Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit


Bijeenkomst in Middleton-in-Teesdale

Heather Brae Hotel
17 juni 1951 – 14.30 uur

Ben W. Koske, voorzitter


Ben W. Koske: Beste leader, vrienden: De vorige keer dat we elkaar hier ontmoetten, kwamen we bijeen om de afgezant van de toenmalige leader, kolonel Conger, welkom te heten. Vandaag hebben we een nog groter voorrecht: we verwelkomen de leader zelf.

In dit werk maken we veel veranderingen mee, en degenen van ons die lang genoeg erbij zijn geweest om veel van die veranderingen te zien gebeuren, zijn door één ding getroffen dat altijd hetzelfde is als we tot het hart ervan doordringen – in het centrum, in het hart en in de kern van dit werk is er iets eeuwigs en onveranderlijks. Op bijeenkomsten zoals deze manifesteert het zich sterk en krachtig.

En nu willen we de leader horen. In de veranderlijke loop van gebeurtenissen openen de cyclussen nieuwe tijdperken voor ons, en in ieder tijdperk is er steeds een boodschap die in het bijzonder betrekking heeft op het tijdperk dat hetzij juist is aangebroken of bezig is aan te breken. Die boodschap is de grondtoon waarop we ons denken afstemmen en op basis waarvan we ons pad en werk duidelijker gaan zien zoals deze zich de komende dagen waarschijnlijk aan ons zullen voordoen.

Een van de mooie en grote voorrechten in dit werk is dat we, hoewel we in het dagelijks leven gewone mensen zijn, wanneer we bijeenkomen en nauw betrokken zijn bij dit werk, in verbinding staan met krachten die het heelal besturen; en wanneer de leader spreekt, ontvangen we een boodschap die van groot belang en van eeuwige waarde is. Nu zal ik gaan zitten en hem vragen het woord te nemen.

JAL: Dank je, Ben. Dat zijn prachtige woorden en ik weet dat ze diepgemeend zijn. Maar ik schijn niemand ervan te kunnen overtuigen, althans niet zo heel snel, dat het voorrecht waarover je spreekt geheel bij mij ligt en niet zozeer aan de kant waar jij het plaatst. Ik probeer hier niet bescheiden te zijn, maar ik schijn er werkelijk moeite mee te hebben de leden te overtuigen van het eenvoudige feit dat de leader een instrument is van karma en als zodanig precies datgene is wat de leden oproepen en dat de leader slechts datgene kan en zal zijn wat door de leden voor hem mogelijk wordt gemaakt om te zijn. Verder, dat de leader het voorrecht nastreeft om de leden te ontmoeten en hen te leren kennen, zodat ze mij in feite niet maken tot wat ze met hun hersenverstand willen, maar tot wat ze in hun hart voelen en nodig hebben.

De leader is de dienaar van de leden en kan in deze functie niets van enig belang doen tenzij het wordt opgeroepen door de Loge of door de leden. En ik had de hoop dat ik tijdens deze rondreis over het vasteland, en hier, in staat zou zijn de polsslag te voelen van de leden in het algemeen, van hen allen in hun eigen land, elk met zijn eigen nationale svabhava en karakteristieke eigenschappen, zodat ik wanneer ik thuiskom, rustig in een hoekje kan gaan zitten en doen wat ik anderen aanraad om te doen: erover na te denken, erover te mediteren en, zoals meester Jezus aanraadde, in het verborgene mijn binnenkamer in te gaan en te zien wat tot mij komt, en wat ik zou kunnen doen om de leden in ieder land te helpen om hun verschillende persoonlijkheden en nationale eigenschappen samen te smeden in een verenigde inspanning voor de meesters. In dit opzicht is deze tocht tot dusver werkelijk een goudmijn geweest. Hoewel de leden er in het begin een beetje moeite mee hadden, begrepen ze vrij snel de gedachte dat deze periode in het werk van de Society er een zal zijn van een echt actief samenwerkingsverband. Sommigen hadden natuurlijk een heel beperkte opvatting en vroegen zelfs of dit samenwerkingsverband alleen maar een verzameling individuele leden was die in exoterische zin bereid waren mij als leader te volgen. Daar moesten we allemaal om lachen, maar anderen begonnen aan te voelen hoe verstrekkend dit samenwerkingsverband was.

Op dit punt in de geschiedenis van de TS en van de eeuw moeten we onze ware verantwoordelijkheid inzien als individuele leden van een Society die het vormen van een kern van universele broederschap als eerste doelstelling heeft. Het moet onze verantwoordelijkheid worden om in te zien waar we in de geschiedenis van de mensheid en van de tijd staan, en er iets aan te doen; in te zien dat we voorbij het keerpunt zijn van het ontvangen naar het geven van theosofie; in te zien dat het esoterische exoterisch is geworden, dat als gevolg daarvan het exoterische esoterisch is geworden; in te zien dat de kracht van de Grote Loge die vroeger door de Esoterische Sectie van ons werk stroomde, nu heel krachtig door de exoterische organisatie of de exoterische Society zelf stroomt; en vooral in te zien dat wat ons gegeven is nu in praktijk moet worden gebracht, niet tot in perfectie, maar in onze motieven en inspanningen.

Zo moeten we allemaal, zowel u als ik, een enorme verantwoordelijkheid onder ogen zien. Maar laat ik u door deze uitspraak geen schrik aanjagen. We moeten ook zo goed mogelijk beseffen dat de ware theosofie veel meer een innerlijke kracht is dan een uiterlijke en dat haar invloed in de wereld tot in deze tijd in dat opzicht veel krachtiger is geweest dan op het uiterlijke gebied. Als we zoeken naar resultaten in de vorm van een theosofisch label of etiket op deze of gene verbetering dan vinden we die niet en dat is prima. Ware theosofie, zoals ze door deze Society wordt opgevat, werkt veel meer op de innerlijke dan op de uiterlijke gebieden.

Het is nu meer dan ooit tevoren van grote betekenis dat het ware werk van de Society en haar leden wordt volbracht wanneer we werken zonder aan resultaten te denken. Wanneer ik zeg dat onze verantwoordelijkheid groot is, bedoel ik niet dat we heen en weer moeten rennen om te proberen grote aantallen nieuwe leden te krijgen en van de ene op de andere dag nieuwe studiegroepen te vormen en nieuwe loges op te richten, en heel veel openbare lezingen te houden en het publiek in grote drommen aan te trekken. Helemaal niet. Ik ben niet tegen zulke inspanningen vooral niet in bepaalde plaatsen waar het raadzaam is om op die manier te werken. In Nederland en in Duitsland is het gemakkelijk veel publiek te trekken, tot wel 350 of 500 mensen.

Het gaat om het innerlijke aspect van onze inspanningen, want dat is het belangrijkste: juiste gedachten, juiste handelingen, juiste voorbeelden van theosofie in ons dagelijks leven, met volle aandacht onze plicht doen, op ons werk, in ons gezin en ons land, en geen van deze te verwaarlozen in ons werk voor de theosofie, want als we een van deze verwaarlozen, dan mislukt ons werk voor de theosofie. Door deze dingen te doen, door naar ons beste vermogen een theosofisch leven te leiden – volmaakt kunnen we dat niet doen – stellen we op de ware spirituele gebieden van ons bewustzijn een kracht in werking die veel groter is dan we ons kunnen voorstellen, zodat wanneer die verenigde kracht van onze inspanningen in de uiterlijke wereld werkelijk doorbreekt – het kan zijn dat we de resultaten ervan nooit zien en dat hoeft ook niet – ze haar uitwerking zal hebben op de mensheid als geheel en zal bijdragen aan haar vooruitgang.

We hebben in de Society een geweldige kans om als enkelingen, als groepen in een branch en als nationale afdelingen, een voorbeeld te geven hoe we de eenheid in de verscheidenheid die er bestaat, kunnen bereiken, en daarmee kunnen werken. We zijn allemaal verschillend, maar het geheim van ons succes ligt in het feit dat we bij al die verschillen, zoals Ben heeft aangegeven, een daaraan ten grondslag liggende eenheid van denken hebben en hopelijk inzien dat we een voorbeeld moeten zijn van die eenheid in verscheidenheid en dat voorbeeld onpersoonlijk moeten leggen op het altaar van de menselijke vooruitgang, zonder te denken aan resultaten, zonder gehechtheid. Dat feit alleen al – dat we ons, vanuit een occult standpunt, volkomen losmaken van de vruchten van onze handelingen, zoals in de Bhagavad Gita wordt gezegd – voegt aan de waarde van de gedachte en de handeling een nog grotere lading en kracht toe. Als de leden van deze Society zich binnen redelijke tijd volledig bewust kunnen worden van de werkelijke waarde van juist dat soort theosofisch werk in de wereld van nu, dan ben ik ervan overtuigd dat we een groot deel van onze verantwoordelijkheid als een ware organisatie van de meesters in de wereld zullen vervullen, een groot deel van onze verantwoordelijkheid om wat meer orde te scheppen in de huidige chaos van het internationale leven.

De uitspraak van kolonel Conger dat er niet alleen een verband bestaat tussen de aangelegenheden van de TS en van de wereld, maar dat het doen en laten van de TS voorafgaat aan wat zich internationaal voordoet, wijst heel nadrukkelijk op onze verantwoordelijkheid als leden van deze TS. We hebben haar niet serieus genoeg genomen omdat we denken dat we te onbelangrijk zijn, te klein, te onbekwaam. Denk nooit dat we maar één persoontje zijn, één klein groepje mensen in de Society en dat we daarom niet meetellen. Dat is een misvatting. Wat we denken, wat we doen en waarvan we een voorbeeld zijn zullen invloed uitoefenen op de mensheid en op de internationale betrekkingen die er tussen de landen onderling bestaan. De meesters hebben in hun geschriften steeds weer gewezen op de invloed van een ware spirituele kracht wanneer deze doorbreekt op het stoffelijke gebied. Het is niet alleen een kwestie van oppervlakte of inhoud, maar het gaat veel verder. Naarmate we die gedachte ernstig in ons opnemen en ermee werken – niet op een opvallende manier, maar rustig, terwijl we de ons opgelegde plicht doen en een beetje meer aan anderen denken dan aan onszelf – zullen we ontzaglijk veel tot stand brengen voor de meesters en de Grote Loge – veel meer dan we ons ook maar kunnen voorstellen. De resultaten zullen we misschien niet zien, maar misschien ook wel.

Als ik op een eenvoudige manier de leden in Engeland kan helpen zich nu een beeld daarvan te vormen, zoals ze dat in Nederland, Duitsland en Zweden hebben gedaan, dan ben ik er zeker van dat als we, hoe gering in aantal we misschien ook zijn, onze beste gedachten in de juiste richting sturen, we een kleine verandering zullen waarnemen in het beeld van het internationale toneel. Maar laten we het niet met dat doel doen. Laten we niet een voorbeeld zijn opdat we de internationale problemen kunnen oplossen. Laten we zelfs niet op die manier gehecht zijn aan juist denken en juist handelen. Laten we onze plicht doen omdat het goed is dit te doen, en de resultaten vergeten. U zult dan zien hoe de gebeurtenissen van uw dagelijks leven een volkomen ander beeld gaan vertonen. Dat kan ik u garanderen. Ik ben hier niet om een preek te houden en u moet er Ben Koske de schuld van geven dat deze gedachten tevoorschijn werden geroepen. Ik zou nu veel liever uw vragen beantwoorden en informeel met u spreken. Ik moet zeggen dat het prettig is om niet op de vertaling te hoeven wachten!

Ik heb nog enkele andere gedachten, maar die zou ik liever in de loop van de middag naar voren willen laten komen. Ik zou er meer de voorkeur aan geven met deze weinige woorden ter inleiding te weten te komen waarover u graag wilt spreken en welke vragen u misschien heeft. Het doet er niet toe waarover. Ik ben niet alwetend, maar ik houd ervan alles open en eerlijk te bespreken, wat u ook maar op uw hart heeft. Als ik het antwoord niet weet, zal ik u dat heel gauw zeggen, en misschien vinden we hier iemand die het wel weet.

Het is voor mij werkelijk een genoegen hier in Teesdale te zijn, en ik hoef niet te zeggen ‘bijna Teesdale’ zoals dhr. Crabbendam zei op het Congres! Ik heb vanmorgen nog gezegd dat het een geluk is dat ik hier niet nog een dag kan doorbrengen, omdat het erg aangenaam is zo maar wat bij het vuur te zitten. Maar laten we nu met elkaar spreken en zien wat u in gedachten heeft.

John Nellist: Wilt u iets zeggen over uw rondreis, enkele indrukken die u heeft opgedaan?

JAL: Ja, ik zal daarover graag iets zeggen. Is er een bepaald aspect dat u interesseert, of wilt u alleen een overzicht van de plaatsen waar we geweest zijn en wat we hebben gedaan? Of is er een speciaal onderdeel van het werk dat u interesseert?

Nellist: Nee, alleen uw eigen indruk, of bepaalde persoonlijke indrukken die u heeft gekregen.

C.W. Fallows: Ik ben erg geïnteresseerd in de beste manier waarop de theosofie kan worden verspreid, en ik zou graag willen weten of u, als u de vraag van dhr. Nellist beantwoordt, zou kunnen zeggen of er enig verschil is in de methoden in de verschillende landen en wat de beste methode is voor Engeland?

JAL: Ja, ik zal proberen de twee vragen tegelijk te beantwoorden. Er is geen beste methode en geen slechtste methode voor iedereen, en dat is het probleem dat ik overal in de verschillende loges aantref, niet alleen in Europa, maar ook in de Verenigde Staten. We verliezen het feit uit het oog dat iedereen verschillend is, iedere plaats is verschillend. En ik heb geprobeerd de loges en de verschillende steden en de verschillende nationale afdelingen het ook zo te laten zien, om het werk in een bepaalde plaats in zijn natuurlijke toestand te beschouwen. Het kan zijn dat er in een bepaald geval, in een zekere stad, een gelegenheid is om gebruik te maken van de krant en om openbare bijeenkomsten te houden zonder enige psychologische tegenstand. U zult de plaatselijke situatie moeten onderzoeken en het werk aanpassen aan de nationale omstandigheden.

Maar ik kan wel zeggen dat er één beste manier is om de theosofische denkbeelden te verspreiden en dat is door middel van onze publicaties. Dat is eigenlijk de taak van het Hoofdkwartier waaraan we hebben gewerkt en waarmee we ook nu nog bezig zijn en waarvoor we in de toekomst nog heel veel meer hopen te doen: onze publicaties verspreiden over de hele wereld. Maar we zitten werkelijk met een probleem in onze verschillende nationale afdelingen waar vertalingen moeten worden gemaakt en vooral daar waar het aantal vertaalde boeken zeer gering is. Het Engels lezende publiek is niet groot in Duitsland en Zweden, in Nederland is het iets groter. En er ligt een heel stuk werk voor ons om te zorgen voor goede vertalingen van meer van onze boeken en daarna ervoor te zorgen dat ze in de verschillende talen worden gedrukt.

Wat Engeland betreft denk ik dat de verdere uitbreiding van het programma om boeken in bibliotheken te plaatsen, en voor dat doel zoveel geld te bestemmen als maar mogelijk is, een van de voornaamste dingen is die uw land kan doen om de nationale bekendheid van de theosofische denkbeelden te bevorderen. Ik denk dat dat op de lange termijn méér voor onze theosofie in Engeland zal doen dan iets anders. We beschikken niet over de nodige medewerkers om veel lezingen te geven, en ik vind dat de tijd en kosten besteed aan lezingen veel nuttiger gebruikt kunnen worden als men evenveel daarvan besteedt aan het plaatsen van boeken in bibliotheken die ze willen hebben. Na verloop van tijd zult u ongetwijfeld dezelfde ervaring hebben als wij nu in Amerika. Het kan lang duren, maar zolang we het juiste doen met het juiste motief, zal de Wet voor de gevolgen zorgen. Gedurende een aantal jaren hebben we die werkwijze in de Verenigde Staten gevolgd en het is verbazingwekkend hoeveel belangstellenden die helemaal niet met andere theosofen in aanraking zijn geweest, zich aanmelden als gevolg van het lezen van een boek uit een bibliotheek. Het ledental in de Verenigde Staten bestaat nu in feite voor een veel groter deel uit algemene leden dan uit leden die ingeschreven zijn in een loge, en de meesten daarvan hebben zich bij de TS aangesloten omdat ze op een bepaald moment ergens een boek zagen. Natuurlijk sporen we ze aan om te proberen studiegroepen te vormen waar ze dat kunnen, maar het aantal van onze medewerkers is beperkt. Niettemin zijn de zaden gezaaid en de beste manier die ik me kan voorstellen om zaden te zaaien is het plaatsen van boeken in bibliotheken.

Nu kom ik terug op de vraag van dhr. Nellist over de reis. Het werd duidelijk dat het raadzaam was een Congres bijeen te roepen en daarvan heeft u nu het verslag ontvangen. Na het Congres had ik een boodschap voor de Nederlandse Afdeling. Op mijn reis rond de wereld maakte ik het duidelijk aan het Nederlandse bestuur dat toen onder leiding stond van en werkte voor kolonel Conger, dat zij, evenals de andere afdelingen, hun huis op orde moesten stellen voor de toekomst. Zoals ik hun vertelde, en ik herhaal het zonder aarzeling, was er in Nederland het beste en het slechtste. Ze hadden de beste soort vertegenwoordiging in onze Society en ze hadden ook de slechtste, in de vorm van wat de kolonel een heel onaangename vijfde colonne noemde, en wat ik eveneens zo heb genoemd, die de kolonel tegenwerkte en die inging tegen het belangrijkste werk van de Society. Daar moest iets aan worden gedaan, niet door een bijl te gebruiken of iemand te straffen, want een leader heeft niet het recht om iemand te straffen. Het kan echter zijn dat hij een lidmaatschap moet intrekken om iemand te beschermen, maar de leden zullen tijd nodig hebben om dat te beseffen.

Na het Congres gaf ik een boodschap aan de Nederlandse leden, terwijl er daar zo’n grote groep verzameld was, ik geloof ongeveer 450. Het was voor hen een hele schok. Maar ik had lang nagedacht over de beste manier om zo’n situatie te behandelen en het leek me verstandiger om het voor de enkelingen die ervoor kozen niet mee te werken met de nieuwe cyclus van het werk in de Society, mogelijk te maken hun eigen beslissing te nemen. Dus heb ik daar op dat ogenblik het lidmaatschap van ieder lid in Nederland ingetrokken en hun onmiddellijk de gelegenheid gegeven hun lidmaatschapskaarten te laten vernieuwen zonder onderbreking van het lidmaatschap, als ze ervoor kozen mee te werken met deze Society, zoals ze is. Hoewel het eerst een schok was, hebben de meeste leden gelukkig de wijsheid van die maatregel ingezien en tot nu toe hebben we al van 75 tot 80 procent van de actieve leden hun ‘strookje’ ontvangen waarop ze te kennen gaven dat ze zich bij de karavaan van de TS zoals die voorwaarts trekt wilden aansluiten. En Nederland verkeert nu in betere conditie dan ze in jaren is geweest.

Een week na het Congres hebben we een tournee door Nederland gemaakt; we bestreken heel Nederland en hadden acht bijeenkomsten in ongeveer evenveel dagen. Het doel van al deze bijeenkomsten was de leden te ontmoeten, te zien wat voor problemen ze hadden en te proberen hen te helpen de betekenis van dit samenwerkingsverband te begrijpen. Allemaal wilden ze weten hoe het in zijn werk zou gaan, terwijl sommigen een aantal reglementen en voorschriften verwachtten. Natuurlijk kon ik geen stel vaste regels geven, want de hele poging was erop gericht te proberen ieder lid ertoe te brengen om, waar hij zich ook bevond, op een natuurlijke manier te werken en in de omstandigheden waarin hij verkeerde.

Van Nederland vlogen we naar Zweden en hadden twee bijeenkomsten in Stockholm, gingen toen naar Göteborg, maar vóór de vergadering daar die avond namen we de trein naar Trollhättan om daar een lid te bezoeken – als er ooit een voorbeeld is geweest van ware theosofie dan is zij het wel, een lid van 89 jaar dat gedurende 60 jaar onafgebroken theosofische bijeenkomsten in haar huis heeft gehouden. Op het punt halverwege de eeuw stuurde dit lid 500 kronen aan de nationale voorzitter om volgens aanwijzing van de leader te gebruiken om het werk van de Society voort te zetten voorbij het punt halverwege de eeuw tot het tijdperk van 1975. Ik kon eenvoudig niet naar Göteborg gaan, of ergens anders in de buurt van Trollhättan, zonder deze dame te bezoeken, al wist ik niet dat ze 89 jaar oud was. We hadden een van de mooiste ervaringen die iemand ooit kan hebben. Ze had enkele leden uitgenodigd die elke week bij haar thuis komen. Het was een prachtig bezoek.

Die avond hadden we in Göteborg een mooie vergadering en we beantwoordden vele vragen en de volgende middag in Hälsingborg, Skåne, hadden we een uitstekende bijeenkomst. We kwamen in Stockholm terug met de nachttrein en hadden daar nog twee bijeenkomsten: een met de bestuursleden van Loge no. 1 van Stockholm en daarna een gezamenlijke bijeenkomst met de beide Stockholmse loges. Daarna bleven we een dag in Nederland onderweg naar Duitsland.

In Duitsland hielden we bijeenkomsten in Stuttgart, München, Neurenberg, Berlijn, Hamburg en Hannover. In Neurenberg hielden we twee bijeenkomsten, een op een zaterdagavond, waar ik gelegenheid gaf om aan Kirby en Grace en kolonel Crabbendam uit Nederland, allen leden van het Kabinet, alle mogelijke vragen te stellen. De volgende middag, zondag, hadden we een grote opkomst en als onderwerp koos ik uit de christelijke bijbel: ‘Wanneer u niet wordt als de kinderen’. Er was die middag een prachtig sfeer.

We hadden nog verschillende andere theosofische bijeenkomsten in Duitsland en ik moet zeggen dat de mensen daar in West-Duitsland voor de theosofie werken met hun ogen wijd open. Daarna gingen we terug naar Nederland. Ik had beloofd een vergadering te houden met 50 à 60 branch-voorzitters voordat ik definitief zou vertrekken, om hun vragen over het werk voor de toekomst te beantwoorden. We hadden een uitstekende bijeenkomst die meer dan 5 uur duurde, van 14.00 uur tot ongeveer 19.30 uur, in Utrecht in Hotel Pays-Bas. Op maandag hadden we een openbare lezing in concertzaal Diligentia in Den Haag en op dinsdagochtend, de 12de, had ik een audiëntie bij koningin Juliana in haar paleis in Soestdijk, dichtbij Utrecht, en na dit onderhoud vlogen we naar Londen en kwamen hier naar Teesdale. En zo zijn we dan weer hier.

Nellist: Ik dank u zeer.

JAL: Eigenlijk zegt dit u nog niet erg veel.

Nellist: Het waren uw eigen woorden die ik wilde horen, in plaats van ze alleen in druk te lezen.

JAL: Van de gehouden bijeenkomsten die van algemeen belang zijn zullen verslagen worden gemaakt, die beschikbaar zullen worden gesteld. Grace heeft alles wat er gezegd is woordelijk opgenomen. Enkele van de uitgewerkte stenogrammen zijn plaatselijk al verspreid, vertaald in het Zweeds en in het Nederlands. Enkele worden op het ogenblik vertaald. Die welke voor Engeland van belang zijn zullen worden uitgegeven, in het bijzonder de vragen en antwoorden. Voor zover de vragen rechtstreekse vragen waren, zijn de antwoorden dat ook geweest.

Heeft iemand nog iets anders te vragen? Aarzel niet om te spreken. Deze bijeenkomst is er voor iedereen.

C.W. Fallows: Ik heb nog een vraag, als ik daarvoor tenminste niet onevenredig veel tijd in beslag neem. Ik ben geïnteresseerd in uw opmerking dat het esoterische het exoterische was geworden, en het exoterische het esoterische. Zou u dat misschien nader willen uiteenzetten?

JAL: Dat is goed. Ik heb die vraag twee keer eerder beantwoord, misschien wel drie keer, en terwijl het principe van het antwoord elke keer hetzelfde is, past de wijziging zich aan bij de omstandigheden. Voor Engeland zal ik proberen haar op deze wijze te beantwoorden: Op een van de KTMG-bijeenkomsten in 1940 of ’41 geloof ik, wees GdeP erop dat de verslagen ervan op een dag zouden worden gepubliceerd. Hij wist niet wanneer of door wie, maar ze zouden worden uitgegeven. Alles wat vanaf dat moment of rond die tijd gebeurde, bereidde in feite de weg voor de huidige tijd en de toekomst.

Nu heeft het punt dat het esoterische exoterisch is geworden niet alleen betrekking op de leringen die door de leraren zijn gegeven en nu openbaar zijn gemaakt. Bijna alles van esoterische aard dat door alle leaders en Outer Heads is gegeven, is nu gedrukt, en beschikbaar voor het grote publiek. Dit punt van het esoterische dat exoterisch is geworden gaat echter veel verder. Het houdt onmiddellijk verband met wat ik allereerst zei, dat datgene wat ons gegeven is in praktijk moet worden gebracht. ‘Van hen aan wie veel gegeven is, wordt veel verwacht.’ Het wezen van die esoterische leringen, de ethiek daarvan, de moraal ervan, moeten nu in ons bewustzijn worden verwerkt en in ons dagelijks leven worden toegepast. Als we daarin slagen, dan hebben we het esoterische exoterisch gemaakt.

We zullen daarin niet voor 100% slagen. Maar waar is al die theosofie in hemelsnaam goed voor als we er niet naar leven en haar niet in praktijk brengen? We kunnen ermee bezig zijn als een intellectueel tijdverdrijf en als een soort luxe en ons daar goed bij voelen, en tegen anderen zeggen, ik weet dit en ik weet dat. Maar als we er niets mee doen en het niet vertalen naar een manier van leven, heeft het niets te betekenen. Excuseert u mij mijn krachtige manier van uitdrukken, maar theosofie is iets heel praktisch. Het is niet iets om een beetje mee aan te rommelen, of waar we mee om moeten gaan als een soort luxe, als iets dat niet essentieel is. Of we leden zijn geweest van de Esoterische Sectie of niet, we hebben de hele tijd esoterische leringen gekregen. En nu ze openbaar zijn gemaakt is het des te meer de verantwoordelijkheid van ieder lid om naar vermogen de leringen tot een deel van ons bewustzijn te maken. Wanneer hij dat doet, heeft hijzelf het esoterische tot het exoterische gemaakt.

Het daaruit voortvloeiende esoterisch worden van het exoterische is een beetje moeilijker weer te geven en toch is het gemakkelijk. We leven op dit keerpunt van de eeuw tot aan 1975 en daarna, in een tijd die op zijn eigen kleine schaal overeenkomt met de evolutieboog, de opgaande boog van de evolutie op een grotere schaal. De meesten van ons hebben de technische leringen gelezen over de neergaande of involutieboog en de opgaande of evolutieboog. Juist in deze tijd, nu bepaalde cyclische invloeden van grotere en kleinere omvang samenkomen, is ons duidelijk gemaakt dat op de evolutieboog van deze eeuw, die leidt naar het jaar 2000, het jaar 1975 of zo ongeveer die tijd, een krachtig brandpunt is in deze messiaanse cyclus.

Als we geloven wat ons is geleerd, dragen we de verantwoordelijkheid om deze omzetting bewust tot stand te brengen van het neergaande of involutie-aspect naar de opgaande of evolutieboog van inspanning, en dat betekent dat wat we tot op dit punt hebben geïnvolueerd voortaan moet evolueren. Wat ons is gegeven, moeten we tot ontplooiing brengen; wat we in deze incarnatie met ons hebben meegebracht, moeten we proberen in ons leven tot een werkelijkheid te maken zodat het stralende licht van spirituele waarden en begrip naar buiten toe wordt ontvouwd en onze medemensen daarvan kunnen profiteren en, wanneer ze het voorbeeld herkennen, het zullen willen volgen.

Op dat moment wordt het exoterische esoterisch. Misschien is het iets moeilijker te begrijpen en iets moeilijker om het bewust ten uitvoer te brengen, maar ik vind van niet. Wanneer we die overgang maken, past het ons zo bewust mogelijk de gebeurtenissen van ons eigen leven, en wat die schijnen aan te duiden, vanuit een esoterisch standpunt te beschouwen. De besluiten en de houding van die theosofen die de tijd waarin we leven serieus nemen, zullen een ontwikkeling doormaken naarmate ze bewust ernaar streven de esoterische waarden die we hebben ontvangen daadwerkelijk toe te passen in de normale loop van onze dagelijkse bezigheden. Dus in werkelijkheid zal elke omstandigheid van de problemen waarmee we worden geconfronteerd, of dit nu in ons werk is of in ons gezin, of het nu ons land betreft of de theosofie, worden bekeken met een esoterisch in plaats van een exoterisch oog. We gaan ze dan eerder met ons hart dan met alleen ons verstand bestuderen. Hiertoe zullen we de esoterische wegwijzers moeten vinden die zichtbaar worden in het zich van dag tot dag ontvouwen van de natuurlijke karmische omstandigheden.

Het zal de leden waarschijnlijk gaan vervelen, maar ik moet opnieuw wijzen op dit karmische draaiboek van het dagelijks leven. Dit zal wel zo blijven, omdat ik niet van plan ben op te houden erover te praten. Hoe meer we in staat zijn zelfbewust te werken met die reeks natuurlijke omstandigheden die ik het zich dagelijks ontvouwende karmische draaiboek noem, en we de ware bedoeling daarvan in ons leven gaan herkennen, namelijk dat het niets anders is dan een leraar, de ware leraar – er is geen andere leraar dan het leven zelf, geen andere inwijdingskamer dan het leven zelf, de dagelijkse inwijding waar Judge op doelde – des te meer zullen we beseffen dat onze ware inwijding voortkomt uit ons vermogen om te begrijpen wat er in ons dagelijks leven plaatsvindt. Als we daarmee werken, beginnen we die wegwijzers te zien en te lezen, niet letterlijk, maar met ons hart en onze intuïtie, die de weg wijzen naar de beslissing die we zouden moeten nemen, en wat we eraan moeten doen. De juiste esoterische instelling zal ons helpen deze wegwijzers te lezen.

Nu zou ik hier dadelijk willen zeggen dat die leden die nooit hebben afgeweten van of behoord hebben tot een esoterische sectie, misschien vinden dat ze slecht toegerust zijn voor het uitvoeren van zo’n analyse van hun dagelijks leven, maar dat is niet juist. De waarheid is dat in veel gevallen de leden van de TS die nooit van de Esoterische Sectie hebben gehoord, dit juist al doen en hebben gedaan. Velen schijnen daarvan meer aan te voelen en te begrijpen dan sommigen – niet allen – die jarenlang lid waren van de Esoterische Sectie, die zozeer waren opgegaan in de technische leringen en in het gevoel dat aan hen meer was gegeven dan aan een medelid dat ze nalieten deze esoterische kracht innerlijk toe te passen op hun eigen innerlijke houding. Zodoende vonden ze het in veel gevallen moeilijker om de waarheid te herkennen dan veel eenvoudige leden van de TS die nooit van de Esoterische Sectie hadden gehoord.

Zo zie je, Charles, waar ik naartoe wil is dit: hoe meer we in deze tijd nu het esoterische exoterisch is geworden, bewust werken met het zich ontvouwende karma van ons leven, des te meer zullen we ontdekken dat mijn uitspraak niets betekent totdat we de andere pool ervan gaan inzien en ermee gaan werken, namelijk dat het exoterische esoterisch wordt. Als we dat begrijpen en in praktijk proberen te brengen, wordt ons leven vanzelf esoterisch en dat is onze taak in deze cyclus.

Als we spreken over esoterie, moeten we denken aan theosofie in termen van altruïsme, zuiver occultisme. Ik heb het hier niet over de occulte wetenschappen, want daar hebben we niets mee te maken. Maar zuiver occultisme, zuivere theosofie, is altruïsme, het volgen van de Gulden Regel. Hoe simpel het ook klinkt, als we dit daadwerkelijk in praktijk brengen, zullen we ontdekken dat het de zuiverste esoterie is. Als we in alle ernst een begin ermee maken, merken we dat ons leven niet langer exoterisch is, maar esoterisch in de ware betekenis van het woord. En hoe vreemd het misschien ook lijkt, als we dat doen, ontvangen we niet alleen meer leringen, meer werkelijke leringen, maar we krijgen een weidser en vollediger begrip van datgene waarvoor we als theosofen werken. Dit begrip en deze lering zal misschien niet in formele zin van leraar tot leerling tot ons komen, maar van de echte leraar tot de echte leerling, in stilte, rustig, onuitgesproken, maar met volledig begrip in uw hart en in uw denken, en op een manier dat u ze zult herkennen, en dan zult u weten.

Het komt op het volgende neer: wanneer iemand bewust en weloverwogen zichzelf onder ogen ziet en probeert de theosofie tot een essentiële factor in zijn leven te maken, en dit volhardend en met overtuiging doet, dan roept hij de volle kracht van zijn natuur over zichzelf af, en het leven zegt: ‘bewijs het’. Ik herhaal hier het oude esoterische axioma, zoals ik het overal in Europa heb herhaald: de moeilijkheden van de leerling zullen evenredig zijn aan zijn aspiraties. Maar als hij aan zichzelf het hoofd biedt, en vastbesloten is die stap vooruit te doen, dan dalen de goden letterlijk neer om op vele en verschillende, onverwachte manieren te helpen. Dan begint hij echt te ervaren en te weten wat inwijding is – inwijding in de ware betekenis van het woord – niet het ontvangen van enige rechtstreekse hulp van een leraar, niet, zoals sommige mensen denken, het maken van enig uiterlijk contact met een meester, wat in dit opzicht onzin is. Wanneer een lid werkelijk contact maakt, is dat niet omdat hij daarnaar streefde, en hij praat er ook niet over. Diegenen die ernaar streven, zullen niet slagen tot ze ophouden te streven. Dat is een paradox. Wanneer iemand eenmaal als chela wordt aangenomen, weet hij dit niet, en de meesters laten het hem niet weten, voordat ze gedurende een paar incarnaties de dugpa’s op hem hebben losgelaten. En wanneer hij alle werkelijke beproevingen heeft doorstaan, hoeft de meester hem dat niet te vertellen, hij weet het. Hij is eenvoudig één van de Orde, en zo simpel ligt het.

Ik hoop werkelijk dat dit althans in zekere mate een antwoord is, Charles, op je vraag over het esoterisch worden van het exoterische. Het is het meest volledige antwoord dat ik tot nu toe heb gegeven, maar in feite is dit nog niet de helft van het verhaal.

Fallows: Dank u, ja.

Mw. Walton: Mag ik de leader vragen waarom enkele leden hun lidmaatschap van de Theosophical Society hebben verloren? Het lijkt mij dat de mensen die aan het Hoofdkwartier verblijven, de theosofie in praktijk hebben gebracht zoals dat zou moeten. Ik heb er erg over ingezeten dat het lidmaatschap hun moest worden ontnomen.

JAL: Ik dank u zeer dat u deze vraag heeft gesteld. Maar als ik erop inga, moet ik in bijzonderheden treden en zal ik haar zo volledig mogelijk beantwoorden. De manier waarop u de vraag stelt, wijst op een opvatting die ik bij veel leden in de hele wereld heb aangetroffen, namelijk dat de mensen aan het Hoofdkwartier zo ongeveer volmaakt zijn en dat het Hoofdkwartier een ideale plaats is en altijd geweest is om te wonen; waar alles lieflijkheid, licht en volmaakte harmonie is. Ik bedoel niet dat u dat idee heeft, maar ik kan begrijpen . . .

Mw. Walton: Ja, ik denk dat ik dat idee heb gehad.

JAL: Laten we ons ontdoen van die misvatting. Want dat is niet zo en dat is ook nooit het geval geweest, en dat is geen kritiek op het Hoofdkwartier. Maar laten we wat meer over praktisch occultisme praten. Ik ben bang dat dit antwoord veel tijd in beslag zal nemen, maar u heeft deze vraag in alle oprechtheid gesteld en haar ingekleed op een iets andere manier dan waarop ze vroeger wel is gesteld, en ik moet haar beantwoorden om ermee af te rekenen, want ik zie hier een verkeerde opvatting – die zeker niet uw schuld is – van wat het Hoofdkwartier in feite is en is geweest.

Het Hoofdkwartier van de Society, onze Society, zou, als het een Shangri-la was, louter liefelijkheid en licht, geen dag bestaan. Het zou de naam Hoofdkwartier niet waard zijn. Dat klinkt misschien vreemd. Ik zal u zeggen waarom. We hebben onze theosofie bestudeerd en gelezen en schenen de paren van tegengestelden, het positieve en negatieve, enz., te begrijpen. Het Hoofdkwartier moet, evenals de constitutie van een mens, zowel het positieve als het negatieve omvatten, anders zou er geen gelegenheid zijn tot groei. Als alles spiritueel was en alles positief, dan zou er ontbinding optreden en binnen zeer korte tijd zou er geen Hoofdkwartier meer zijn. Wil iemand of iets groeien en spiritueel sterk worden, dan moet die groei tegenstand ondervinden, zodat de spirituele eigenschappen van onze natuur sterker worden.

Laat ik het op deze manier zeggen: als ik mijn rechterarm zodanig wil ontwikkelen dat ik in staat ben een gewicht van 100 pond van de vloer te tillen, dan moet ik die arm zodanig oefenen dat hij niet alleen de weerstand van die 100 pond kan overwinnen maar minstens van 101 pond, zodat hij het gewicht van de vloer kan optillen. Heeft u dat tot zover begrepen?

Mw. Walton: Ja.

JAL: Datzelfde beginsel geldt op alle gebieden van ons bewustzijn, zodat wanneer u of ik of iemand anders ernaar streeft om zich voor minstens 80% spiritueel te ontwikkelen, we dit niet anders kunnen doen dan door eerst minstens 80% of 81% weerstand tegen die ontwikkeling te overwinnen. Hoe moeten we die weerstand overwinnen? Door het leven zelf, door het zich ontvouwende karma dat we tegemoet moeten treden overeenkomstig onze aspiraties. Als we voor 80% spiritueel volmaakt willen zijn dan zullen we 80% weerstand tegen die volmaking moeten overwinnen.

Pas diezelfde wet toe op het Hoofdkwartier. Zij die het karma hadden om naar het Hoofdkwartier te komen, vinden daar een bijzondere gelegenheid om zich spiritueel te ontwikkelen, omdat aan het Hoofdkwartier de stromingen sneller zijn en de weerstand daarom veel krachtiger, veel moeilijker is. En waarom? Omdat daar een kracht is, waardoor zowel het positieve als het negatieve in hogere mate geladen wordt. KT was de eerste die een groot Hoofdkwartier had, en we hebben gezien hoe door de jaren heen KT en GdeP en kolonel Conger mensen hebben uitgenodigd om naar het Hoofdkwartier te komen van wie ze wisten dat ze de poppen aan het dansen zouden brengen, dat ze de boel op stelten zouden zetten, en dat deden ze ook. Maar de leiders wisten wat ze deden. Als ze merkten dat het evenwicht verstoord begon te raken en dat er te veel van het positieve was, dan wisten ze, dat de groei zou ophouden, omdat er niet voldoende van het negatieve was, waar het positieve tegenin moest werken. Dit is het grondbeginsel van een Hoofdkwartier dat bevredigend werkt. Het doet er niet toe of het Hoofdkwartier maar een paar dozijn mensen omvat of bestaat uit 500 of meer. Het beginsel dat eraan ten grondslag ligt is hetzelfde, zolang de schakel met de Loge onverbroken blijft.

Dat kan een aanduiding zijn hoe die verkeerde denkbeelden zijn ontstaan. De hemel weet dat niet de leaders, noch de leden aan het Hoofdkwartier, tenminste niet allemaal, opzettelijk de gedachte hebben versterkt dat het Hoofdkwartier een Shangri-la is. Maar het was vanzelfsprekend dat het verkeerde idee dat het Hoofdkwartier een volmaakte plaats was, post zou vatten. Ik heb dat zelf ook gedacht toen ik voor het eerst met de theosofie in aanraking kwam. En we hebben hetzelfde keer op keer zien gebeuren wanneer leden van buiten het Hoofdkwartier, volkomen oprecht in hun aspiraties, ten slotte de kans kregen om naar het Hoofdkwartier te komen. Wat gebeurt er, wanneer de maya van hun illusie wordt verdreven, en ze ontdekken dat dit individu, die persoonlijkheid en die dominerende persoon aan de tegenovergestelde kant van ware spirituele vooruitgang schijnen te werken? Het is in het begin een verschrikkelijke ervaring, totdat u gaat nadenken, gaat beseffen, dat alles wat u op het gebied van de menselijke natuur in de wereld aantreft, u in meerdere of mindere mate aan het Hoofdkwartier aantreft. De ontbindende en zelfzuchtige impulsen zijn in feite misschien niet zo openlijk herkenbaar, maar juist omdat het het Hoofdkwartier is zijn ze in hun uitwerking en reacties verraderlijker, zodat de mens die daar komt met de geesteshouding dat alles lieflijkheid is en licht, onmiddellijk voor een geweldige beproeving komt te staan. Hij moet eerst door de door hemzelf geschapen maya heendringen en ten tweede moet hij door de sluiers van de illusie heendringen die hij om zich heen vindt en alle vooropgezette meningen opzijzetten. Pas dan begint hij te begrijpen wat het Hoofdkwartier in feite is. Dat er achter alle uiterlijke gevolgen die tot ontgoocheling hebben geleid iets veel diepers is dan waarvan hij in zijn stoutste verbeelding had gedroomd. Indien hij achter de persoonlijkheden van de leden de eenheid kan zien van de kracht die ervoor heeft gezorgd dat het Hoofdkwartier een schakel is gebleven, dan is hij door de eerste inwijding heengegaan, de alleruiterlijkste en kleinste dagelijkse inwijding. Daarna ziet hij door en over al dit soort dingen heen en gaat met hart en ziel aan het werk met en voor de leader, ‘zonder orders of voortdurende aanmoediging’, terwijl hij zijn plicht beseft en haar vervult zonder acht te slaan op al die dingen die, oppervlakkig gezien, tegenstrijdig schijnen. Niet allen die komen blijven. Degenen die hard weglopen veroorzaken later de meeste moeilijkheden waaraan de TS het hoofd moet bieden. Zij die blijven verhogen de kracht en waarde van het werk van de meesters.

Nu moet u alstublieft niet de indruk krijgen dat aan het Hoofdkwartier alles verschrikkelijk is. Dat is niet waar. Maar ik wil beslist geen geheimen hebben. De leden hebben recht op de waarheid en hoe kunnen we onszelf in hemelsnaam ooit spiritueel sterker maken als we geen moeilijkheden hoeven te overwinnen en als we geen kans krijgen om de weerstand tegen spirituele groei te overwinnen? Dit is geen ‘doodlopende straat’, noch is het werk van deze TS eenvoudig een kwestie van de blinde die de blinden leidt. We moeten inzicht en begrip hebben en bewust onderzoeken waar we heengaan en bewust weten wat we doen.

Aan het Hoofdkwartier heeft iedere leader zijn eigen manier gehad om het werk zo te leiden dat de training van zijn mensen daar op volkomen natuurlijke wijze gebeurde. Een leraar traint een leerling niet. Laten we dat in gedachten houden. Dat is een beetje van het exoterische dat esoterisch is geworden. Een leraar traint een leerling niet. Een leraar slaat zijn leerlingen gade en beschermt hen. Het leven traint hen. Het leven is de trainer en de leraar, het leven en de leerling zelf. In het begin werd de Esoterische Sectie gebruikt door iedere leader en Outer Head – vanaf de tijd van HPB in 1888, toen ze voor het eerst de Esoterische Sectie op een formele grondslag oprichtte, waarin die leden van de Society werden toegelaten die datgene zochten wat de Esoterische Sectie te bieden had. Wat had de Esoterische Sectie te bieden? Veel leden dachten dat het hogere leringen waren zodat ze meer zouden weten. Dat was waar, maar het was slechts de halve waarheid. De andere en belangrijkere helft was dat ze strengere beproevingen van hun oprechtheid en hun aspiraties bood. De Esoterische Sectie is nooit iets anders geweest dan een sectie van de Society waarin men wordt beproefd.

Heel zelden zal een leraar een leerling rechtstreeks aan een beproeving onderwerpen. Het wordt nu en dan gedaan met een speciaal doel voor zover die test betekenis zal hebben voor de toekomst van het werk zelf, maar niet voor het individu zelf. Die leden die misschien op een of ander moment gevraagd worden voor hogere groepen, zullen ontdekken dat dit is omdat hun de kans wordt gegeven en – indien ze slagen – de innerlijke kracht, om aan zwaardere beproevingen van hun oprechtheid en hun ware aspiraties het hoofd te bieden. Zoals de meesten van u weten, had GdeP zijn Katherine Tingley Memorial Group, waarvan de leringen nu uitgegeven zijn in de Dialogen. Hij had ook een nog hogere groep die bestond uit personen die nog krachtiger beproevingen hadden verdiend. Maar ook daar, zoals in elke graad van beproeving, slaagde niet iedereen. Hoe hoger u komt, des te harder kunt u vallen. Hoe hoger u komt, des te zwaarder de beproevingen en des te subtieler en bedrieglijker ze zijn. We werden ons ervan bewust dat er in die hoogste groep van GdeP mensen waren die de hun verleende voorrechten volkomen verkeerd hadden opgevat, en in plaats van te beseffen dat ze gekozen waren om deze training te ontvangen om hen gereed te maken voor de dienst in de zaak van de meesters, begonnen enkelen van hen te denken dat ze beter waren dan hun broeder theosofen; dat zij het recht hadden een leader te beoordelen en dat alleen zij het werkelijke, innerlijke doel van de leader en leraar kenden, zelfs nog beter dan hijzelf.

En nu kom ik op het punt waar ik kan beginnen uw vraag te beantwoorden. Die leden die op deze manier tekortschoten, die tekortschoten in die beproeving van de hogere graden, sommigen aan het Hoofdkwartier en anderen in de verschillende landen, waren door hun grote invloed op grond van hun lange staat van dienst, juist die leden die door hun innerlijke houding de werkelijke moeilijkheden veroorzaakten, niet alleen voor kolonel Conger, maar ook voor GdeP, vóór zijn dood. Deze leden die kolonel Conger niet als leader aanvaardden omdat ze zeiden dat GdeP hen had verteld hoe ze een leader en Outer Head moeten beproeven, beseften niet dat zijzelf in de grootste van alle beproevingen hadden gefaald. Het gevolg was dat andere leden die een onvoorwaardelijk vertrouwen hadden in bepaalde leden aan het Hoofdkwartier die jarenlang lid waren, een tijd van verschrikkelijke onzekerheid tegemoet gingen. Er ontwikkelde zich een zeer ongelukkige situatie voor kolonel Conger, waardoor zijn hart bijna brak.

Het eerste lidmaatschap dat werd ingetrokken, was dat van Jan Venema in Nederland en dat werd gedaan door kolonel Conger. In november of oktober 1949, geloof ik, dicteerde kolonel Conger mij een brief voor Jan Venema, waarin hij zei dat de meester hem had gevraagd de in verwarring gebrachte leden gedurende het komende heilige jaargetijde een kans te geven – hij zei niet een laatste kans, maar dit lag er min of meer in besloten – om het werk opnieuw op de juiste wijze op te nemen. Dat was de algemene strekking ervan. Jan Venema koos ervoor geen enkele aandacht aan die brief, dat verzoek, te schenken maar vervolgde zijn vijfde colonne-activiteit van het ondermijnen van het werk van anderen en probeerde het werk van kolonel Conger en dat van de Society onder zijn leiding te ondermijnen. Voordat ik van de wereldreis terugkeerde, trok kolonel Conger het lidmaatschap van Jan Venema en het charter van de Haagse Loge in.

Later, toen ik leader werd, heb ik nog enige lidmaatschappen ingetrokken. Maar hier is het werkelijke antwoord op uw vraag. Deze leden werden niet geroyeerd als straf voor wat ze hadden gedaan. Ze zouden de laatsten zijn die deze verklaring zouden geloven, maar ze zullen het uiteindelijk moeten geloven.

Zoals ik enkele andere groepen heb verteld, hoopte kolonel Conger dat die leden het licht weer zouden zien en het werk zouden hervatten. Er waren tijden dat u gedacht zou hebben dat de kolonel in het geheel niet dacht aan de andere leden, maar alleen aan hen die blindelings de verkeerde kant opgingen. Hij hoopte en hoopte en hoopte, verschillende keren met tranen in zijn ogen, en begreep heel goed wat ze met die uitspraak van GdeP hadden gedaan. Hij was niet bezorgd om zichzelf. De kolonel zag dat de werkelijke potentiële waarde van het werk dat ze in het verleden hadden gedaan, op het punt stond verloren te gaan en dat ook hun toekomst werd verwoest. We moeten bedenken dat de meesters hun aandacht niet op slechts één incarnatie richten. Ze letten op vele incarnaties. Ze zijn niet geïnteresseerd in Jan Jansen als persoonlijkheid. Ze zijn geïnteresseerd in dat permanente reïncarnerende element in zijn constitutie, dat ook vroeger aan het werk van de meesters heeft deelgenomen en er opnieuw aan zal deelnemen en dat willen ze beschermen. Daarom werd het lidmaatschap ingetrokken – dat is tenminste een van de redenen.

Toen ik u een beeld gaf van de grotere kracht die werkzaam is in de hogere graden van beproeving, noemde ik niet het feit dat wanneer iemand een fout maakt, in het bijzonder wanneer dit bewust en opzettelijk gebeurt, de reactie in die hogere graden verschrikkelijk is. De karmische reactie is verschrikkelijk, veel erger dan we ons kunnen voorstellen. Juist zoals een bewust gemaakte fout van een lid van de TS een sterkere reactie oproept dan een bewust gemaakte fout van een of andere persoon die niets over de Theosophical Society weet, want naarmate we hoger op de ladder van meer begrip komen en er ons van bewust zijn wanneer we een fout maken, is de reactie heviger. Het enige wat we konden doen om deze mensen voor zichzelf te behoeden was hen niet langer onder de beschermende vleugels van de TS en de logekracht die er doorheen stroomt, te laten werken, zodat de reactie op hun onjuiste handelingen hen niet zou blijven treffen als lid, maar slechts als een willekeurig mens. Op die manier vormt het een bescherming, vooral nu, omdat alle kracht van het esoterische door de TS stroomt en een sterke reactie zal hebben. De Esoterische Secties zijn gesloten – mogelijk voor onbepaalde tijd – maar de kracht van de Loge die door de TS stroomt zal beschikbaar zijn en kan door u en door ieder lid worden ontvangen en gebruikt om zijn dagelijks leven op te bouwen en zijn geschiktheid voor dit werk voor de mensheid te vergroten.

Kunt u niet inzien dat het voor een leader een theosofische misdaad zou zijn om die leden eindeloos door te laten gaan met het bewust en opzettelijk maken van fouten die om vergelding vragen en vurige kolen op hun hoofd zullen stapelen, indien hij, al is het door een drastische maatregel, hen voor de toekomst zou kunnen beschermen? We zijn vooral geïnteresseerd in de toekomst. We weten dat ze op dit moment tijdelijk verloren zijn. Ik heb een verantwoordelijkheid tegenover de meesters om ieder mens voor de TS te beschermen en dat heb ik gedaan. En, zoals ik in Zweden in Hälsingborg zei, niets zou me gelukkiger maken dan het licht te zien terugkeren in het hart van hen die in verwarring werden gebracht, want als leader probeer ik in de wereld werkelijk voor de theosofie te werken en ik zou de eerste zijn om allen met open armen te verwelkomen.

Daarom werd het lidmaatschap ingetrokken. Natuurlijk heb ik geen recht de personen te veroordelen. Ik heb dit al honderdmaal gezegd. Maar ik kan en moet de handelingen van de personen beoordelen om te weten of de handeling voor het welzijn van het werk is of niet. Het is het werk waarvoor we leven. In feite verbindt de leader zich met het karma van ieder lid van de TS, vrijwillig en blijmoedig; en hoeveel kritiek hij ook mag ontvangen, indien hij een lid of leden, wanneer zij volharden in hun fouten, niet kan beschermen, dan is hij niet heel sterk. Hij moet zijn plicht doen zoals hij die ziet. Is dit een antwoord op uw vraag?

Mw. Walton: Dank u zeer.

Pauze – thee en koffie

JAL: Ik geloof dat enkele aanwezigen om ongeveer 5 uur moeten vertrekken. Ik zou willen dat zij die vroeg moeten vertrekken, nu hun vragen stellen, zodat we niemand tekortdoen. Als er iets is waarover u me graag zou horen spreken terwijl u hier bent, laat het dan weten en aarzel niet. Ik wil dat u zich daarin vrij voelt.

Omdat verschillende leden uit het Noorden het verslag van het Congres nog niet hadden ontvangen, vertelde de leader op verzoek van dhr. Koske opnieuw het verhaal van Jan die naar de hemel ging.

JAL: Ik heb dat verhaal toen verteld om te benadrukken hoe belangrijk het is dat we allen als theosofen onze verantwoordelijkheid beseffen tegenover die bron van spirituele kracht in het karma van de internationale toestand, waaruit geput wordt om het lijden van de mensheid te verlichten. Gelukkig zijn ze niet geheel afhankelijk van wat wij hun zenden. De meesters hebben een reservoir om mee te beginnen en zullen dit hebben zelfs als de Society ophoudt te bestaan. Maar zij namen het initiatief tot deze Society in de wereld, en het minste wat we kunnen doen is hun een paar druppels te zenden van volkomen onzelfzuchtige toewijding aan de noden van de wereld. En naarmate elke nationale eenheid, ondanks al onze verschillen in svabhava, in dit opzicht een werkelijke innerlijke taak verricht door de op ons rustende plichten in het leven zonder gehechtheid te vervullen, in die mate zullen we ervaren dat er na verloop van tijd een veel grotere hoeveelheid innerlijke kracht zal worden toegevoegd aan dat reservoir waaruit de meesters kunnen putten – wanneer, waar en hoe ze dat willen.

Keith: Betekent dit alles het overwinnen van zijn eigen svabhava, of het overwinnen van zijn eigen karma?

JAL: Als u met overwinnen bedoelt, het te boven komen, of laten we liever zeggen het gebruiken van zijn eigen karma en svabhava als een middel tot verbetering van ons karakter, dan zeg ik: ja. De theosofie is in haar eenvoudigste vorm een stelsel van karaktervorming. Toen HPB in de jaren na 1880 begon met het schrijven van De geheime leer, gaf ze aan de wereld het esoterische feit dat de mens zevenvoudig in plaats van slechts drievoudig is. Daarmee opende ze de mogelijkheden om tot een nieuw begrip te komen van wat karaktervorming inhoudt: een zelfgeleide, zelfbewuste karaktervorming, ver verheven boven de grenzen van de gemiddelde exoterische opvatting. De drievoudige constitutie van de mens werd exoterisch gemaakt in de tijd van de zogeheten christelijke poging, toen deze duidelijk werd verkondigd door Paulus, die het christendom werkelijk algemeen bekend maakte. Hij sprak over lichaam, ziel en geest. Maar tot de tijd van HPB was dit, behalve in de mysteriescholen en in bepaalde delen van het Oosten, het enige wat werd verteld, en zelfs toen begrepen zeer weinigen in het Westen wat die drievoudige verdeling werkelijk betekende. Toen HPB kwam werd haar opgedragen een stap verder te gaan en zij gaf de zevenvoudige structuur, niet alleen van onze eigen samenstelling maar ook van de samenstelling van de aarde, de planeten en zonnestelsels, zodat we in de gelegenheid waren onszelf veel dieper te analyseren en te bestuderen en onze vrije wil te gebruiken op een ruimer ervaringsgebied.

Als een stelsel van karaktervorming behoren wij als theosofen ons theosofische werk en leven ernstig op te vatten en allereerst aan onszelf te werken. De aloude orakelspreuk ‘Mens ken uzelf’ is nu net zo van toepassing als ooit, en naarmate we onszelf leren kennen, zullen we al het andere leren kennen, werkelijk kennen. Hoe kunnen we dit bereiken? De beste manier waarop we onszelf kunnen leren kennen, is door de ervaringen van het dagelijks leven en onze reacties daarop.

Nu vertegenwoordigen onze svabhava en onze essentiële kenmerken het totaal aan ervaringen die we gedurende vele cyclussen van neergang en opgang als reïncarnerende entiteit opdeden sinds de scheiding van de seksen, zoals dit in het verhaal van de Hof van Eden wordt verteld, toen ons een vrije wil en de kennis van goed en kwaad werden gegeven. Manas, het denkvermogen, werd bij ons wakker geroepen en we werden zelfbewuste individuen, en volledig verantwoordelijk voor onze eigen handelingen. Sindsdien hebben we op de grote involutieboog gedurende de vierde ronde een aantal ervaringen opgedaan en zijn we na het punt halverwege daarvan als levensgolf van de mensheid met de evolutieboog in de grote cyclus begonnen, terwijl we als theosofen op kleinere schaal het punt halverwege onze ervaring voorbij zijn en het exoterische esoterisch moeten maken.

De mensheid als geheel – en ieder van ons individueel – hebben in de loop van vele, vele levens een karmische verantwoordelijkheid en een totaal aan karmische verdiensten en schulden opgebouwd. De verdiensten gebruiken we tot zegen van onze medemensen; maar wat we nog niet hebben veredeld moeten we langzamerhand door tijd en ervaring omvormen. We moeten de lagere elementen van die zevenvoudige constitutie omvormen, zodat uiteindelijk het onedele metaal in zuiver goud zal zijn omgezet. Eens zullen we dan zijn zoals de meesters en zij die hoger staan – en in de positie verkeren om een van de beschermers van de mensheid te zijn, of een van de helpers van de helpers van die beschermers.

Nu ligt dat nog een heel eind weg, maar dat is het algemene proces dat plaatsvindt. We zullen slagen of tekortschieten al naar gelang we het onedele metaal van ons karakter wel of niet omzetten in goud. Als we succes hebben, dan zullen we ons op die manier hebben voorbereid om niet alleen mee te werken aan de ontwikkeling en groei van het zesde wortelras, waarvan het thuis en de ontwikkeling in zaadvorm in Amerika liggen, maar ook aan dat van het zevende en verder.

Het is een ontzaglijk groots beeld, maar van ons theosofen wordt verwacht dat we heel veel geduld hebben. In kinderlijk eenvoudige taal betekent het: proberen volgens de Gulden Regel uit de christelijke bijbel te leven en bewust onze eigen evolutie leiden zodat we die eigenschappen in onze natuur die verbetering behoeven, kunnen omzetten en verbeteren, en die welke we ons hebben verworven, kunnen gebruiken voor het welzijn van onze medemensen. Is dit een antwoord op uw vraag?

Keith: Ja, ik dank u zeer.

JAL: Veel leden van de Society, niet allemaal natuurlijk, hebben door de jaren heen vanaf de tijd van HPB op de een of andere manier de ongelukkige houding ontwikkeld om neer te kijken op de christelijke religie, de joodse religie of op enige andere religie. Dit is volgens mij een reusachtige fout. De theosofie is niet bedoeld om in de eerste plaats de een of andere religie te vervangen. De theosofie is het tot een geheel verenigen van alle religie, alle filosofie en alle wetenschap. En het is onjuist van ons om zo bekrompen te zijn dat we neerzien op en geen begrip hebben voor anderen of hun geloof. Wij in het Westen, d.w.z. West-Europa en Amerika, zijn als theosofen in hoge mate tekortgeschoten omdat we niet ons voordeel hebben gedaan met het feit dat het Westen een essentieel christelijke achtergrond heeft en het is zelfs nu nodig, vind ik, dat we de christelijke bijbel, zowel het Oude als Nieuwe Testament, bestuderen en ermee bekend raken. We kunnen er niet genoeg van weten, omdat de meeste, zo niet al onze potentiële belangstellenden christen of joods zijn.

Het is volgens mij noodzakelijk kennis te verwerven van de christelijke bijbel, omdat we de sleutels hebben tot een beter begrip van de joodse religie en een beter begrip van de christelijke religie. We bezitten ook de sleutels tot een breder en dieper begrip van de oosterse religies en filosofieën, want in de kern zijn ze alle gelijk. Ze ontspringen alle aan dezelfde bron. Maar wij in het Westen stellen er in het bijzonder belang in om hen die geboren en opgevoed zijn in het christelijke geloof of in het joodse geloof te helpen hun respectieve religies beter te begrijpen en beter te weten wat ze betekenen. Daarbij zullen ze zelf de theosofie gaan begrijpen, maar ze hoeven hun religie of geloof niet op te geven. Helemaal niet. Misschien worden sommigen na verloop van tijd actieve werkers voor de theosofie, maar ik zou hen beslist niet aanmoedigen hun geloof te verlaten. Ik zou zeggen, blijf erbij en word een werkelijk goede christen of goede jood. De theosofie schenkt evenveel aandacht aan ‘de hymnen over het lam als aan de sloka’s over de heiligheid van de koe’, zoals de meester, zegt, want het grondprincipe van alle geloofsovertuigingen is hetzelfde. En waar zijn we allemaal in geïnteresseerd? Niets meer of minder dan de ontwikkeling van de vonk van het goddelijke
die in ieder van ons woont.

Waarom zouden we dan vitten op het christelijke geloof? Het enige probleem ligt bij die religieuze instellingen, die geen individuele zelfstandigheid, hetzij spiritueel of anderszins, bevorderen. Dat is het grote verschil. We erkennen geen enkel ander gezag dan de goddelijkheid die in het hart van ieder mens woont. Die kan niet ontplooid worden door een priester of door iemand anders dan die mens zelf. Die goddelijkheid moet zich ontplooien door onze eigen individuele inspanning, door dagelijkse ervaring, door de dagelijkse inwijding in ons eigen leven. Want tenslotte is er niets buiten de mens dat hem kan inwijden. Niets of niemand buiten de mens kan hem helpen; dat kan alleen hijzelf. We weten dat we een mens niet kunnen helpen als we voor hem denken; we verzwakken hem dan alleen maar. Maar wanneer we hem helpen zichzelf sterker te maken, dan helpen we hem een sterke burger en een zelfstandige denker te worden. Zodra u een mens een kruk geeft en hem niet helpt om te leren lopen zonder die kruk, wat gebeurt er dan als die kruk wordt weggenomen? We weten allemaal het antwoord. Dat is zuivere theosofie, zuiver christendom, zuiver altruïsme.

Mw. Condon: Leader, zal karma altijd nieuwe kanalen vinden om door te werken? Ik heb juist erover zitten te denken dat we volgens mij in het huidige stadium van onze beschaving aan de vooravond van een grote verandering staan; we overwinnen langzamerhand ziekte en ouderdom en wetenschappers zijn bezig de mentale natuur van de mens aan het licht te brengen, en we zijn bezig nieuwe regels over het maatschappelijke en groepsleven te ontdekken, zodat we volgens mij allemaal in betrekkelijk korte tijd in omstandigheden zullen verkeren waarin we tot iets nuttigs opgroeien, en ik kan mij niet voorstellen dat karma zonder ouderdom, ziekte en dood werkt.

JAL: Dit is een heel interessante vraag, maar het spijt me dat ik het niet eens ben met de veronderstelling die eraan ten grondslag ligt. Ik wilde dat het zo was, maar ik kan het niet zo zien. Karma zal altijd nieuwe kanalen vinden om door te werken, tot het einde van het manvantara; en dat is nog ver weg. Ik denk dat juist uw eigen ervaring in deze generatie u zal laten zien dat er, hoewel we bepaalde ziekten hebben overwonnen, in de plaats daarvan nieuwe zijn ontstaan. En ongetwijfeld zal dat nog lange tijd het geval zijn. Aan de ene kant zijn er de ziekten die we hebben overwonnen, maar aan de andere kant zullen het beginstadium, de isolatie en de genezing van de nieuwe ziekten steeds subtieler worden voor ons huidige bewustzijn. Bijvoorbeeld: over het algemeen genomen zijn de pokken, hoewel ze nog niet geheel overwonnen zijn, beteugeld. We hebben niet meer de pokkenepidemieën die we hadden toen ik een jongen was. Aan de andere kant hebben we dingen die door hun verbijsterende karakter veel ernstiger zijn, in de vorm van mentale- en zenuwziekten en ook ziekten van het bloed, die een uitdaging vormen voor de beste artsen in de wereld.

Er zijn in alle landen filantropische organisaties die krachtig werken aan de bestrijding van tuberculose, en ze hebben deze gevreesde ziekte al in grote mate bedwongen; meer nog door preventie dan door geneesmiddelen. Maar, zoals ik zeg, er ontstaan veel te veel ziekten die van subtielere aard zijn, zoals hersenverlamming, die hier en daar met veel grotere kracht de kop opsteekt dan ooit tevoren. In ons land is men met inzamelingen begonnen om het geld bijeen te krijgen voor het onderzoek naar haar oorzaak en, indien mogelijk, niet alleen te ontdekken hoe ze kan worden genezen maar ook hoe ze kan worden voorkomen. Hersenverlamming is een stoornis die een gebrek aan controle over de verschillende organen of ledematen tot gevolg heeft. Waarschijnlijk heeft u er gevallen van gezien. Toen ik in Nederland was op een bijeenkomst van lotuscirkel-kinderen in Den Haag, was daar een meisje, een aardig kind van ongeveer 8 of 9 jaar, dat geheel hulpeloos was wat haar armen, spraak en benen betreft. Maar uit haar ogen straalden intelligentie en liefde.

Zo ziet u dat de natuur langzaam werkt en karma werkt dienovereenkomstig en op zijn eigen tijd, maar altijd strikt in overeenstemming met de levensgolf.

Op de avond van een openbare bijeenkomst in Den Haag stelde een heer onlangs een vraag over reïncarnatie. Hij zei dat hij niets van theosofie afwist, maar op basis van research, statistieken en wetenschappelijk onderzoek begreep dat de wereld nu dichter bevolkt is dan 100 jaar geleden. Als dat zo is, dan kon hij die gedachte niet verenigen met reïncarnatie, omdat hij aannam dat er zo en zoveel zielen in de wereld waren, en dat hiervan slechts een bepaald percentage op een gegeven ogenblik was geïncarneerd. Ik moest die vraag beantwoorden door te verwijzen naar het grote tijdperk dat 18.000.000 jaar geleden is begonnen, omdat we dit niet anders kunnen benaderen dan door in perioden van miljoenen jaren te denken en niet in perioden van honderden of zelfs duizenden jaren. Wanneer we nu in aanmerking nemen dat de gemiddelde mens tussen de 1500 en 2000 of meer jaren niet is geïncarneerd, dan kunnen we gemakkelijk inzien dat in de loop van de karmische acties en reacties, daarbij rekening houdend met de karmische rampen, plagen, enz., die door de eeuwen heen plaatshebben, het aantal zielen dat op een bepaald ogenblik geïncarneerd is per periode zeer kan verschillen. Maar dit is geen bewijs dat reïncarnatie niet bestaat, en het betekent ook niet dat karma niet altijd kanalen zal vinden om door te werken.

Bijvoorbeeld: de entiteiten van de levensgolf, de mensen, de reïncarnerende ego’s van de levensgolf waarvan het nu het karma is om te incarneren en dat over duizend jaar nog zal zijn, zullen in de toekomst misschien allerlei dingen moeten doormaken die wij nooit hebben doorgemaakt. Maar de mensheid als geheel werkt zich door al deze dingen heen en zal tegen het einde van het manvantara een hoger niveau van karmische ervaring hebben bereikt. Wanneer dat grote keuzemoment aanbreekt, wanneer sommigen zullen worden achtergelaten en anderen zullen verdergaan zoals de christelijke bijbel aangeeft, hoewel deze zuiver esoterische lering geheel verkeerd wordt begrepen, zullen veel dingen zich hebben ontwikkeld en zal de mensheid als rijk zich hebben gezuiverd tot het punt waarop het een stap vooruit doet naar een hoger gebied, gereed en voorbereid om de volgende cyclus in te gaan. Alles ligt besloten in de grote wet van karma, die zich op verschillende niveaus van actie en reactie uitdrukt.

Dat aspect van de theosofie maakt haar zo bijzonder mooi. Wanneer we beseffen dat de beschermers van de mensheid, die het punt in hun evolutie hebben bereikt waar ze ervoor zouden kunnen kiezen om tot het einde van het manvantara de nirvanische gelukzaligheid in te gaan, maar weigeren dit te doen en zeggen: ‘Nee, niet voordat de minste van mijn broeders met mij mee kan gaan’ – dan is dat prachtig; dat is theosofie. Wij hebben geen belangstelling voor de pratyekaboeddha, hij die verkiest het nirvana in te gaan terwijl zijn broeders in wanhoop en verdriet achterblijven. Daarom gebruiken we het beeld van de meester die één hand uitstrekt naar de chohan en zijn chefs, en de andere hand naar ons om ons te helpen, en die gelukzaligheid weigert tot we er allen samen met hem aan kunnen deelhebben. Daarom moeten we in deze TS de houding bewaren, niet alleen met ons verstand maar met ons hart, dat niemand van ons ook maar een haar beter is dan de slechtste. Dan en alleen dan zullen we ons uiteindelijk geschikt maken om de beschermers te helpen.

U zult zien dat naarmate iemand de ladder van spirituele vooruitgang beklimt, zijn verleidingen, zijn beproevingen, zijn problemen steeds subtieler worden, steeds meer innerlijk dan uiterlijk, steeds moeilijker te herkennen en aan te pakken. Maar dit is tevens zijn grote kans tot ontwikkeling. Hoe hoger we gaan, des te subtieler en innerlijker het verzet tegen onze aspiraties wordt. En ook, om terug te komen op het onderwerp ‘ziekte’, hoe hoger en subtieler de problemen van het denken, des te subtieler en moeilijker zullen de problemen van ziekte op te lossen zijn, want elke ziekte heeft zijn oorsprong in het denken. Ziekte ontstond oorspronkelijk door misbruik van de vrije wil. Maar we zullen ontdekken dat naarmate het gelouterde hart het denken beheerst en er een betrouwbaar instrument van dienstbaarheid van maakt, wat het hoort te zijn, ziekte in al zijn vormen uiteindelijk zal worden overwonnen.

Koske: Dank u. Gelooft u niet dat het ook erg fijn zou zijn als Mw. Knoche en dhr. Van Mater enkele woorden zouden zeggen?

Kirby Van Mater: Ik weet werkelijk niet wat ik op dit ogenblik moet zeggen. Het was een groot voorrecht voor mij en ik weet dat het dit ook voor Mw. Knoche was, om de leden hier en in Europa te ontmoeten. Het is deze geest van de theosofie die de Society in stand houdt. Door theosofie in praktijk te brengen krijgt ze haar kracht in de wereld en wordt er mogelijk gemaakt wat de meesters en onze leader tot stand willen brengen. Ze wijzen hiervoor de weg. Het komt allemaal neer op datgene waarover de leader vandaag sprak: deze leringen in praktijk brengen. We hebben ze ontvangen. Nu moeten we ze in praktijk brengen. Als de leden in de hele wereld het op deze wijze opvatten, dan zal de invloed van die kracht de theosofie tot een eenheid maken, een keten van kracht, een keten van leven, waardoor de meesters werken en die werkelijk de eerste stoot geeft aan wat de wereld zal doen en wat de mensen zullen denken en in de toekomst in hun eigen leven zullen doen.

Koske: Dank je, en nu Grace, mogen we iets van jou horen?

Grace F. Knoche: Ik voel net als Kirby dat er tijden zijn dat je niet weet hoe je het zeggen moet, hoe te formuleren wat er in je hart leeft. Maar ik zou kunnen zeggen dat datgene wat meer dan iets anders op mij een diepe indruk heeft gemaakt, de grote toewijding is die onze leden in ieder land hebben. Het is één ding om een lid te zijn aan het Hoofdkwartier en te beseffen dat we al onze kracht en toewijding aan onze leaders en hun werk geven, maar het is iets anders onze leden onder allerlei omstandigheden te ontmoeten, terwijl ze als eenzame schildwachten aan de voorposten van ons werk standhouden. Dat maakt ons inderdaad zeer bescheiden, en onuitsprekelijk dankbaar het voorrecht te hebben gehad deze indruk van de kracht van het echte werk uit de eerste hand te krijgen. Ik denk dat we naar huis gaan, vastbesloten om ons nog onpersoonlijker en nog nuttiger te maken voor hen die de mensheid dienen.

Mw. Walton: Mag ik vragen wat wij als theosofen te vrezen hebben van de verbroedering met andere theosofische groeperingen, de Adyar-afdeling en niet alleen van Adyar?

JAL: U stelt een hele mooie vraag en ik zal misschien een lange omweg moeten maken om ook deze te beantwoorden. Het is heel erg moeilijk die vraag officieel te behandelen, omdat ik dat in feite niet anders kan doen dan met het geven van een beginselverklaring. Het staat ieder individueel lid van de TS vrij te doen wat hij of zij wil. Ik zou tegen geen lid willen zeggen zich niet te verbroederen of aan de andere kant zich wel te verbroederen, omdat dit buiten mijn taak als leader valt. Ieder individueel lid kan behoren tot iedere vereniging, iedere kerk of iedere organisatie die hij verkiest. Dat is geheel zijn zaak, evenals hij op iedere politieke partij kan stemmen die hij wil.

De reden waarom ik in principe zo sterk gekant ben tegen de gedachte van verbroedering is omdat het ons afleidt van onze op een doelgerichte plicht als theosofen die karmisch met deze Society zijn verbonden. Door alles wat ik echter in antwoord op die vraag zeg, moet u beslist niet gaan denken dat we het gevoel hebben dat we ons verheven en machtig voelen en beter dan een ander, of aan de andere kant, dat we dogmatisch zijn. Maar het moet opgevat worden als het eenvoudig aanwenden of toepassen van praktisch occultisme.

Wat is dan het gevaar van verbroedering? Ik zal openhartig zijn: omdat veel leden van de Adyar Society wat betreft het ontwikkelen van vermogens, enz., meer een beroep hebben gedaan op de persoonlijke kant van de menselijke natuur dan op de onpersoonlijke. Daardoor hebben ze een groot aantal leden verworven, veel meer dan wij hebben, veel meer. Aan de andere kant zijn wij naar beste vermogen trouw gebleven aan het oorspronkelijke programma van HPB, hebben daarbij de psychische vermogens en alle wegen van pseudo-ontwikkeling uit ons hoofd gezet en hebben ons niet begeven op alle zijpaden van astrologie, numerologie en alle andere ‘ologieën’ die de persoonlijke kant van zoveel mensen schijnt te boeien. Naarmate we onze inspanningen versnipperen, zullen die inspanningen worden tenietgedaan, en het ene doel waar we ons op richten en dat we ons in het werk hebben gesteld, zal nooit bereikt worden. Niets zou de duistere krachten aangenamer zijn dan deze Society geheel teniet te doen of vruchteloos te maken, want, ondanks het feit dat we klein in aantal zijn, is de schakel onverbroken gebleven.

In de eerste plaats werd de poging van GdeP die later verbroedering werd genoemd, op gebrekkige wijze geïnterpreteerd. GdeP streefde niet ernaar om de leden samen te brengen, maar zoals ik de situatie begrijp, deed hij een poging om de hoofden van de organisaties bijeen te brengen en de dingen te bespreken. Hij zond een uitnodiging aan Annie Besant – ik geloof in 1930 – om naar Point Loma te komen en hij zond eenzelfde uitnodiging aan het hoofd van de United Lodge of Theosophists (Geünieerde Loge van Theosofen) om ook te komen. Annie Besant antwoordde per telegram en zei in hoofdzaak: ‘Ik zal graag naar Point Loma komen en een bijeenkomst bijwonen zoals u voorstelt en ik zal mijn broeder bisschop Leadbeater naast mij hebben.’ GdeP stelde geen belang in Leadbeater en in wat hij vertegenwoordigde.

Door dit gebaar van GdeP dachten sommige leden in Amerika en op andere plaatsen dat GdeP wilde dat alle leden van alle theosofische groeperingen zich zouden aansluiten bij elkaars loges en organisatorisch zouden samenwerken. En vóór men het wist was de zogenaamde verbroederingsbeweging reeds begonnen en werden in Amerika twee of drie conventies gehouden. Kolonel Conger vroeg mij de derde, die geloof ik in 1940 in Niagara Falls werd gehouden, bij te wonen en voor hem een verslag ervan te maken. Vreemd genoeg, of karmisch als u wilt, werd de secretaresse van de Conventie doodsbang en vroeg mij om haar te vervangen. Zodoende was ik bekend met de hele gang van zaken, informeel en formeel en ik maakte een volledig schriftelijk verslag voor kolonel Conger, toen nog voorzitter van de Amerikaanse Afdeling, die het verslag onmiddellijk naar GdeP zond. GdeP schreef terug en was het geheel met mijn verslag en mijn conclusies eens en deelde mee dat er geen twijfel over bestond dat de tijd en de moeite die onze leden aan die activiteiten hadden besteed, volkomen waren verspild.

Zoals kolonel Conger herhaaldelijk zei, is spirituele eenheid een innerlijke zaak en geen organisatorische manipulaties, of veranderingen of zogenaamde verbroedering zullen haar ooit tot stand brengen. Alleen al het feit dat we proberen organisaties als zodanig samen te brengen om iets te verenigen, wijst erop dat het zal mislukken. Het is al mislukt voordat het in werkelijkheid begonnen is, want hoe kan iemand werkelijke eenheid tot stand brengen door een uiterlijke activiteit? Het moet een innerlijke zaak zijn. Het werken met het uiterlijke is slechts werken met de gevolgen: het is net als bij de behandeling van een ziekte; door te proberen de symptomen weg te nemen in plaats van de oorzaak, zal de ziekte zelf nooit verdwijnen. U kunt inderdaad het lijden tijdelijk verzachten maar u heeft niet die omstandigheden ongedaan gemaakt die de ziekte of disharmonie in de eerste plaats teweegbrachten. Een ziekte wordt niet overwonnen zolang de oorzaak niet is weggenomen. Eenheid wordt niet bereikt voordat de oorzaak van de wrijving is weggenomen.

Wanneer daarom het moment voor de eenheid van de verschillende theosofische organisaties aanbreekt, zal dit op een natuurlijke manier gebeuren, automatisch en vrijwel onbewust, zodra we innerlijk verenigd zijn. Die leden in de verschillende organisaties die het ware aspect van de theosofie herkennen, zullen het merken, zullen er automatisch aan deelhebben en het werk helpen voortzetten. We hoeven dit niet te organiseren en we hoeven dit niet aan te kondigen. We zullen het eenvoudig herkennen. Deze manier lijkt misschien langzamer, maar het is uiteindelijk veel sneller.

Er is echter één ding wat we volgens mij nooit moeten doen en dat is pogingen tot verbroedering in het werk stellen, contacten leggen of gezamenlijke bijeenkomsten bezoeken in de hoop dat sommige leden van een andere organisatie naar ons zullen overlopen. Dat is verkeerd, het is niet ethisch. Het is louter bekeringsijver. Het doet er niet toe welk mooi motief we denken te koesteren. En veel van onze leden hebben zich in het verleden juist hieraan schuldig gemaakt. Er is slechts een manier om deze innerlijke eenheid, waarover ik gesproken heb, werkelijk tot stand te helpen brengen, ongeacht tot welke organisatie iemand misschien ook behoort, en dat is door van onszelf het werkelijke voorbeeld van een theosoof te maken, zodat de deur van het hart van anderen wijd open zal staan voor iedere spirituele kwaliteit die we misschien te bieden hebben. Maar als we anderen benaderen met de heimelijke wens om hen te beïnvloeden en over te halen tot onze manier van denken, dan zal de deur van hun hart zich vaster sluiten dan ooit.

Ditzelfde principe geldt ook als we bij anderen belangstelling proberen te wekken voor de beginselen van de theosofie in het algemeen. Als u in Barnard Castle naar iemand toe zou gaan, in een winkel of op straat, en u zou tegen hem zeggen: ‘Kijk, Jan, ik heb belangstelling voor theosofie en ik wil je erover vertellen. Ik denk dat ook jij er interesse voor zou moeten hebben. Het zou je helpen’, ik geloof dat die man een zeldzame uitzondering zou zijn als hij er ooit in geïnteresseerd zou raken! Maar diezelfde persoon zou misschien later uit zichzelf naar u toe komen, als hij u zou zien en bewonderen om de onzelfzuchtige manier waarop u uw volledige plicht en verantwoordelijkheden vervult en zeggen: ‘Jim, ik heb gemerkt dat je houding ten opzichte van het leven erg goed is en je nooit de moed schijnt te verliezen als er moeilijkheden zijn. Ik heb een probleem dat me dwars zit. Laat ik er eens over praten en als je soms ideeën hebt, laat ze dan horen.’ Ziet u niet dat de deur van zijn hart wijd open staat en dat u die man kunt helpen?

Dit principe is overal van toepassing, zowel op kleine als op grote schaal. En als ik op deze reis niets anders doe dan de leden helpen beseffen dat het beste werk met de meeste waarde wordt gedaan door het voorbeeld dat we stellen, dan heb ik de indruk dat het alle moeite loont. Dat is de manier waarop de leden tot ons zullen komen, door de herkenning van het voorbeeld van oprechtheid en verantwoordelijkheid; en natuurlijk door onze boeken, maar heel vaak door het contact met iemand die hen aanspreekt. Op deze manier zullen we werkelijk spirituele vorderingen maken.

We horen de plicht te doen die voor ons ligt en zoals de meester zei: ‘Met onderscheidingsvermogen, niet met sentimentaliteit, intuïtief niet verstandelijk.’ Als we dat pad volgen dan hoeven we geen gehoor te geven aan de grillen en bevliegingen van de persoonlijkheid en niet toe te staan dat sentimentaliteit een rol speelt. We moeten natuurlijk nooit onbroederlijk zijn. Evenmin probeer ik een te scherpe lijn te trekken. Aan de andere kant kunnen we geen compromis sluiten met de negatieve krachten die de waarde van ons als individuen, als theosofen en als Society zouden tenietdoen. Met die krachten een compromis sluiten betekent zich geleidelijk overgeven. Wanneer iemand werkelijk de waarheid vindt, zal, zoals meester Jezus zou hebben gezegd, ‘de vader zich tegen de zoon keren, de moeder tegen de dochter, de broeder tegen de zuster, enz.’ Dat is een moeilijk en duister gezegde. Het was voor mij moeilijk te begrijpen en ik moest een zware tijd doormaken voordat ik de innerlijke betekenis ervan begreep. Het betekent eenvoudig dit: wanneer waarheid het hart van iemand van ons binnentreedt, zullen we als we die waarheid volgen en geen compromis sluiten, vrienden verliezen. Het brengt ons die kennis die onwetendheid verdrijft en of het nu een broeder, een zuster, een moeder of een vader is: tenzij zij iets van de waarheid zien die wij zien, zullen we moeilijkheden krijgen. Juist dan komen we het meest in verleiding om een compromis te sluiten met de waarheid die we hebben ervaren. Als we dat niet doen en standvastig maar vriendelijk en met mededogen vasthouden aan wat ons is gegeven, dan zullen de goden ons werkelijk de helpende hand bieden en ons op onverwachte wijze de kracht geven om die hogere positie te blijven innemen, wat in werkelijkheid betekent op het scherp van de snede lopen.

Om tot de grondbeginselen te komen zullen we, wanneer we dat pad van de sterken volgen, vorderingen maken. Maar veroordeel of bekritiseer Adyar nooit. Dat is niet mijn bedoeling. U heeft mij nadrukkelijk een vraag gesteld en ik heb geprobeerd die eerlijk en op eenvoudige wijze te beantwoorden. Iedereen heeft volkomen het recht om te doen wat hem of haar goed lijkt. Ieder mens heeft dat recht. We zijn allen de uitvoerders van onze eigen vrije wil. Maar er schuilt altijd gevaar in de plicht van een ander. En als we ons inlaten met de aangelegenheden van een lid of branch van Adyar zullen we onze vingers branden. Als zij naar ons toe komen, is dat een andere zaak. Dan hebben we de plicht hen zoveel mogelijk te helpen. Maar ieder van ons moet eerlijk proberen zodanig te leven dat het buddhische licht in onze ziel hen zal aantrekken van wie het het karma is om aangetrokken te worden. Als we het vermengen met allerlei psychische nonsens, zullen we dat licht verbergen, maar als we het krachtig laten schijnen, zodat het duidelijk te zien is, dan zullen zij die er recht op hebben om het te zien, tot ons komen, niet als leraren, maar als lotgenoten, om ons vooruit te helpen, zoals ook de meesters ons proberen te helpen.

Koske: Dank je, Jim. Dit is werkelijk een bijeenkomst geweest die we ons lang zullen herinneren. En ik denk dat we allen veel leiding en hulp hebben ontvangen in de antwoorden die je in zo ruime mate hebt gegeven.

JAL: Dank je Ben, en ook u allen die in dit onweer hierheen zijn gekomen. Ik weet dat het voor sommigen van u een hele afstand was om te komen en dat stel ik zeer op prijs. Het spijt me alleen dat ik hier niet nog langer kan blijven om bij dit houtvuur te zitten!

De bijeenkomst werd om 18.30 uur gesloten.


James A. Long – Tourverslagen 1951

Online-editie, isbn 9789070328641

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag