Isis ontsluierd
Een sleutel tot de mysteries van oude en moderne
wetenschap en religie

H.P. Blavatsky

isbn 9789070328771, gebonden, eerste druk 2010, bestel boek

© 2010  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Voorwoord

 

Het boek dat we hier ter beoordeling aan het publiek voorleggen is het resultaat van een nogal diepgaand persoonlijk contact met oosterse adepten en van het bestuderen van hun wetenschap. Het wordt aangeboden aan degenen die bereid zijn de waarheid te aanvaarden waar deze ook wordt gevonden, en deze zelfs tegen wijdverbreide vooroordelen in te verdedigen. Het is een poging de onderzoeker te helpen bij het opsporen van de hoofdbeginselen die de grondslag vormen van de oude filosofische stelsels.

Dit is een eerlijk en openhartig boek. Het heeft de bedoeling om iedereen en alles evenveel recht te doen en zonder kwade wil of vooroordeel de waarheid te zeggen. Maar het heeft geen genade voor misvattingen die op een voetstuk zijn geplaatst en geen eerbied voor onrechtmatig verkregen gezag. Het vraagt voor een geplunderd verleden die erkenning voor de daarin geleverde prestaties die te lang eraan is onthouden. Het eist teruggave van geleende kleren en de rehabilitatie van belasterde maar eervolle reputaties. Alleen in deze geest oefent de schrijfster kritiek uit op vormen van verering of godsdienst, op religieus geloof of wetenschappelijke hypothesen. Mensen en partijen, sekten en scholen zijn slechts kortstondige verschijnselen in het bestaan van de wereld. Alleen de waarheid, hoog gezeten op haar rots van diamant, is eeuwig en soeverein.

We geloven niet in een magie die boven het bereik en het vermogen van de menselijke geest uitgaat, en ook niet in ‘wonderen’, goddelijke of duivelse, als die een overtreden betekenen van de natuurwetten die al een eeuwigheid gelden. Toch aanvaarden we de uitspraak van de begaafde schrijver van Festus, dat het menselijke hart zich nog niet volledig heeft uitgesproken en dat we de volle omvang van de vermogens daarvan nooit hebben bereikt of zelfs begrepen. Gaat het te ver om te geloven dat de mens ontvankelijker wordt voor nieuwe gevoelens of indrukken en een nauwere relatie met de natuur gaat ontwikkelen? Als de logica van de evolutie tot in haar laatste consequenties wordt doorgevoerd, moet deze ons dat toch leren. Indien er ergens op de stijgende lijn van plant of zakpijp tot de edelste mens een ziel werd ontwikkeld die in het bezit is van verstandelijke vermogens, kan het niet onredelijk zijn te concluderen en te geloven dat er in de mens ook een vermogen tot waarneming groeit dat hem in staat zal stellen feiten en waarheden te onderscheiden die nog buiten ons gezichtsveld liggen. Toch aarzelen we niet de bewering van Biffé te aanvaarden dat ‘de essentie altijd dezelfde is. Of we nu het marmer dat het beeld in het blok verbergt, naar binnen wegbeitelen, of de stenen naar buiten toe op elkaar stapelen tot de tempel is voltooid: ons nieuwe eindproduct is toch slechts een oud ontwerp. De laatste van alle eeuwigheden zal de voor haar voorbeschikte andere zielenhelft in de eerste aantreffen.’

Toen we jaren geleden voor het eerst door het Oosten reisden en de binnenste delen van zijn verlaten heiligdommen onderzochten, waren er twee somber stemmende en steeds terugkerende vragen die ons bedrukten: Waar, wie, wat is GOD? Wie heeft ooit de onsterfelijke GEEST van de mens gezien, zodat hij zeker kan zijn van de onsterfelijkheid van de mens?

Toen we het sterkst verlangden deze hoofdbrekende vragen op te lossen, kwamen we in contact met bepaalde mensen die zulke mysterieuze vermogens en zo’n diepgaande kennis bezaten dat we ze met recht de wijzen van het Oosten mogen noemen. We luisterden met belangstelling naar hun leringen. Ze lieten ons zien dat door het combineren van wetenschap en religie, het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de geest van de mens als een vraagstuk van Euclides kunnen worden bewezen. Voor het eerst kregen we de verzekering dat de oosterse filosofie geen ander geloof toelaat dan een onvoorwaardelijk en onwrikbaar vertrouwen in de almacht van het onsterfelijke zelf van de mens. Er werd ons meegedeeld dat deze almacht wordt veroorzaakt door de verwantschap van de geest van de mens met de Universele Ziel – God! De laatste, zeiden ze, kan alleen worden bewezen door de eerste. De menselijke geest bewijst het bestaan van de goddelijke geest, zoals één druppel water bewijst dat er een bron is waar deze vandaan moet zijn gekomen. Zeg aan iemand die nog nooit water heeft gezien dat er een oceaan van water bestaat, en hij moet dit in goed vertrouwen aannemen of helemaal verwerpen. Maar laat één druppel op zijn hand vallen: dan heeft hij een feit waaruit hij al het andere kan afleiden. Daarna kan hij geleidelijk gaan begrijpen dat er een grenzeloze en onpeilbaar diepe oceaan van water bestaat. Blind geloof zou hij dan niet meer hoeven te hebben; hij zou dit hebben vervangen door kennis. Wanneer men de sterfelijke mens enorme vermogens aan de dag ziet leggen, de natuurkrachten ziet beheersen en de wereld van de geest zichtbaar ziet maken, dan wordt degene die dit overdenkt, overweldigd door de innerlijke overtuiging dat als het spirituele ego van één mens tot dit alles in staat is, de vermogens van de vader-geest naar verhouding evenveel omvangrijker moeten zijn als de hele oceaan in grootte en kracht een enkele druppel overtreft. Ex nihilo nihil fit; bewijs het bestaan van de ziel van de mens uit de wonderbaarlijke vermogens ervan, en je hebt het bestaan van God bewezen!

Bij onze studie bleek dat mysteries geen mysteries zijn. Namen en plaatsen die voor de westerse mens alleen een betekenis hebben die is afgeleid uit oosterse fabels, bleken werkelijkheden te zijn. In de geest traden we eerbiedig de Isis-tempel binnen; om in Saïs de sluier van ‘de ene die is en was en zal zijn’ op te lichten; om door het gescheurde gordijn van het Heilige der Heiligen in Jeruzalem te kijken; en zelfs om in de onderaardse gewelven die zich eens onder dat gewijde gebouw bevonden, de mysterieuze Bath-Kol te ondervragen. De Filia Vocis – de dochter van de goddelijke stem – antwoordde vanaf de troon van genade binnen de sluier1, en de wetenschap, de theologie en alle menselijke veronderstellingen en opvattingen, geboren uit onvolledige kennis, verloren voor ons hun gezaghebbende karakter. De ene levende God had door zijn orakel – de mens – gesproken, en we waren tevredengesteld. Zulke kennis is van onschatbare waarde, en bleef alleen verborgen voor degenen die haar over het hoofd zagen, bespotten of haar bestaan ontkenden.

Van personen zoals deze verwachten we kritiek, afkeuring en misschien vijandigheid, hoewel de hindernissen op onze weg niet voortvloeien uit de geldigheid van onze bewijzen of de vaststaande feiten van de geschiedenis, en ook niet uit gebrek aan gezond verstand bij het publiek dat we proberen te bereiken. Het denken van deze tijd beweegt zich duidelijk in de richting van het liberalisme, in zowel religie als wetenschap. Elke dag brengt de conservatieven dichter bij het punt waarop ze het despotische gezag over het openbare geweten, dat ze zo lang met plezier hebben uitgeoefend, moeten opgeven. Het einde is niet moeilijk te voorzien, als de paus zelfs zover kan gaan dat hij banvloeken slingert naar allen die de vrijheid van de pers en van het woord handhaven, of die erop staan dat bij een conflict tussen burgerlijke en kerkelijke wetten, eerstgenoemde de voorrang moeten hebben, of dat elke niet-kerkelijke onderwijsmethode moet worden toegestaan2; en als Tyndall als woordvoerder van de 19de-eeuwse wetenschap zegt: ‘. . . de onaantastbare positie van de wetenschap kan in een paar woorden worden uitgedrukt: we eisen het hele terrein van de kosmologische theorie op van de theologie, en we zullen dit aan haar ontrukken.’3

Eeuwen van onderwerping hebben het levensbloed van de mens nog niet helemaal laten stollen tot kristallen rond de kern van blind geloof; en de 19de eeuw is getuige van de worsteling van de reus als hij de touwen van de lilliputters van zich afschudt en opstaat. Zelfs de protestantse gemeenten van Engeland en Amerika, die zich nu bezighouden met de herziening van de tekst van hun Orakels, zullen worden verplicht de oorsprong en de verdiensten van de tekst zelf aan te tonen. De tijd van het overheersen van mensen met dogma’s is bijna voorbij.

Ons boek bepleit de erkenning van de hermetische filosofie, de universele wijsheid-religie van de oudheid, als enig mogelijke sleutel tot het absolute in wetenschap en theologie. Om te laten zien dat we ons volkomen bewust zijn van de ernst van onze onderneming, zeggen we nu al dat het niet vreemd zou zijn indien de volgende groepen personen zich tegenover ons zouden opstellen:

De christenen, die zullen zien dat we de bewijzen voor de echtheid van hun geloof in twijfel trekken.

De wetenschappers, die zullen constateren dat hun beweringen in hetzelfde hokje worden ondergebracht als die van de rooms-katholieke kerk wat onfeilbaarheid betreft, en dat de wijzen en filosofen van de oudheid in sommige opzichten hoger worden geplaatst dan zij.

Pseudowetenschappers zullen ons natuurlijk fel bekritiseren.

Ruimdenkende geestelijken en vrijdenkers zullen ontdekken dat we niet hetzelfde aannemen als zij, maar dat we de erkenning van de hele waarheid eisen.

Ontwikkelde mensen en verschillende autoriteiten die hun ware geloof verbergen uit eerbied voor populaire vooroordelen.

De huurlingen en parasieten van de pers, die haar meer dan koninklijke macht te schande maken en een edel beroep onteren, zullen het gemakkelijk vinden dingen te bespotten die te wonderbaarlijk zijn om door hen te worden begrepen; want voor hen is een stukje in de krant meer waard dan oprechtheid. Van velen zal eerlijke kritiek komen, van velen schijnheilig gepraat. Maar we zien uit naar de toekomst.

De krachtmeting die nu plaatsvindt tussen de partij van het publieke geweten en de partij van de conservatieven heeft al een gezondere gedachtesfeer veroorzaakt. Ze zal ten slotte ongetwijfeld leiden tot het uitbannen van fouten en de zegetocht van de waarheid. We herhalen: we werken voor een stralender toekomst.

En toch, wanneer we de bittere tegenstand in aanmerking nemen die we verplicht zijn tegemoet te treden, wie heeft dan meer recht dan wij om bij het binnengaan van de arena op ons wapenschild de groet van de Romeinse gladiator aan Caesar te schrijven: Morituri te salutant!

New York, september 1877

 

Noten

  1. Lightfoot verzekert ons dat deze stem, die in het verleden werd gebruikt als een getuigenis uit de hemel, ‘werd voortgebracht door toverkunst’. Laatstgenoemde term wordt op hooghartige manier gebruikt, alleen omdat hij verkeerd werd en nog wordt begrepen. Het doel van ons boek is de onjuiste opvattingen over ‘toverkunst’ recht te zetten.
  2. Encycliek van 1864.
  3. Fragments of Science.

 


Isis ontsluierd, 1:1-5

© 2010  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag