden over een lange tijdsperiode zouden zijn uitgesmeerd. Het geval is te vergelijken met dat van een student die aan een intensief trainingsprogramma begint dat hard werken vereist. Zijn leven lijkt misschien onaantrekkelijk en hard vergeleken met dat van een ander die op zijn gemak en zonder inspanning voortdobbert. Oppervlakkig oordelend zouden we misschien concluderen dat het leven van de laatste de voorkeur heeft, terwijl het in feite stagnatie is. Gezien in het licht van de werkelijkheid is een leven met veel lijden mogelijk een indicatie dat hier sprake is van een ziel die zijn evolutie versnelt en zich geschikt maakt voor een groots werk in de toekomst.

Afwijkende gevallen

Soms komt karma op ons pad via onpersoonlijke processen van de natuur en andere keren via het doen en laten van onze medemensen. De natuur maakt geen fouten en geeft ons al dat terug wat ons toekomt en niet wat ons niet toekomt. In alle normale gevallen waarbij karma ons bereikt door toedoen van onze medemensen zijn de gevolgen daarvan volledig in overeenstemming met wat ons toekomt.

Maar er zijn ook afwijkende gevallen. Het is denkbaar dat iemand met een verwrongen geest opzettelijk en met kwade bedoelingen anderen onrecht aandoet dat, in sommige gevallen, niet tot het karma behoort dat zij moeten ondergaan.

Als dit zou gebeuren zal karma voorzien in een passende compensatie voor het slachtoffer. De dader heeft daarentegen door zijn slechte daad het zaad gezaaid voor een overeenkomstige ervaring die hij in de toekomst eens zal moeten oogsten.

Is het onrechtvaardig voor vergeten daden te moeten boeten?

Tegen de leer van karma wordt vaak het volgende bezwaar gemaakt:

‘Het is niet rechtvaardig dat we moeten boeten voor daden die we allang zijn vergeten.’

Als we bezwaar aantekenen tegen de leer van karma op grond van het feit dat we soms de oorzaken van ons lijden hebben vergeten, moeten we ons afvragen of we dat bezwaar ook maken als karma ons voordeel oplevert dat we hebben verdiend met daden die we allang zijn vergeten. Als we geen bezwaar maken tegen de voordelen, is het dan eerlijk dat we tegen de nadelen bezwaar maken?

Als we handelen tegen ons gevoel van wat juist is en tegen beter weten in en indien het effect snel daarop volgt, zien we het verband tussen ons handelen en het lijden dat daaruit voortvloeit, en we herkennen de rechtvaardigheid van wat ons overkomt. Maar stel dat het gevolg wordt vertraagd, zelfs voorbij de dood, verandert dat dan de intrinsieke rechtvaardigheid van het lijden dat ten slotte moet volgen?

Komt het niet vaak voor dat mensen, die dingen doen waarvan ze weten dat ze niet juist zijn, als het effect wordt vertraagd graag willen vergeten wat ze hebben gedaan en dat ook snel doen, en vol vertrouwen geloven dat geen ongunstig resultaat zal volgen? Lang nadat de daad is vergeten, misschien later in dit leven, misschien in een volgende incarnatie, zal het gevolg zich manifesteren in de vorm van lijden of een of andere tegenslag. Dan vraagt het ‘slachtoffer’ van dit lijden zich verontwaardigd af: ‘Wat heb ik gedaan dat mij dit overkomt?’ Hij weet het niet, maar hij wist op het moment dat hij het deed wel dat hij fout was. De tegenslagen die ons nu overkomen en die zo onverdiend lijken, zijn het gevolg van onze vroegere verkeerde handelingen, en onze verkeerde handelingen van nu zullen tot ons terugkeren als overeenkomstige onplezierige verrassingen in de toekomst.

Als het effect van een handeling kan worden tenietgedaan louter door die te vergeten en als we daardoor van de verantwoordelijkheid ervoor zouden zijn ontheven, dan zou een slecht geheugen een waardevolle eigenschap zijn.

We weten echter wel beter, en we geven daarvan blijk door ons handelen in het gewone zakenleven. Als iemand geld van ons heeft geleend en het tijd is om dat terug te betalen, en dan als verontschuldiging aanvoert dat hij ‘zich dat helemaal niet meer herinnert’ en dat het oneerlijk is dat hij zou moeten betalen, accepteren we dit immers niet als een geldig excuus om niet te hoeven betalen. Hoe kunnen we dan verwachten dat onze vergeetachtigheid de werking van de wet van oorzaak en gevolg in de weg zou kunnen staan?

Als we de leer van karma en reïncarnatie niet accepteren, hoe moeten we dan het lijden dat geen zichtbare oorzaak heeft verklaren?

Als we erfelijkheid als oorzaak accepteren, lijden we voor de zonden van onze voorouders, iets dat we niet eens zouden kunnen vergeten, want we hebben nooit iets over hen geweten. Hierdoor is erfelijkheid een minder rechtvaardige verklaring dan karma.

Als we de theorie van de theologen aanvaarden dat God de mens bij zijn geboorte heeft geschapen, dan hadden we geen deel aan het teweegbrengen van het lijden dat we nu ondergaan, maar dan is God daarvoor verantwoordelijk.

Als we het standpunt van de materialist innemen dat de mens het product is van blinde natuurkrachten, dan moet ons lijden te wijten zijn aan de onvolmaakte werking van deze krachten, waarover we geen controle hadden.

De verklaringen die worden geboden door de erfelijkheidsleer, door de theologie en de materialist laten geen ruimte voor de mens om zelf deel te hebben aan het veroorzaken van het lijden dat hij moet ondergaan. Zijn deze verklaringen niet veel onrechtvaardiger dan die van karma, die leert dat de mens zelf de oorzaak is van zowel zijn eigen lijden als zijn eigen geluk, zelfs al is hij de handelingen vergeten die de oorsprong ervan waren?

Dragen vertraagde gevolgen bij aan verkeerd handelen?

Er zijn mensen die bezwaar hebben gemaakt tegen karma op grond van het feit dat, omdat het gevolg van verkeerde daden lang op zich kan laten wachten, de verleiding om de toekomstige vergelding te negeren en het huidige voordeel te incasseren te sterk zou zijn en dit zou kunnen resulteren in onbelemmerd kwaaddoen.

Is dit bezwaar niet nog veel meer van toepassing op de leer van de vergeving van zonden, of het geloof in toeval? Als een van deze theorieën juist was, zouden de gevolgen van verkeerd handelen helemaal vermeden kunnen worden.

Karma leert wat iedere waarnemer als feit reeds kent, namelijk dat het gevolg niet altijd onmiddellijk op de oorzaak volgt. Maar karma geeft geen verzekering dat het gevolg vertraagd zal plaatsvinden. Het kan ook onmiddellijk volgen, maar of het nu vertraagd wordt of niet, men kan daaraan niet ontkomen. Ieder die nog bereid is zijn lot op het spel te zetten zou zijn ervaringen uit het verleden opnieuw moeten bekijken en zien of hij geen ongelukken of tegenslagen heeft gehad waarvan hij geen oorzaak kon aanwijzen. Zulke ervaringen zijn vertraagde vergeldingen voor wandaden uit het verleden die hem nu inhalen. In een lang vergeten verleden redeneerde hij misschien evenals nu, dat de vergelding waarschijnlijk zolang zou worden vertraagd dat hij die zou kunnen verwaarlozen. Maar nu het gevolg van zijn wandaad hem bereikt, is hij er boos over en voelt hij dat hij door het lot is uitgekozen om ten onrechte te lijden. De ‘toekomst’ die zo ver weg leek toen de daad werd gepleegd, is nu aangebroken: ze is het heden, en het gevolg is er door de vertraging niet minder pijnlijk door geworden. De redenering vol zelfbedrog uit het verleden heeft niet ertoe bijgedragen om het huidige onheil te voorkomen. Moet hij haar in de toekomst dan opnieuw toepassen?

Met onze huidige ervaring voor ogen en in het besef dat ons nog veel meer van dat soort tegenslagen te wachten kunnen staan, die misschien heel nabij zijn, zou elke verleiding tot verkeerd handelen gebaseerd op de hoop dat het gevolg kan worden uitgesteld, al zijn aantrekkelijkheid moeten verliezen.

Wanneer we zaaien verwachten we niet onmiddellijk resultaat, maar we weten wat de vruchten zullen zijn en stemmen de keuze van het zaad daarop af. Zouden we ons gezonde verstand minder moeten gebruiken voor iets dat van invloed is op ons eigen toekomstige welzijn?

Karma-Nemesis, en karma als vriend

Wie karma als een harde en koude leer beschouwt omdat deze inhoudt dat we de consequenties van onze daden onder ogen moeten zien, denkt alleen aan het bestraffende aspect ervan.

In de Griekse mythologie werd dit aspect van karma gesymboliseerd door Nemesis, de godin van de vergeldende rechtvaardigheid; afbeeldingen laten zien dat ze meedogenloos de schuldigen achtervolgde tot ze waren gestraft. Maar dit is slechts één kant van de leer, en karma kan als een beschermengel worden gezien maar evengoed als een wrekende godheid, want zoals karma de schuldigen straft evenzo beschermt het de onschuldigen tegen onrecht. Het is zowel onze vriend als een strenge leraar want het beloont onze goede daden even zeker als het onze verkeerde handelingen bestraft. Het vriendelijke, blijmoedige aspect van karma is natuurlijk net zo belangrijk als het Nemesis-aspect en hoort evenveel nadruk te krijgen als de negatieve tegenhanger ervan. De enige reden waarom zoveel is gezegd over Karma-Nemesis en zo weinig over karma als vriend, is het feit dat bijna iedereen het laatste zal accepteren als iets vanzelfsprekends, terwijl men bezwaar maakt tegen het eerste als iets onrechtvaardigs.

Karma en de daarmee samenhangende leringen

Karma is maar een van de vele leringen die samen de oude wijsheid vormen. Geen van deze leringen is op zichzelf volledig; alle werpen een licht op de andere leringen die ermee samenhangen. Elk daarvan zou daarom in samenhang met de andere moeten worden bestudeerd om in het juiste perspectief te worden gezien.

Bijvoorbeeld, wanneer karma op zichzelf wordt beschouwd kan het ons als een koude mechanistische leer toeschijnen. Maar als we ons realiseren dat het doel van het leven de evolutie van de ziel is, kan worden ingezien dat karma van onschatbare waarde is voor de mens, want het geeft een verklaring van de wet die zijn evolutie beheerst. Het wijst de juiste weg en waarschuwt de mens voor valkuilen.

De fundamentele eenheid van alle leven is een andere leer die nauw verwant is met karma. Doordat alle mensen innerlijk zijn verenigd en alle hetzelfde uiteindelijke doel hebben, is harmonie de natuurlijke toestand in menselijke relaties. Karma bevordert deze harmonie door te leren dat onze eigen daden bij ons terugkeren, en daarmee toont het de wijsheid van altruïstisch handelen aan.

Evolutie, de eenheid van alle leven en reïncarnatie zijn schakels in dezelfde keten van ideeën en alle drie zijn noodzakelijk om karma in zijn ware licht te presenteren.

In karma ligt de hoop voor het bouwen van een betere wereld, want het leert ons dat iedere poging telt en vrucht zal dragen. We kunnen karma tot onze vriend maken en karma hoeft niet wrang te zijn tenzij wij het zo maken.

Karma en de theorie van één enkel leven op aarde

Iedereen die nadenkt en het leven rondom hem gadeslaat moet zijn getroffen door de ongelijkheid, het onrecht en de tegenslagen van verschillende soort die zoveel mensen kwellen. Hij ziet voorbeelden waarbij de onschuldigen lijden terwijl de schuldigen vrijuit gaan, waar eerlijke mensen mislukken en oneerlijke mensen succes hebben. Hij ziet dat sommigen begaafd en getalenteerd zijn, terwijl anderen heel beperkte capaciteiten hebben; dat sommigen een sterke gezondheid hebben, terwijl anderen levenslang invalide zijn. Hij ziet deze en een heel scala van andere verschillen en hij vraagt zich af: Waarom al deze onrechtvaardigheid? Waarom is niet iedereen gezond, begaafd en succesvol?

Hij zoekt een antwoord op deze vragen en onderzoekt daarom gangbare theorieën over de mens en de wereld waarin hij leeft. Hij vindt twee hoofdlijnen van denken, de ene wordt gepresenteerd door de orthodoxe religie, de andere wordt gehuldigd door de materialisten. Deze twee groepen hebben in sommige opzichten sterk uiteenlopende standpunten: de theoloog gelooft dat de mens door God is geschapen en de materialist denkt dat hij het product is van materiële energieën die in de natuur werkzaam zijn. In andere opzichten huldigen ze gelijksoortige opvattingen. Beiden zouden ‘creationisten’ kunnen worden genoemd, want beiden nemen aan dat de mens bij zijn geboorte in het leven wordt geroepen. Ze zijn het ook in die zin eens dat beiden als vanzelfsprekend aannemen dat de mens is beperkt tot één enkel leven op aarde.

Indien deze laatste veronderstellingen juist zijn, is de mens niet verantwoordelijk voor wat hij is of doet of voor de leefomstandigheden waarin hij zich bevindt. Dit alles werd van te voren voor hem vastgelegd door de macht die hem deed ontstaan, of dat nu God was of de natuur met haar krachten.

De tegenslagen die de mens te verduren krijgt zijn onder deze voorwaarden inderdaad onrechtvaardigheden die hem door uiterlijke omstandigheden worden aangedaan, en hij lijdt onder gevolgen die hij niet heeft veroorzaakt; hij oogst wat hij niet heeft gezaaid. Met andere woorden, de veronderstelling dat de mens bij zijn geboorte wordt geschapen en tot één enkel leven op aarde is beperkt, leidt tot de onontkoombare conclusie dat het leven van de mens niet wordt beheerst door de wet van oorzaak en gevolg. En omgekeerd geldt: Als de wet van oorzaak en gevolg het leven van de mens beheerst, dan moeten de genoemde vooronderstellingen onjuist zijn.

Het geloof in creationisme en één leven op aarde is onverenigbaar met het geloof in rechtvaardigheid en een wet van oorzaak en gevolg als leidende beginselen in het menselijk leven. De twee stellingen zijn elkaars antithese.

Geen tegenslag kan iemand rechtmatig overkomen tenzij hij die zelf heeft veroorzaakt, en omdat sommige tegenslagen al bij de geboorte beginnen, hoe kan de mens die dan hebben veroorzaakt als hij niet al vóór zijn geboorte bestond?

Evenzo zijn er vele oorzaken die door de mens zijn gelegd die niet voor het eind van het leven tot rijping komen. Hoe kunnen deze redelijkerwijs worden vereffend indien de dood van het lichaam ook de dood van de ziel zou betekenen?

Een verklaring voor de ongelijkheden in het leven die in overeenstemming is met rechtvaardigheid maakt het bestaan van de ziel zowel vóór de geboorte als na de dood tot een absolute vereiste.

De reïncarnatieleer voldoet aan deze eis. Zij verklaart de schijnbare onrechtvaardigheden die de mens nu ondergaat als resultaat van zijn eigen vroegere daden, en zegt dat hij ten slotte alles zal oogsten wat hij heeft gezaaid.

We merken op dat de reïncarnatieleer een verlengstuk is van de wet van oorzaak en gevolg. Als de laatste in het menselijk leven werkzaam is, moet reïncarnatie een feit zijn.

Er bestaat geen onenigheid tussen creationisten en reïncarnationisten over ons huidige leven op aarde. Het verschil van opvatting gaat over dat wat aan de geboorte voorafgaat en wat volgt op de dood.

De meesters van wijsheid, die een hoger evolutiestadium hebben bereikt en die innerlijke bestaansgebieden volledig bewust kunnen binnengaan, vertellen ons dat reïncarnatie een feit is, maar tot het moment dat de gewone mens dat stadium heeft bereikt, zal hij tevreden moeten zijn met een theoretische beschouwing van wat op deze gebieden plaatsvindt. Als reïncarnatie voor hem alleen een theorie is, is het goed erbij stil te staan dat het geloof van de creationist en de materialist eveneens niet meer dan theorie is, zonder ondersteuning door rechtstreekse waarneming.

De relatieve waarde van deze theorieën zal moeten worden bepaald aan de hand van hun vermogen om het leven te verklaren en hun overeenstemming of het gebrek daaraan met de bekende feiten van de natuur.

De veronderstelling dat de ziel van de mens bij de geboorte werd geschapen of ontstond is niet in overeenstemming met de kennis die we bezitten van het stoffelijke gebied. Men heeft vastgesteld dat materie en energie op dit gebied onverwoestbaar zijn, een feit waarnaar wordt verwezen als de wet van behoud van energie. Materie en energie kunnen veel transformaties ondergaan, maar werden nooit geschapen en kunnen nooit worden vernietigd.

De ziel of het bewustzijn van de mens is een energie van een of andere soort die behoort tot de innerlijke, onzichtbare mentaal-spirituele gebieden van de natuur. Deze innerlijke, onzichtbare gebieden zijn evenzeer deel van de natuur en onderworpen aan haar wetten als het uiterlijke materiële gebied. De wet van behoud van energie moet daarom zijn tegenhanger hebben in de onzichtbare kant van de natuur en de hogere mentaal-spirituele energieën moeten even onvergankelijk zijn op hun respectieve bestaansgebieden als hun tegenhangers dat zijn op het stoffelijke gebied. En als ze onverwoestbaar zijn, kunnen ze ook niet zijn gecreëerd, maar moeten altijd hebben bestaan. Wat geen eind heeft kan ook geen begin hebben gehad. Wat oneindig voortduurt in de toekomst moet ook een oneindig lang verleden hebben.

De conclusies van de theorieën van respectievelijk één leven en meerdere levens op aarde, kunnen nu worden vergeleken.

Het geloof dat de mens bij zijn geboorte aan zijn bestaan begint kan niet in overeenstemming worden gebracht met een geloof in rechtvaardigheid of dat de mens oogst wat hij heeft gezaaid en is daarom in strijd met de wet van oorzaak en gevolg.

Het geloof dat de ziel reeds vóór de geboorte bestond is in harmonie met een geloof in rechtvaardigheid, want het verklaart wanneer en waar de mens de zaden zaaide die resulteerden in de ongelijkheden en ‘onrechtvaardigheden’ van de geboorte en is daarom in harmonie met de wet van oorzaak en gevolg.

Het geloof dat de mens bij zijn geboorte werd geschapen is in strijd met de wet van behoud van energie, die stelt dat energie noch gecreëerd noch vernietigd kan worden.

Het geloof in het voorbestaan en de onverwoestbaarheid van de ziel is in overeenstemming met de wet van behoud van energie.

Het geloof in herhaalde levens op aarde verklaart hoe oorzaken die door de mens zijn gezaaid en die nog niet zijn vereffend hun gevolgen zullen hebben in een toekomstig leven op aarde.

Het is dan duidelijk dat de reïncarnatieleer niet strijdig is met bekende natuurwetten, terwijl de theorieën van de creationisten daarmee wel in strijd zijn.

Het is moeilijk te begrijpen hoe een geloof dat zo onlogisch is als de theorie dat er maar één leven op aarde is, zo’n overwicht op de geest van de mens kan hebben gehad als voor deze gedachte in het westen het geval is geweest. De enige aannemelijke verklaring hiervoor is het feit dat er geen alternatieve theorie beschikbaar was.

Na de veroordeling van de reïncarnatieleer door de kerkelijke autoriteiten in de zesde eeuw werd deze in de kerkelijke leringen niet meer vermeld. Daarom was er geen concurrentie voor de theorie dat er maar één leven op aarde is, en deze werd voortaan van generatie op generatie geaccepteerd zonder dat de geldigheid ervan ter discussie werd gesteld. Maar sinds de oude wijsheidsleringen weer opnieuw onder de aandacht van het westen zijn gebracht, is de theorie van één leven niet meer de enige. Nu zal ze moeten worden vergeleken met de reïncarnatieleer.

Het geloof dat we hier maar eenmaal zijn heeft geen andere bestaansbasis dan dat we dit van onze voorouders hebben geërfd en dat er een aantal oppervlakkige aanwijzingen zijn die haar schijnen te ondersteunen. De belangrijkste daarvan is dat we ons onze vorige levens niet herinneren; ook kunnen we niet in de toekomst kijken en zien wat er voor ons in het verschiet ligt. Het enige waarvan we zeker zijn is ons huidige leven, en zonder verder onderzoek hebben we als vanzelfsprekend aangenomen dat dit het enige leven is dat we hier hebben gehad of zullen hebben.

Maar oppervlakkige aanwijzingen kunnen misleidend zijn. We zijn al eerder misleid door ideeën die in een bepaalde periode algemeen werden geaccepteerd en als onbetwistbaar werden beschouwd, maar die later toch volkomen onjuist bleken te zijn.

Er was bijvoorbeeld een tijd dat men het als vanzelfsprekend en als een boven elke argumentatie verheven feit beschouwde dat de aarde plat was en het middelpunt van het universum. Pythagoras, die onderwees dat de zon het middelpunt van het universum was en dat de aarde een bol was, werd scherp aangevallen en belachelijk gemaakt door de kerkvader Lactantius (260-330 n.Chr.) omdat hij zulke opvattingen eropna hield.

Lactantius verwerpt de ideeën van Pythagoras als volgt:

Om de onzin van deze gekke oude dwaas zou men smalend moeten lachen!

Hoe kunnen mensen geloven dat er antipoden onder onze voeten leven? Zeggen ze wel iets dat onze aandacht nog waard is? Is er iemand zo stompzinnig te geloven dat er mensen aan de onderkant van de aarde wonen, dus met de voeten boven hun hoofd? Of dat er dingen zijn die bij ons rechtop groeien en bij hen ondersteboven hangen? Dat gewassen en bomen naar beneden groeien? Dat regen, sneeuw en hagel omhoogvallen naar het oppervlak van de aarde? . . . Deze mensen denken dat de aarde rond is, zoals een bal . . . en dat er bergen, laagvlakten en zeeën onder onze voeten aan de andere kant van de aarde zijn; en als dit zo is, volgt daaruit dat alle delen van zo’n aarde door mensen en dieren zouden zijn bewoond. De bolvorm van de aarde leidt dus tot het waanzinnige denkbeeld dat deze tegenvoeters naar beneden hangen! . . . Ik weet werkelijk niet wat ik moet zeggen over zulke mensen, die, na zich eenmaal te hebben vergist, consequent volharden in hun absurde dwaasheid en het ene valse denkbeeld verdedigen met het andere. . . .*

*Lactantius, Institutiones divinae, boek 3, hfst. 24. Geciteerd in G. de Purucker, De esoterische traditie, blz. 190.

Nu weten we dat het idee dat Lactantius op zo’n treffende manier belachelijk maakte juist was, en dat de theorie dat de aarde plat is en die hij aanvaardde, fout was. Bij gebrek aan bewijs van het tegendeel baseerde hij zijn mening geheel op uiterlijke verschijnselen en kwam tot een verkeerde conclusie.

De één-leven-theorie is ook zo’n geloof dat nu in het westen algemeen is geaccepteerd. Deze domineert ons denken op haar eigen gebied even volledig als het idee van de platte aarde dat een aantal eeuwen geleden deed.

Maar de één-leven-theorie leidt tot conclusies die onmogelijk in overeenstemming zijn te brengen met rechtvaardigheid en een geordend universum dat door wetten wordt geregeerd. Zij kan het probleem van de vrije wil niet oplossen en is niet in staat te bewijzen dat de mens moreel verantwoordelijk is voor zijn handelingen. Ze slaagt er niet in om voor erfelijkheid, milieu en ongelukken een verklaring te vinden die in harmonie is met universele rechtvaardigheid. Ze is het grote obstakel dat ons denken in de war brengt en waardoor we niet zien dat we onze eigen tegenslagen scheppen.

De één-leven-theorie heeft veel verwarring in ons denken veroorzaakt en heeft desastreuze gevolgen teweeggebracht door de mens zijn vertrouwen in wet en rechtvaardigheid te ontnemen; wordt het daarom niet tijd deze theorie ter discussie te stellen en een poging te ondernemen vast te stellen welke rechtvaardiging er is voor het bestaan ervan?

Het enige wat ten gunste van de theorie kan worden gezegd is dat zij door vroegere generaties is geaccepteerd en dat er geen uiterlijk bewijs is dat de theorie tegenspreekt en dat zij dus, bij gebrek aan alternatieven, wat betreft haar geldigheid buiten discussie is gebleven.

De reïncarnatieleer daarentegen lost alle problemen op die de één-leven-theorie onopgelost laat, en wel in harmonie met universele rechtvaardigheid en de wetten in het heelal.

In het licht van herhaalde levens op aarde kan de opeenvolging van oorzaak en gevolg gemakkelijk worden begrepen. De mens is zelf verantwoordelijk voor zijn erfelijkheid, zijn milieu en het geluk of ongeluk dat hem toekomt, en hij is moreel verantwoordelijk voor al zijn handelingen.

Een fragment van een lang verhaal – Te proberen het leven te begrijpen op basis van de één-leven-theorie is als het proberen een boek te begrijpen door een pagina er middenin te lezen. Gebeurtenissen die op deze bladzijde worden verhaald zijn de gevolgen van oorzaken die op voorafgaande pagina’s werden beschreven en men kan ze niet begrijpen tenzij men deze bladzijden ook leest. De gevolgen van nieuwe activiteiten die op deze ene bladzijde worden beschreven zullen op een volgende bladzijde of in een hoofdstuk verderop verschijnen. De volledige betekenis van wat op die ene pagina staat kan alleen worden begrepen als men het hele boek van voor naar achter leest. Een leven is slechts een ‘bladzijde’ in het eindeloze verhaal van een ziel op zijn pelgrimstocht naar volmaking. Als we het verslag van onze vorige levens konden lezen, zouden we de verklaring hebben voor alles wat ons in dit leven overkomt. Indien we in de toekomst konden kijken en zien wat daar plaatsvindt, zouden we het resultaat zien van onze huidige handelingen.

Kan iemand die een eerlijke vergelijking maakt tussen de twee theorieën op redelijke gronden ooit eraan twijfelen dat de reïncarnatieleer de problemen van het leven meer in overeenstemming met universele rechtvaardigheid en natuurwetten, logica en redelijkheid oplost dan de één-leven-theorie?

De één-leven-theorie mag dan in deze tijd stevig zijn verankerd in het denken van de mens, maar laten we niet vergeten hoe het met de geocentrische theorie is afgelopen. De geschiedenis kan zich herhalen en het zal misschien niet lang meer duren voordat de één-leven-theorie samen met de geocentrische theorie wordt bijgezet in een ‘museum’ van verouderde ideeën die onze mentale horizon gelukkig niet langer verduisteren.

Reïncarnatie is de ‘verloren snaar’ in het moderne denken die opnieuw moet worden aangebracht voordat het vertrouwen in universele rechtvaardigheid kan worden hersteld.

Karma is de wet die het leven van de mens beheerst. Reïncarnatie is een zusterlering van karma die verklaart hoe karma werkt.

Karma en wetenschappelijk bewijs

Het grote succes dat het wetenschappelijk onderzoek aan de fysieke kant van de natuur heeft bereikt, heeft tot het wijdverbreide geloof geleid dat wetenschappelijke theorieën onfeilbaar zijn en dat de bewijzen ervan boven elke twijfel zijn verheven.

De wetenschappelijke methode is erop gebaseerd dat alle bekende feiten over een bepaald verschijnsel in de natuur worden verzameld en vervolgens een theorie wordt opgesteld die in overeenstemming is met die feiten en een verklaring geeft voor het verschijnsel. Indien er geen nieuwe feiten aan het licht komen die de theorie weerleggen, wordt deze als bewezen beschouwd.

Geen wetenschapper met verantwoordelijkheidsgevoel zal beweren dat zo’n bewijs het laatste woord is, want hij erkent dat er altijd een mogelijkheid is dat nieuwe feiten zullen worden ontdekt die aanleiding geven tot een wijziging in de theorie of dat deze misschien geheel moet worden verlaten ten gunste van een betere.

De schrijver van een studieboek over natuurkunde dat op universiteiten werd gebruikt, drukt zich, waar hij het heeft over een van de belangrijkste en meest algemeen geaccepteerde wetten in de natuurkunde, als volgt uit: ‘Zoals dat geldt voor alle fundamentele wetten van de natuurkunde, kan de wet van behoud van energie niet op directe wijze worden bewezen, maar ze is een veronderstelling die klopt met alle bekende feiten, en moet worden geaccepteerd totdat er verschijnselen worden ontdekt waarmee ze niet verenigbaar is.’

Wetenschappelijke kennis is dus niet een klasse op zichzelf die onfeilbaar is, maar bestaat uit theorieën die zijn gebaseerd op werkelijke, correct geïnterpreteerde feiten, die in hoge mate waarschijnlijk zijn, en de dichtst mogelijke benadering van de waarheid die op grond van de beschikbare informatie kan worden bereikt.

Indien we de wetenschappelijke methode van bewijsvoering zouden toepassen op karma zoals dat de mens beïnvloedt, zouden we aantekeningen moeten maken van alle ervaringen waarmee we in het leven te maken krijgen. Deze zijn de ‘feiten en verschijnselen’ die verklaard dienen te worden in overeenstemming met de wet van oorzaak en gevolg. Omdat iedere ervaring die we opdoen kan worden verklaard door reïncarnatie en karma als het gevolg van onze eigen daden, is het duidelijk dat de leer van karma met haar tegenhanger, de leer van reïncarnatie, ‘overeenkomt met de feiten’ en daarom zou moeten worden geaccepteerd totdat er nieuwe feiten worden ontdekt waarmee deze in tegenspraak is. Karma kan daarom als bewezen worden beschouwd door dezelfde methode die de wetenschapper gebruikt om zijn theorieën te bewijzen.

Het sterkste bewijs voor karma

De morele instincten van de mens, zijn gevoel voor het ‘gepast zijn van de dingen’, ervaring, analogie, verstand en logica zeggen hem dat het heelal wordt beheerst door de wet van oorzaak en gevolg.

Het sterkste bewijs voor karma ligt echter in het feit dat er geen alternatieven zijn. Het is logisch onmogelijk zich een gebeurtenis voor te stellen die plaatsvindt zonder oorzaak.

Karma en de grote religies

In de bijbel zijn veel uitspraken die erop neerkomen dat de mens zal ‘oogsten wat hij heeft gezaaid’, dat hij zal ‘ontvangen overeenkomstig zijn werken’, en dit is de leer van karma:

Dwaal niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. – Gal. 6:7

Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaan, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. – Matth. 5:18

Oordeel niet, opdat u niet wordt geoordeeld. Want met het oordeel waarmee u oordeelt, zult u worden geoordeeld; en met de maat waarmee u meet, zult u worden gemeten. – Matth. 7:1, 2

. . . want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen. – Matth. 26:52

Werp uw brood uit op het water: want u zult het vinden na vele dagen . . . [levens] – Pred. 11:1

En dit zeg Ik: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten. – 2 Cor. 9:6

Zaai in gerechtigheid, oogst in liefde . . . U heeft goddeloosheid geploegd, onrecht geoogst. – Hos. 10:12, 13

Hij die iemand gevangenneemt, zal zelf worden gevangengenomen: indien iemand met het zwaard zal doden, dan moet hijzelf met het zwaard worden gedood. – Openb. 13:10

Aan hun vruchten zult u hen kennen: men plukt toch geen druiven van dorens of vijgen van distels? – Matth. 7:16

Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ontmoeten. – Matth. 5:7

Vergelijkbare uitspraken worden gevonden in: Matth. 12:36; Matth. 16:27; Job 34:11; Ps. 62:12; Spr. 24:12; Jer. 17:10; Jer. 32:19; Rom. 2:6; 2Cor. 5:10; Col. 3:25; Openb. 2:23; Openb. 22:12.

In hoofdstuk 3 van de Anugita, een onderdeel van het Mahabharata, vinden we het volgende:

Welke handeling hij [de mens] ook verricht, hetzij goed of slecht, alles wat in een vorig lichaam werd gedaan, moet noodzakelijkerwijs worden genoten of ondergaan.

In het prachtige gedicht Het Licht van Azië vertelt Sir Edwin Arnold ons het levensverhaal van Gautama, de Boeddha, en geeft ook een aantal van zijn leringen. Over karma schrijft hij:

Karma – het totaal van een ziel,
Van dingen die ze deed, van haar gedachtezaden,
Het ‘zelf’ door haar geweven met de inslag van de eindeloze tijd,
Gekruist op de onzichtbare schering van haar daden. . . .

Vóór het begin en zonder einde,
Eeuwig als ruimte en zo zeker als maar kan,
Staat onwrikbaar een goddelijk vermogen dat aanzet tot het goede,
Wat blijft zijn de wetten ervan. . . .

Laat niemand hierover geringschattend denken;
Wie meewerkt wint, wie dwarsligt niet;
Het verborgen goede wordt beloond met vrede en vreugde,
Het verborgen slechte met verdriet.

Het is alziend en tekent alles op:
Handel juist – het loont! Doe iemand kwaad –
En overeenkomstig moet worden betaald,
Dharma* zet alles recht, vroeg of laat. (*De wet.)

Het kent boosheid noch vergeving; maar waarheidsgetrouw
Worden grenzen bepaald, op de feilloze weegschaal wordt gewogen;
Tijd betekent niets, het oordeel komt morgen,
Of nadat vele dagen zijn vervlogen.

Zo verliest de onrechtvaardige rechter zijn verdediger;
Door te steken beëindigt de moordenaar zijn eigen leven;
De valse tong verdoemt haar leugen; de sluipende dief
En plunderaar roven, om terug te moeten geven.

Zo is de wet die tot juist handelen aanspoort,
Tenslotte kan niemand haar afwenden of weerstaan;
Haar hart is liefde, ze leidt tot
Vrede en zoete vervulling. Gehoorzaam! . . .

Broeders, de boeken zeggen het juist! Ieder bestaan
Is het gevolg van een vorig leven;
Vroeger onrecht brengt ellende en verdriet,
Het goede zorgt voor zegen.

Wat u zaait, zult u oogsten. Zie gindse velden!
De sesam was sesam, het koren
Was koren. De stilte en duisternis weten het!
Zó wordt het lot van een mens geboren.

Hij komt als oogster van dingen die hij zaaide,
Zoveel sesam en koren uitgestrooid in een vorig leven;
En evenzoveel onkruid en gif,
Die hem en de lijdende aarde onrust geven.

Als hij juist te werk gaat, ze ontwortelt,
Gezonde zaailingen plant waar deze stonden,
Vruchtbaar, goed en schoon zal de grond zijn,
En rijk zal de oogst worden bevonden.


Het levensraadsel, blz. 198-225

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag