Isis ontsluierd
Een sleutel tot de mysteries van oude en moderne
wetenschap en religie

H.P. Blavatsky

isbn 9789070328771, gebonden, eerste druk 2010, bestel boek

© 2010  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

4. Theorieën over paranormale verschijnselen


Ik kies voor de meer edele gedachten van Emerson zoals toen hij na verschillende teleurstellingen uitriep: ‘Ik verlang naar waarheid.’ De blijheid van het ware heldendom woont in het hart van hem die werkelijk in staat is dit te zeggen.    – Tyndall, Fragments of Science

Een getuigenis is voldoende als het berust op:
1. een groot aantal verstandige getuigen die het erover eens zijn dat ze er goed naar hebben gekeken;
2. die lichamelijk en spiritueel gezond zijn;
3. die onpartijdig zijn en geen persoonlijk belang bij hun verklaring hebben;
4. die het allen met elkaar eens zijn;
5. die dit plechtig verklaren.
     – Voltaire, Dictionnaire Philosophique

Graaf Agénor de Gasparin is een toegewijde protestant. Zijn strijd tegen Des Mousseaux, De Mirville en andere fanatici die alle spiritistische verschijnselen aan Satan toeschreven, was lang en hevig. Het resultaat ervan was twee delen van meer dan 1500 bladzijden, waarin de gevolgen worden bewezen, de oorzaken worden ontkend, en bovenmenselijke krachten worden gebruikt om allerlei andere mogelijke verklaringen te bedenken, liever dan de ware te noemen.

De scherpe terechtwijzing die het Journal des débats van De Gasparin ontving, werd in heel het beschaafde Europa gelezen. Nadat deze heer nauwkeurig talrijke verschijnselen had beschreven die hij zelf had bijgewoond, stelde dit blad de Franse autoriteiten heel brutaal voor om allen, die – na lezing van de voortreffelijke analyse door Faraday van de ‘spiritistische hallucinaties’ – in hun geloof aan dit waanidee zouden volharden, naar het psychiatrisch ziekenhuis voor ongeneeslijke gevallen te sturen. ‘Pas op,’ schreef De Gasparin als antwoord, ‘de vertegenwoordigers van de exacte wetenschappen zijn op weg . . . de inquisiteurs van onze tijd te worden . . . Feiten zijn sterker dan academies. Verworpen, ontkend, bespot, zijn het toch feiten, en bestaan ze echt.’1

In De Gasparins omvangrijke werk kan men de volgende bevestigingen van fysieke verschijnselen vinden, waarvan hij en prof. Thury getuige waren.

De onderzoekers hebben vaak gezien dat de poten van een tafel bij wijze van spreken aan de vloer zaten vastgelijmd, en ondanks de opwinding van de aanwezigen, niet van hun plaats konden worden gekregen. Bij andere gelegenheden hebben ze tafels zich krachtig zien verheffen. Ze hoorden met eigen oren zowel harde als zachte klopgeluiden, waarbij eerstgenoemde door hun geweld de tafel aan stukken dreigden te slaan, terwijl de laatste zo zacht waren dat ze nauwelijks konden worden waargenomen. . . . Wat de levitaties zonder aanraking betreft, we vonden middelen om ze gemakkelijk en met succes teweeg te brengen. . . . En die levitaties vormen geen opzichzelfstaande gevallen. We hebben ze meer dan dertig keer herhaald.2 . . . De ene dag draait de tafel rond en licht achtereenvolgens al haar poten op, waarbij haar gewicht nog is vergroot doordat er een man van 87 kilo op zit; een andere keer blijft ze onbeweeglijk en onwrikbaar staan, hoewel de persoon die erop heeft plaatsgenomen maar 60 kilo weegt.3 . . . Bij één gelegenheid wilden we dat de tafel ondersteboven zou keren, en ze keerde ook om, met de poten in de lucht, hoewel onze vingers haar niet één keer aanraakten.4

‘Het is zeker’, merkt De Mirville op, ‘dat iemand die zo’n verschijnsel herhaaldelijk heeft waargenomen, de voortreffelijke analyse van de Engelse natuurkundige niet kan accepteren.’5

Sinds 1850 hebben Des Mousseaux en De Mirville, onwrikbare rooms-katholieken, veel boeken gepubliceerd waarvan de titels handig waren bedacht om de aandacht van het publiek te trekken. Ze verraden bij de auteurs een ernstige ongerustheid, die ze bovendien niet proberen te verbergen. Als het mogelijk was geweest om de verschijnselen als niet echt op te vatten, zou de roomse kerk nooit zoveel moeite hebben gedaan om ze te onderdrukken.

Nadat de beide partijen het over de feiten eens waren geworden – we laten de sceptici buiten beschouwing – waren er maar twee groepen waarbij men zich kon aansluiten: zij die geloofden in de rechtstreekse tussenkomst van de duivel, en de mensen die geloofden in ontlichaamde en andere geesten. Alleen al het feit dat de theologie veel meer angst had voor de openbaringen die mogelijk door deze mysterieuze kracht zouden worden gedaan, dan voor alle dreigende ‘conflicten’ met de wetenschap en de categorische ontkenningen van laatstgenoemde, had de ogen van de grootste scepticus moeten openen. De roomse kerk is nooit lichtgelovig of laf geweest, zoals ruimschoots wordt bewezen door het machiavellisme dat haar beleid kenmerkt. Bovendien heeft ze zich nooit veel zorgen gemaakt over de handige goochelaars van wie ze wist dat het slechts adepten in bedriegerij waren. Robert-Houdin, Comte, Hamilton en Bosco liet ze rustig in hun bed slapen, terwijl ze mensen zoals Paracelsus, Cagliostro en Mesmer, de hermetische filosofen en mystici vervolgde, en op doeltreffende manier aan iedere echte occulte manifestatie een eind maakte door de mediums te doden.

Degenen die niet kunnen geloven in een persoonlijke duivel en in de dogma’s van de kerk, moeten niettemin toegeven dat de geestelijkheid slim genoeg is om haar reputatie van onfeilbaarheid niet in gevaar te brengen door zoveel aandacht te besteden aan verschijnselen die, als ze op bedrog berusten, onvermijdelijk eens moeten worden ontmaskerd.

Maar het beste getuigenis voor de realiteit van deze kracht werd gegeven door Robert-Houdin, de koning van de goochelaars, zelf. Toen hij door de Academie werd uitgenodigd als deskundige om getuige te zijn van de verbazingwekkende helderziende vermogens en de af en toe optredende fouten van een tafel, zei hij: ‘Wij goochelaars maken nooit fouten, en mijn helderziendheid heeft me tot dusver nog nooit in de steek gelaten.’6

De geleerde astronoom Babinet was niet gelukkiger met zijn keuze van Comte, de beroemde buikspreker, als deskundige om te getuigen tegen de verschijnselen van rechtstreekse stemmen en klopgeluiden. Als we de getuigen mogen geloven, lachte Comte Babinet in zijn gezicht uit toen deze de gedachte naar voren bracht dat de klopgeluiden werden veroorzaakt door ‘onbewuste buiksprekerij’! Laatstgenoemde theorie, een waardige tweelingzuster van de ‘onbewuste hersenwerking’, liet veel van de meest sceptische academici blozen. Het absurde ervan was al te duidelijk.

De Gasparin zegt:

Het vraagstuk van het bovennatuurlijke zoals het in de middeleeuwen werd geformuleerd en zoals het zich nu voordoet, behoort niet tot de problemen die we mogen minachten; de strekking en grootsheid ervan ontsnappen aan niemands aandacht. . . . Alles erin heeft een diepzinnige betekenis, zowel het kwaad als de remedie, het toenemen van het bijgeloof en het fysieke feit dat bestemd is om het laatstgenoemde te overwinnen.7

Verder spreekt hij het volgende beslissende oordeel uit, waartoe hij volgens eigen zeggen kwam toen hij door de verschillende verschijnselen overtuigd was geraakt:

Het aantal feiten dat in het volle daglicht van de waarheid hun plaats opeist, is de laatste jaren zo toegenomen dat van twee gevolgen er één onvermijdelijk is geworden: óf het gebied van de natuurwetenschappen moet zich kunnen uitbreiden, óf het terrein van het bovennatuurlijke zal zo worden verruimd dat het geen grenzen meer heeft.8

Onder het grote aantal boeken uit katholieke en protestantse bron, dat zich tegen het spiritisme keert, heeft er niet één een schrikbarender effect teweeggebracht dan die van De Mirville en Des Mousseaux: La magie au XIXme siècle – Moeurs et pratiques des démons – Hauts phénomènes de la magie – Les médiateurs et les moyens de la magie – Des esprits et de leurs manifestations diverses, enz. Ze omvatten de meest encyclopedische levensbeschrijving van de duivel en zijn handlangers die sinds de middeleeuwen is verschenen voor het persoonlijke genoegen van goede katholieken.

Volgens de schrijvers was hij die ‘vanaf het begin een leugenaar en een moordenaar was’, ook de voornaamste drijvende kracht achter spiritistische verschijnselen. Duizenden jaren had hij aan het hoofd gestaan van de heidense theürgie, en hij was het ook die, aangemoedigd door het toenemen van ketterijen, ongeloof en atheïsme, in onze eeuw opnieuw was verschenen. De Franse Académie verhief haar stem in algemene verontwaardiging, en De Gasparin vatte het zelfs als een persoonlijke belediging op. ‘Dit is een oorlogsverklaring, een ‘opheffen van de schilden’’, schreef hij in zijn omvangrijke boek met weerleggingen.

Het werk van De Mirville is een waar manifest. . . . Graag zou ik daarin de uitdrukking zien van een strikt persoonlijke mening, maar dat is in feite onmogelijk. Het succes van dit boek, deze plechtige verklaringen van instemming, de getrouwe weergave van de stellingen ervan door de tijdschriften en de schrijvers van de partij, de in alle opzichten bestaande solidariteit tussen hen en de hele katholieke wereld . . . uit alles blijkt dat het werk in wezen een daad is, en de waarde heeft van een gezamenlijke inspanning. Zoals de zaken staan, had ik het gevoel dat ik een plicht moest vervullen. . . . Ik voelde me verplicht de handschoen op te nemen . . . en de vlag van het protestantisme hoog te houden tegenover het ultramontaanse vaandel.9

Zoals was te verwachten speelden de medische faculteiten de rol van het Griekse koor, en herhaalden de verschillende vermaningen tegen de schrijvers over demonologie. Annales medico-psychologiques, onder redactie van de artsen Brierre de Boismont en Cerise, publiceerde het volgende:

Afgezien van deze scherpe discussies tussen tegenover elkaar staande partijen, heeft in ons land geen schrijver het ooit gedurfd met een strijdlustiger kalmte het hoofd te bieden aan . . . het sarcasme en de verachting van wat we gezond verstand noemen. Als uitdaging tegenover het donderende schaterlachen en het schouderophalen neemt de schrijver een houding aan, waarbij hij zich onbeschaamd tegenover de leden van de Académie opstelt . . . en richt hij tot hen wat hij bescheiden zijn Verhandeling over de Duivel noemt!10

Dat was ongetwijfeld een grove belediging voor de academieleden; maar sinds 1850 schijnen ze voortdurend te zijn gedoemd om in hun trots méér te worden gekrenkt dan de meesten van hen kunnen verdragen. Wat een idee om de aandacht van de veertig ‘onsterfelijken’ te vragen voor de streken van de duivel! Ze zwoeren wraak, en samen brachten ze een theorie naar voren die in absurditeit zelfs De Mirville’s duivelaanbidding overtrof! Dr. Rayer en Jobart de Lamballe, beiden op hun manier beroemdheden, werkten samen en stelden aan het Institut een Duitser voor, die volgens zijn eigen verklaring zo knap was dat hij de sleutel kon verschaffen voor al het geklop en getik van de beide halfronden. Markies De Mirville merkte op:

We schamen ons om te zeggen dat de hele truc eenvoudig bestond uit het herhaald verplaatsen van een van de pezen van de beenspieren. Grote demonstratie van de methode tijdens een volbezette bijeenkomst van het Institut, en ter plekke . . . uitingen van academische dankbaarheid voor deze interessante mededeling, en een paar dagen later de stellige verzekering aan het publiek door een professor van de medische faculteit dat, nu de wetenschappers hun oordeel hebben uitgesproken, het mysterie ten slotte was ontrafeld!11

Maar zulke wetenschappelijke verklaringen konden noch voorkomen dat het verschijnsel rustig zijn verloop had, noch dat de twee schrijvers over demonologie voortgingen hun strikt orthodoxe theorieën uiteen te zetten.

Des Mousseaux ontkende dat de kerk iets met zijn boeken te maken had en bood de Académie plechtig, behalve zijn Mémoire, de volgende interessante en diepzinnig filosofische gedachten over Satan aan:

De duivel is de steunpilaar van het geloof. Hij is een van de grote persoonlijkheden van wie het leven nauw met dat van de kerk is verbonden; en zonder zijn woorden, die zo triomfantelijk uit de bek van de slang, zijn medium, kwamen, zou de val van de mens niet hebben kunnen plaatsvinden. Zonder hem zou de Heiland, de Gekruisigde, de Verlosser, een heel belachelijke en overbodige figuur zijn, en het kruis een belediging voor het gezonde verstand!12

Vergeet niet dat deze schrijver slechts de getrouwe echo is van de kerk, die zowel de banvloek uitspreekt over wie God ontkent, als over wie aan het objectieve bestaan van Satan twijfelt.

Maar markies De Mirville gaat nog verder met zijn gedachte van Gods samenwerking met de duivel. Volgens hem is het een gewone zakelijke overeenkomst, waarbij de oudste ‘stille vennoot’ toelaat dat de eigenlijke zaken van de firma worden gedaan door de jongere partner, waarbij hij voordeel trekt van de durf en de ijver van deze. Wie zou iets anders kunnen denken wanneer hij het volgende leest?

Op het moment van deze geestelijke invasie van 1853, die zo geringschattend werd beoordeeld, hebben wij het gewaagd de betiteling ‘dreigende catastrofe’ uit te spreken. Er heerste niettemin vrede in de wereld, maar omdat de geschiedenis leert dat dezelfde symptomen aan alle rampzalige tijdperken voorafgaan, hadden we een voorgevoel van de treurige gevolgen van een wet die Görres als volgt formuleerde: ‘Deze mysterieuze verschijningen hebben onveranderlijk gewezen op de kastijdende hand van God op aarde.’13

Deze guerilla-schermutselingen tussen de voorvechters van de geestelijkheid en de materialistische Academie van Wetenschappen vormen een overvloedig bewijs hoe weinig laatstgenoemde heeft gedaan om het blinde fanatisme van zelfs heel ontwikkelde personen uit te roeien. Kennelijk heeft de wetenschap de theologie noch volledig overwonnen, noch gemuilkorfd. Ze zal haar pas de baas worden als ze zich verwaardigt om in de spiritistische verschijnselen meer te zien dan alleen hallucinaties en kwakzalverij. Maar hoe kan ze dat doen zonder een grondig onderzoek? Laten we eens aannemen dat prof. Oersted uit Kopenhagen, de ontdekker van het elektromagnetisme, vóór de tijd waarin dit algemeen werd geaccepteerd, een aanval had gehad van wat we psychofobie of pneumatofobie noemen. Hij merkt op dat de draad waarlangs een galvanische stroom gaat, de neiging vertoont de magnetische naald van haar gewone stand te laten afwijken naar een stand die loodrecht staat op de stroomrichting. Stel verder dat de professor veel had gehoord over bepaalde bijgelovige mensen die deze soort magneetnaalden gebruikten om te spreken met onzichtbare intelligenties. Dat ze tekens ontvingen en zelfs hele gesprekken met hen voerden door middel van het uitslaan van zo’n naald, en dat hij daardoor plotseling een wetenschappelijke afschuw en afkeer voelde van zo’n dom geloof, en zonder meer weigerde iets met zo’n naald te maken te hebben. Wat zou het gevolg zijn geweest? Het elektromagnetisme zou tot nu toe misschien niet zijn ontdekt, en onze onderzoekers zouden daarbij de grootste verliezers zijn geweest.

Babinet, Rayer en Jobert de Lamballe, alle drie leden van het Institut, hebben zich bij deze strijd tussen scepticisme en geloof in het bovennatuurlijke bijzonder onderscheiden, en ze hebben er beslist geen lauweren voor geoogst. De beroemde astronoom had zich onvoorzichtig op het slagveld van dit verschijnsel gewaagd. Hij had de verschijnselen wetenschappelijk verklaard. Maar, aangemoedigd door het dwaze geloof van de wetenschappers dat de nieuwe epidemie geen diepgaand onderzoek kon doorstaan en het geen jaar zou uithouden, was hij nog veel onvoorzichtiger door er twee artikelen over te publiceren. Zoals De Mirville heel geestig opmerkt: terwijl beide artikelen in wetenschappelijke kringen maar een beperkt succes hadden, hadden ze dat in kranten helemaal niet.

Babinet begon met bij voorbaat het ronddraaien en de bewegingen van de meubelen aan te nemen; dit feit noemde hij ‘hors de doute’. ‘Dit ronddraaien’, zei hij, ‘kan zich met veel energie manifesteren, óf door een heel grote snelheid, óf door een sterke weerstand wanneer men wil dat de beweging ophoudt.’14

Nu komt de verklaring door de eminente wetenschapper:

Zachtjes geduwd door kleine harmonische stoten van de handen die erop liggen, begint de tafel van rechts naar links te schommelen. . . . Wanneer na enige tijd een nerveuze trilling in de handen is ontstaan, en de kleine individuele stoten van alle onderzoekers in harmonie met elkaar zijn gekomen, komt de tafel in beweging.15

Hij vindt dit heel eenvoudig, want

alle spierbewegingen worden bij lichamen bepaald door hefbomen van de derde orde, waarbij het steunpunt dichtbij het punt ligt waar de kracht aangrijpt. Dit geeft een grote snelheid aan de bewegende delen over de heel korte afstand die de aandrijfkracht moet overbruggen. . . . Sommige mensen zijn verbaasd als ze zien dat een tafel die wordt blootgesteld aan de inwerking van een aantal welwillende individuen, en die een heel eind op weg is om krachtige hindernissen te overwinnen, zelfs haar poten breekt als ze plotseling wordt tegengehouden; maar dat is eenvoudig te begrijpen als we rekening houden met het vermogen van de kleine samenwerkende krachten. . . . Nogmaals, de fysische verklaring levert geen problemen op.16

Uit deze verhandeling worden twee conclusies duidelijk: de realiteit van de verschijnselen wordt bewezen, en de wetenschappelijke verklaring ervan wordt belachelijk gemaakt. Maar Babinet kan zich wel veroorloven dat er een beetje om hem wordt gelachen; als astronoom weet hij dat er zelfs op de zon donkere vlekken zijn.

Er is echter één ding dat Babinet altijd krachtig heeft ontkend, namelijk de levitatie van meubelen zonder aanraking. De Mirville betrapt hem erop dat hij verkondigt dat zo’n levitatie onmogelijk is: ‘eenvoudig onmogelijk’, zegt hij, ‘even onmogelijk als een perpetuum mobile’.17

Wie kan na zo’n verklaring nog volhouden dat het door de wetenschap uitgesproken woord ‘onmogelijk’ onfeilbaar is?

Maar nadat de tafels hadden gewalst, geschommeld en rondgedraaid, begonnen ze ook te wippen en te kloppen. Het kloppen was soms zo hard als pistoolschoten. Hoe kwam dat? Luister: ‘De getuigen en onderzoekers zijn buiksprekers!’

De Mirville verwijst ons naar de Revue des deux mondes, waarin een heel interessant gesprek is opgenomen, bedacht door Babinet, die met zichzelf over zichzelf spreekt, zoals de Chaldeeuwse ain sof van de kabbalisten:

Wat kunnen we per slot van rekening zeggen over al deze feiten die onder onze aandacht zijn gebracht? Worden er inderdaad zulke klopgeluiden teweeggebracht? Ja. Geven die klopgeluiden antwoorden op vragen? Ja. Wie brengt de geluiden voort? De mediums. Op welke manier? Door de gewone akoestische methode van de buiksprekers. Maar we moesten toch aannemen dat deze geluiden konden ontstaan uit het laten kraken van de tenen en vingers? Nee, want dan zouden ze altijd van dezelfde plaats komen, en dat is niet het geval.18

De Mirville vraagt:

Wat moeten we denken van de Amerikanen en hun duizenden mediums die dezelfde klopgeluiden in aanwezigheid van miljoenen getuigen voortbrengen?’ ‘Zonder twijfel buiksprekerij’, antwoordt Babinet. Maar hoe kun je zo’n onmogelijkheid verklaren? Heel gemakkelijk, luister maar: ‘Het enige wat nodig was om het eerste verschijnsel in het eerste huis in Amerika te verkrijgen, was een straatjongen die op de deur van een voor de gek gehouden burger klopte, misschien met een loden bal aan een touw. En als de heer Weekman (de eerste gelovige in Amerika) (?)19 toen hij dit de derde keer merkte, geen hard gelach op straat hoorde, kwam dit door het grote verschil tussen een Franse en een Engelse of transatlantische straatjongen. Laatstgenoemde beschikt namelijk ruimschoots over wat we een treurige vrolijkheid, een ‘gaieté triste’, noemen.20

In zijn beroemde antwoord op de aanvallen van De Gasparin, Babinet en andere wetenschappers zegt De Mirville terecht:

en dus draaien volgens onze grote natuurkundige de tafels heel snel, heel krachtig, bieden ze ook weerstand en, zoals De Gasparin heeft bewezen, worden ze opgeheven zonder aanraking. Een minister zei eens: ‘Op basis van drie woorden in iemands handschrift kan ik hem laten hangen.’ Met de bovenstaande drie regels kunnen wij op onze beurt de natuurkundigen van de hele aardbol in de grootste verwarring brengen, of beter gezegd een omwenteling in de wereld veroorzaken – tenminste indien Babinet de voorzorg had genomen om evenals De Gasparin, een nog onbekende wet of kracht aan te nemen. Want daarmee zou alles worden verklaard.21

Maar pas in de aantekeningen over de ‘feiten en fysische theorieën’ vinden we het toppunt van consequentie en logica van Babinet als deskundige onderzoeker op het gebied van het spiritisme.

Het schijnt dat De Mirville in zijn verhaal over de wonderen die zich voordeden in de pastorie van Cideville, erg was getroffen door het verbazingwekkende van sommige feiten. Hoewel de echtheid ervan door het gerechtelijke onderzoek was bewezen, waren ze zo wonderbaarlijk dat de schrijver over demonologie zelf terugdeinsde voor de verantwoordelijkheid om ze te publiceren.

Deze feiten waren als volgt:

Precies op het ogenblik dat door een tovenaar was voorspeld [het ging om een geval van wraak], hoorde men een hevige donderslag boven een van de schoorstenen van de pastorie, waarna het fluïdum met een geweldig lawaai daardoor naar beneden kwam, gelovigen en sceptici [wat betreft de macht van de tovenaar] die zich bij het vuur warmden, omverwierp, en na de kamer te hebben gevuld met een groot aantal fantastische dieren, terugkeerde naar de schoorsteen, daarin weer opsteeg en onder het voortbrengen van hetzelfde vreselijke lawaai verdween.

‘Omdat we’, voegt De Mirville eraan toe, ‘al rijkelijk van feiten waren voorzien, schrokken we ervoor terug om deze nieuwe buitensporigheid aan zovele andere toe te voegen.’22

Maar Babinet, die evenals zijn geleerde collega’s de twee schrijvers over demonologie zo belachelijk had gemaakt, en die bovendien vastbesloten was om het absurde van al dat soort verhalen aan te tonen, voelde zich verplicht het bovengenoemde feit van de verschijnselen in Cideville in diskrediet te brengen door een nog ongelooflijker verhaal te vertellen. We geven het woord aan Babinet zelf.

De volgende bijzonderheden die hij op 5 juli 1852 aan de Academie van Wetenschappen verstrekte, kan men zonder nader commentaar en alleen als voorbeeld van een bolbliksem vinden in de Oeuvres de F. Arago, deel 1, blz. 52. We geven ze letterlijk weer.

Na een hevige donderslag maar niet onmiddellijk erna, zag een kleermakersleerling die woonde in de Rue St. Jacques, net toen hij zijn middagmaal had beëindigd, dat het papieren scherm dat de open haard afsloot, neerviel alsof het door een zachte windvlaag van zijn plaats werd geduwd. Direct daarna zag hij een vuurbol, zo groot als een kinderhoofd, rustig en zachtjes uit het gat van de haard tevoorschijn komen en zich langzaam door de kamer bewegen, zonder de stenen van de vloer aan te raken. Deze vuurbol zag eruit als een jonge kat van gemiddelde grootte . . . die zich voortbewoog zonder haar poten te gebruiken. De vuurbol was eerder schitterend en lichtgevend dan heet of vlammend, en de kleermaker voelde geen warmte. De bol naderde zijn voeten als een jonge kat die wil spelen en zich tegen zijn benen wil wrijven, zoals de gewoonte van deze dieren is; maar de leerling trok zijn voeten met een voorzichtige beweging terug en vermeed zo het contact met de meteoor. Laatstgenoemde bleef een paar seconden om zijn benen heen draaien, en de kleermaker onderzocht hem nieuwsgierig en boog zich over hem heen. Nadat de vuurbol zich in verschillende tegengestelde richtingen had bewogen, maar zonder het midden van de kamer te verlaten, verhief hij zich verticaal tot op de hoogte van het hoofd van de man die, om een aanraking met zijn gezicht te vermijden, zich achterover in zijn stoel liet vallen. Toen de bol ongeveer een meter van de vloer was gekomen, werd hij wat langer en bewoog zich schuin naar een gat in de muur boven de haard, ongeveer een meter boven de schoorsteenmantel. Dit gat was gemaakt om er in de winter een kachelpijp in te kunnen steken; maar, zoals de kleermaker het uitdrukte, de donder kon het gat niet zien, want het was evenals de rest van de muur met papier behangen. De vuurbol ging rechtstreeks naar dat gat, maakte de lijm van het papier los zonder het te beschadigen, en steeg weer door de schoorsteen op . . . toen hij bovenaan was gekomen, wat heel langzaam gebeurde . . . ten minste zestig voet boven de grond . . . veroorzaakte hij een verschrikkelijke ontploffing, die de schoorsteen gedeeltelijk vernielde . . .

‘Het schijnt’, merkt De Mirville in zijn verslag op, ‘dat de opmerking van een heel geestige vrouw tegen Raynal, ‘Als u geen christen bent, komt dit niet door een gebrek aan geloof’, ook op Babinet kan worden toegepast.’23

Het waren niet alleen gelovigen die zich verwonderden over de lichtgelovigheid van Babinet, die het verschijnsel een meteoor bleef noemen, want dr. Boudin noemt het in volle ernst in een boek over de bliksem, dat hij toen juist publiceerde. De doctor zegt:

Als deze bijzonderheden juist zijn, wat wel zo schijnt te zijn, want ze worden door Babinet en Arago erkend, lijkt het nauwelijks mogelijk om het verschijnsel een bolbliksem te blijven noemen. Maar we laten het aan anderen over om uit te leggen, als ze dat kunnen, wat het wezen is van een vuurbol die geen gevoel van hitte veroorzaakt, die er uitziet als een kat die langzaam in een kamer rondwandelt, en die een manier vindt om te ontsnappen door in de schoorsteen op te stijgen door een opening in de muur die met behangpapier is bedekt, waarvan hij de lijm losmaakt zonder het te beschadigen!24

De markies voegt eraan toe:

We hebben dezelfde mening als de geleerde doctor, over het probleem om een exacte omschrijving te geven, en we zien niet in waarom we in de toekomst geen bliksem zouden hebben in de gedaante van een hond, een aap, enz. Men rilt alleen al bij de gedachte van een hele meteorologische menagerie, die dankzij de donder, in onze huiskamer zou neerdalen om er naar willekeur rond te wandelen.25

De Gasparin zegt in zijn dikke boek met weerleggingen: ‘Als het gaat om getuigenissen houdt de zekerheid volstrekt op zodra we de grens naar het bovennatuurlijke overschrijden.’26

Nu de grenslijn niet voldoende is vastgelegd en bepaald, rijst de vraag wie van de tegenstanders het meest geschikt is om die moeilijke taak op zich te nemen? Wie van de twee heeft het meeste recht om de openbare arbiter te worden? Is het de partij van het bijgeloof, die in haar getuigenis wordt gesteund door dat van duizenden mensen? Bijna twee jaar lang verdrongen ze zich in het land waar dagelijks de ongeëvenaarde wonderen van Cideville plaatshadden, die nu bijna zijn vergeten te midden van talloze andere spiritistische verschijnselen; moeten we hen geloven, of moeten we buigen voor de wetenschap, vertegenwoordigd door Babinet, die op getuigenis van één man (de kleermaker) het verschijnsel aanneemt van de vuurbol of de meteoorkat, en daarvoor nu een plaats opeist onder de vaststaande feiten over natuurlijke verschijnselen?

Crookes noemt in zijn eerste artikel in de Quarterly Journal of Science van 1 oktober 1871, De Gasparin en zijn boek Wetenschap versus spiritisme. Hij merkt op:

De schrijver kwam ten slotte tot de conclusie dat al deze verschijnselen uit de werking van natuurlijke oorzaken kunnen worden verklaard, en dat het niet nodig is wonderen aan te nemen, of de tussenkomst van geesten en duivelse invloeden! De Gasparin beschouwt het als een feit dat door zijn experimenten volledig is bewezen dat de wil bij bepaalde toestanden van het organisme, op een afstand kan inwerken op inerte stof, en het grootste deel van zijn boek is gewijd aan het vaststellen van de wetten en de voorwaarden waaronder deze inwerking zich manifesteert.27

Juist, maar de publicaties van De Gasparin lokten talloze antwoorden, verdedigingen en verhandelingen uit. Zo werd door zijn eigen werk bewezen dat, omdat hij protestant was, hij op het punt van religieus fanatisme evenmin was te vertrouwen als Des Mousseaux en De Mirville. De Gasparin is een diepgelovig calvinist, terwijl laatstgenoemden twee fanatieke rooms-katholieken zijn. Bovendien verraden de woorden van De Gasparin zelf zijn partijdige instelling: ‘Ik voel dat ik een plicht moet vervullen. . . . Ik houd de vlag van het protestantisme hoog tegenover het ultramontaanse vaandel!’ enz.28 Bij zaken zoals de aard van de zogenaamde spiritistische verschijnselen kan men als bewijsmateriaal alleen vertrouwen op het belangeloze getuigenis van onbevooroordeelde personen en van de wetenschap. De waarheid is één, en legio zijn de namen van de religieuze sekten; elk daarvan beweert de onvervalste waarheid te hebben gevonden; omdat ‘de duivel de steunpilaar is van de (katholieke) kerk’, eindigden alle bovennatuurlijkheid en wonderen volgens De Gasparin ‘met het apostelschap’.

Maar Crookes noemde een andere eminente geleerde, Thury uit Genève, professor in de biologie, een collega-onderzoeker van De Gasparin naar de verschijnselen van Valleyres. Deze professor spreekt de beweringen van zijn collega zonder meer tegen. ‘De eerste en meest noodzakelijke voorwaarde’, zegt De Gasparin, ‘is de wil van de proefnemer; zonder die wil zou men niets bereiken; u kunt 24 uur achtereen een keten (een kring) vormen, zonder de minste beweging te verkrijgen.’29

Het bovenstaande bewijst slechts dat De Gasparin geen onderscheid maakt tussen zuiver magnetische verschijnselen, teweeggebracht door de volhardende wil van de aanwezigen, onder wie er misschien geen enkel ontwikkeld of onontwikkeld medium is, en de zogenaamde spiritistische verschijnselen. Terwijl de eerstgenoemde door vrijwel iedereen die een vaste wil heeft, bewust kunnen worden voortgebracht, overweldigen de laatstgenoemde het medium heel vaak tegen zijn zin, en treden altijd onafhankelijk van hem op. De hypnotiseur richt zijn wil op iets, en als hij sterk genoeg is, dan gebeurt het. Het medium, al had hij het oprechte voornemen om te slagen, krijgt misschien helemaal geen manifestaties; hoe minder hij zijn wil inspant, des te beter de verschijnselen: hoe meer hij ernaar verlangt, des te onwaarschijnlijker is het dat hij resultaat heeft. Hypnotiseren vereist een positieve natuur; om een medium te zijn is een volkomen passieve natuur nodig. Dit is het alfabet van het spiritisme, en ieder medium is daarvan op de hoogte.

Zoals we al zeiden, verschilt de mening van Thury volledig van De Gasparins theorieën over wilskracht. Hij zegt dat heel duidelijk in een brief, in antwoord op de uitnodiging van de graaf om het laatste artikel van zijn verhandeling te veranderen. Omdat we het boek van Thury niet bij de hand hebben, vertalen we de brief zoals die voorkomt in het résumé van De Mirville’s Verweer. Thury’s artikel, dat zijn religieuze vriend zo schokte, had betrekking op de mogelijkheid van het bestaan en de tussenkomst bij die verschijnselen ‘van een andere wil dan die van mens of dier’.

Ik voel, mijnheer, dat uw opmerkingen over de laatste bladzijden van deze verhandeling gerechtvaardigd zijn: ze wekken misschien bij de wetenschappers in het algemeen heel slechte gevoelens voor mij op. Ik betreur dit des te meer, omdat mijn vastbeslotenheid u zo schijnt te treffen; niettemin blijf ik bij mijn besluit, omdat ik het een plicht acht; het zou een soort verraad zijn me daaraan te onttrekken.

Als er, tegen alle verwachtingen in, enige waarheid in het spiritisme was, zou ik – door, namens de wetenschap zoals ik die opvat, niet te zeggen dat de absurditeit van het geloof in de tussenkomst van geesten nog niet wetenschappelijk is bewezen (want dat staat in de samenvatting, en is de stelling van de laatste bladzijden van mijn verhandeling), door dit niet te zeggen tegen degenen die na het lezen van mijn werk geneigd zullen zijn met de verschijnselen te experimenteren – misschien riskeren zulke personen op een pad te lokken dat vele twijfelachtige zaken omvat.

Zonder het terrein van de wetenschap, zoals ik die opvat, te verlaten, wil ik mijn plicht tot het einde blijven vervullen, zonder enige terughoudendheid ten gunste van eigen roem en, om uw eigen woorden te gebruiken, ‘nu het grote schandaal er is’, wens ik de schande daarvan niet op me te nemen. Bovendien houd ik vol dat ‘dit even wetenschappelijk is als wat dan ook’. Als ik nu de theorie van de tussenkomst van ontlichaamde geesten zou willen ondersteunen, zou ik daartoe niet in staat zijn, want de bekendgemaakte feiten zijn niet voldoende om zo’n hypothese te bewijzen. Zoals de zaken staan, voel ik me sterk bij het standpunt dat ik tegenover iedereen heb ingenomen. Of ze willen of niet, alle wetenschappers moeten door ervaring en door hun eigen fouten leren hun oordeel over dingen die ze niet voldoende hebben onderzocht, op te schorten. De les die u hun in deze richting gaf, kan niet verloren gaan.

Genève, 21 december 1854.30

Laten we deze brief analyseren en proberen te ontdekken wat de schrijver over die nieuwe kracht denkt, of beter gezegd niet denkt. Eén ding is in ieder geval zeker: prof. Thury, een vooraanstaande natuurkundige en natuurkenner, erkent en geeft zelfs het wetenschappelijke bewijs dat er verschillende verschijnselen plaatsvinden. Evenmin als Crookes gelooft hij dat ze worden teweeggebracht door tussenkomst van geesten of ontlichaamde mensen die op aarde hebben geleefd en zijn gestorven, want hij zegt in zijn brief dat deze theorie door niets wordt bewezen. Hij gelooft beslist evenmin in de katholieke duivels of demonen, want De Mirville, die deze brief als een triomfantelijk bewijs tegen De Gasparins naturalistische theorie citeert, haast zich, als hij eenmaal bij de bovengenoemde zin is gekomen, om daarop de nadruk te leggen door middel van de volgende voetnoot: ‘In Valleyres – misschien, maar verder overal!’31 waardoor hij laat blijken de gedachte naar voren te willen brengen dat de professor alleen de verschijnselen in Valleyres bedoelde, toen hij ontkende dat deze door duivels werden teweeggebracht.

De tegenstrijdigheden, en het spijt ons het te moeten zeggen, de absurditeiten waarop De Gasparin zich laat betrappen, zijn talrijk. Terwijl hij de beweringen van de geleerde volgelingen van Faraday scherp bekritiseert, schrijft hij dingen die hij magisch noemt, toe aan volkomen natuurlijke oorzaken. Hij zegt:

Als we alleen met zulke verschijnselen (zoals waargenomen en verklaard [?] door de grote natuurkundige) te maken hadden, dan zouden we onze mond wel kunnen houden; maar we zijn verdergegaan, en wat hebben we nu, zou ik willen vragen, aan die toestellen die aantonen dat een onbewuste druk alles verklaart? Die verklaart alles, en de tafel biedt weerstand aan druk en leiding! Die verklaart alles, en een meubelstuk dat door niemand wordt aangeraakt, volgt de vingers die ernaar wijzen; het verheft zich [zonder aanraking], en het keert zich ondersteboven!32

Niettemin probeert hij de verschijnselen te verklaren.

De mensen zullen het bestaan van wonderen verdedigen; u zegt – van magie! Elke nieuwe wet schijnt hun een wonder toe. Wees niet ongerust, ik neem de taak op me om degenen die geschrokken zijn te kalmeren. Bij zulke verschijnselen overschrijden we de grenzen van de natuurwet helemaal niet.33

Beslist niet. Maar kunnen de wetenschappers zeggen dat zij de sleutels van die wet bezitten? De Gasparin denkt dat hij ze heeft. Laten we eens kijken.

Ik waag me niet aan een verklaring; het is mijn zaak niet [?]. Het enige wat ik pretendeer te doen, is eenvoudige feiten vast te leggen, en een waarheid te verkondigen die de wetenschap wil smoren. Toch kan ik de verleiding niet weerstaan om degenen die ons als evenzoveel illuminati of tovenaars zouden willen behandelen, erop te wijzen dat het verschijnsel waarover we het hebben een uitleg toelaat die overeenkomt met de gewone wetten van de wetenschap.

Stel dat er een fluïdum is dat emaneert uit de proefnemers, en hoofdzakelijk uit enkelen van hen; stel verder dat de wil de richting bepaalt waarin dit fluïdum stroomt, dan begrijpt u gemakkelijk het ronddraaien en de levitatie van die tafelpoot waarheen bij iedere werking van de wil een teveel van dat fluïdum wordt uitgestraald. Stel ten slotte dat het glas het fluïdum laat ontsnappen, dan zult u begrijpen hoe een op de tafel geplaatste glazen beker het ronddraaien ervan kan onderbreken, en dat de beker, als deze op één kant van de tafel wordt gezet, een opeenhoping van het fluïdum aan de andere kant veroorzaakt, waardoor die kant wordt opgetild!34

Als alle onderzoekers knappe hypnotiseurs waren, dan was deze verklaring, afgezien van bepaalde belangrijke details, aannemelijk. Dit wat betreft de macht van de menselijke wil over onbezielde stof, volgens de geleerde minister van Louis Philippe. Maar hoe staat het met de door de tafel getoonde intelligentie? Welke verklaring geeft hij voor de antwoorden op vragen die door middel van deze tafel werden verkregen? Deze antwoorden konden onmogelijk ‘weerspiegelingen van de hersenen’ van de aanwezigen zijn geweest (een van de geliefde theorieën van De Gasparin), want hun eigen ideeën waren juist tegengesteld aan de heel liberale filosofie van deze verbazingwekkende tafel. Hierover zwijgt hij. Als het maar niet om geesten gaat – menselijke, satanische of elementale.

Zo kan men vaststellen dat de ‘gelijktijdige gedachteconcentratie’ en de ‘opeenhoping van fluïdum’ geen betere verklaring vormen dan de ‘onbewuste hersenwerking’ en de ‘psychische kracht’ van andere wetenschappers. We moeten nog een poging wagen; en we voorspellen dat de duizend en één theorieën van de wetenschap van geen nut zullen blijken, tot men erkent dat deze kracht, in plaats van een projectie van de verzamelde wilskracht van de aanwezigen te zijn, een abnormale kracht is, die hen vreemd is, en boven-intelligent.

Prof. Thury – die de theorie van de geesten van overleden mensen ontkent, de christelijke duivelleer verwerpt en niet bereid is zich uit te spreken ten gunste van de zesde theorie van Crookes, die van de hermetici en de oude theürgen – aanvaardt de theorie die, zoals hij in zijn brief zegt, ‘de voorzichtigste is, en waarbij hij zich tegenover iedereen sterk voelt’. Bovendien neemt hij evenmin De Gasparins hypothese van ‘onbewuste wilskracht’ aan. In zijn boek zegt hij:

Wat de aangekondigde verschijnselen betreft, zoals levitatie zonder aanraking en het verplaatsen van meubelen door onzichtbare handen – wie de onmogelijkheid hiervan niet kan aantonen, heeft niet het recht bij voorbaat het zwaarwegende bewijsmateriaal van het optreden ervan als absurd te beschouwen. – blz. 9

De theorie van De Gasparin wordt door Thury heel streng beoordeeld. De Mirville zegt:

Terwijl hij toegeeft dat in de experimenten in Valleyres het centrum van de kracht in het individu kan hebben gelegen [en wij zeggen dat die kracht tegelijk in en buiten het individu lag] en dat er in het algemeen misschien wilskracht voor nodig is (blz. 20), herhaalt hij slechts wat hij al in zijn voorwoord had gezegd, namelijk: ‘De Gasparin legt ons de ruwe feiten voor, en daarna geeft hij de verklaringen voor wat ze waard zijn. Blaas erop, en niet veel daarvan zullen overeind blijven. Nee, van zijn verklaringen zal heel weinig of misschien niets overblijven. Wat de feiten betreft, die zijn voortaan bewezen’ (blz. 10).35

Zoals Crookes meedeelt, wijst professor Thury

al deze verklaringen af, en beschouwt hij de effecten als een gevolg van een eigenaardige substantie, een fluïdum of agens, die op ongeveer dezelfde manier als de licht voortplantende ether van de wetenschappers, alle stof doordringt – zenuwstof, organische of anorganische stof – en die hij psychode noemt. Hij bespreekt uitvoerig de eigenschappen van die toestand of vorm van stof, en stelt de naam ectenische kracht voor . . . voor de kracht die wordt uitgeoefend wanneer het bewustzijn via de invloed van de psychode op een afstand werkt.36

Crookes merkt verder op dat prof. Thury’s ectenische kracht en zijn eigen ‘psychische kracht’ kennelijk gelijkwaardige termen zijn.

We zouden ongetwijfeld heel gemakkelijk kunnen aantonen dat die twee krachten identiek zijn, en bovendien identiek met het astrale of siderische licht zoals dat wordt verklaard door de alchemisten en door Éliphas Lévi in zijn Dogme et rituel de la haute magie; en dat die allesdoordringende kracht al duizenden jaren geleden onder de naam akasa of levensbeginsel bekend was aan de gymnosofisten, hindoe-magiërs en adepten van alle landen; en dat deze hun nog steeds bekend is en tegenwoordig wordt gebruikt door de Tibetaanse lama’s, fakirs en wonderdoeners uit alle landen, en zelfs door veel hindoe-‘goochelaars’.

In veel gevallen van door hypnose kunstmatig opgewekte trance is het ook heel goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat het de ‘geest’ van het subject is die handelt onder leiding van de wil van de hypnotiseur. Maar wanneer het medium bij bewustzijn blijft en er psychofysieke verschijnselen optreden die wijzen op een leidende intelligentie, dan kan fysieke uitputting niets anders betekenen dan zenuwzwakte, tenzij men zou toegeven dat hij een ‘magiër’ is die zijn dubbel kan projecteren. Het bewijs dat hij het passieve werktuig is van onzichtbare wezens die occulte krachten beheersen, schijnt afdoende te zijn. Zelfs indien Thury’s ectenische en Crookes’ psychische kracht in hoofdzaak uit dezelfde bron voortkomen, schijnen toch de respectievelijke ontdekkers sterk van mening te verschillen over de eigenschappen en vermogens van deze kracht; terwijl prof. Thury eerlijk toegeeft dat de verschijnselen vaak worden teweeggebracht door een ‘niet-menselijke wil’ – en daarmee natuurlijk een gekwalificeerde bevestiging geeft van de zesde theorie van Crookes – heeft laatstgenoemde, hoewel hij de echtheid van de verschijnselen erkent, nog geen definitieve mening over de oorzaak ervan uitgesproken.

Zo zien we dat noch Thury, die deze manifestaties in 1854 met De Gasparin onderzocht, noch Crookes, die in 1874 hun onmiskenbare echtheid erkende, iets definitiefs hebben bereikt. Beiden zijn schei- en natuurkundigen, en heel geleerd. Beiden hebben al hun aandacht aan dat moeilijke vraagstuk gewijd; en naast deze twee wetenschappers waren er veel anderen die, terwijl ze tot dezelfde conclusie kwamen, tot nu toe evenmin in staat waren om de wereld een definitieve oplossing te verschaffen. Daaruit volgt dat in 20 jaar geen van de wetenschappers ook maar één stap verder is gekomen bij het ontrafelen van het mysterie, dat even onbeweeglijk en ondoordringbaar blijft als de muren van een betoverd kasteel in een sprookje.

Zou het al te brutaal zijn te vermoeden dat de wetenschappers nu misschien zijn terechtgekomen in wat de Fransen un cercle vicieux noemen? Dat ze – belemmerd door het gewicht van hun materialisme, en de ontoereikendheid van wat ze ‘de exacte wetenschappen’ noemen om op een tastbare manier het bestaan van een spiritueel heelal aan te tonen dat veel dichter is bevolkt en bewoond dan onze zichtbare wereld – voor eeuwig zijn gedoemd om binnen die cirkel rond te kruipen, eerder niet bereid dan niet in staat om buiten de betoverde kring door te dringen en deze wereld in alle richtingen te onderzoeken? Alleen hun vooroordeel weerhoudt hen ervan tot aanvaarding van vaststaande feiten te komen en verbinding te zoeken met kundige magnetiseurs en hypnotiseurs, zoals Du Potet en Regazzoni dat waren.

‘Wat ontstaat er dan uit de dood?’ vroeg Socrates aan Cebes. ‘Het leven’, was het antwoord.37 ‘Kan de ziel, die immers onsterfelijk is, iets anders zijn dan onvergankelijk?’38 Het ‘zaadje kan zich niet ontwikkelen, tenzij het gedeeltelijk is verteerd’, zegt prof. Le Conte; ‘het komt niet tot leven tenzij het sterft’, zegt Paulus.39

Een bloem bloeit, en verwelkt en sterft dan. Ze laat een geur achter die in de lucht blijft hangen, lang nadat haar tere blaadjes tot stof zijn vergaan. Onze stoffelijke zintuigen merken deze misschien niet op, maar die geur is toch aanwezig. Laat er een noot worden aangeslagen op een muziekinstrument, en het zwakste geluid brengt een eeuwige echo voort. Er vindt een verstoring plaats in de onzichtbare golven van de oeverloze oceaan van de ruimte, en de trilling gaat nooit geheel verloren. Zodra de energie ervan is overgebracht van de stoffelijke naar de onstoffelijke wereld, blijft ze eeuwig leven. En dan vraagt men ons te geloven dat de mens, de levende, denkende en redenerende entiteit, de godheid die woont in het alles overtreffende meesterwerk van onze natuur, zijn omhulsel zou verlaten en niet meer zou bestaan! Zou het beginsel van de continuïteit, dat zelfs voor de zogenaamd anorganische stof, voor een zwevend atoom, bestaat, worden onthouden aan de geest, waarvan de kenmerken bewustzijn, geheugen, denkvermogen en liefde zijn? Werkelijk, alleen al de gedachte is belachelijk. Hoe meer we nadenken en hoe meer we leren, des te moeilijker wordt het voor ons om het atheïsme van de wetenschapper te verklaren. We kunnen heel goed inzien dat iemand die de natuurwetten niet kent en niet op de hoogte is van schei- of natuurkunde juist door zijn onwetendheid, doordat hij niet in staat is de filosofie van de exacte wetenschappen in zich op te nemen, of naar analogie conclusies te trekken van het zichtbare naar het onzichtbare, op fatale manier tot het materialisme wordt aangetrokken. Een geboren metafysicus, een onwetende dromer, kan ineens ontwaken en tot zichzelf zeggen: ‘Ik heb het gedroomd; ik heb geen tastbaar bewijs van wat ik me heb verbeeld; het is allemaal illusie’, enz. Maar als een wetenschapper, die bekend is met de eigenschappen van de universele energie, zou beweren dat het leven slechts een stoffelijk verschijnsel is, een soort energie, dan zou dat eenvoudig een erkenning zijn van zijn eigen onvermogen om de alfa en de omega, zelfs van de stof, te analyseren en goed te begrijpen.

Oprechte scepsis over de onsterfelijkheid van de ziel van de mens is een ziekte, een misvorming van de fysieke hersenen, en heeft in alle tijden bestaan. Zoals er kinderen zijn, die zijn geboren met de helm op het hoofd, zo zijn er ook mensen die tot hun laatste levensuur niet in staat zijn de soort helm kwijt te raken die kennelijk hun spirituele organen omhult. Maar het is een heel ander gevoel dat ertoe leidt dat ze de mogelijkheid van spiritistische en magische verschijnselen verwerpen. De ware naam voor dat gevoel is ijdelheid. ‘We kunnen ze noch teweegbrengen, noch verklaren, en daarom bestaan ze niet, en kunnen bovendien nooit hebben bestaan.’ Dat is de onweerlegbare argumentatie van onze tegenwoordige filosofen. Ongeveer dertig jaar geleden liet E. Salverte de wereld van de ‘goedgelovigen’ opschrikken door zijn boek The Philosophy of Magic. Dit boek beweerde alle wonderen uit de Bijbel en van de heidense heiligdommen te ontsluieren. De samenvatting ervan luidde als volgt: langdurige waarneming; een grote kennis (voor die tijd van onwetendheid) van de natuurwetenschappen en de filosofie; bedrog; handige trucs; gezichtsbedrog; hersenschimmen; overdrijving. Logische eindconclusie: wonderdoeners, profeten, magiërs, schurken en schelmen; en de rest van de wereld, dwazen.

Naast veel andere afdoende bewijzen worden de volgende aangevoerd:

De geestdriftige leerlingen van Iamblichus beweerden dat hij, als hij bad, tot vijf meter boven de grond werd verheven; en slachtoffers van dezelfde beeldspraak, hoewel christenen, waren zo onnozel een soortgelijk wonder toe te schrijven aan de heilige Clara en aan Franciscus van Assisi.40

Honderden reizigers hebben beweerd dat ze fakirs dezelfde verschijnselen hebben zien teweegbrengen, en ze werden allen voor leugenaars of hallucinerenden aangezien. Maar onlangs nog werd ditzelfde verschijnsel door een bekende wetenschapper waargenomen en bevestigd; het werd onder proefvoorwaarden voortgebracht; door Crookes voor echt verklaard, en volgens hem kan het onmogelijk een illusie of truc zijn. En zo werd het heel vaak vertoond aan en bevestigd door talrijke getuigen, hoewel geen van hen nu wordt geloofd.

Vrede zij aan uw geleerde as, o lichtgelovige Eusèbe Salverte! Wie weet, misschien heeft vóór het einde van deze eeuw de volkswijsheid een nieuw spreekwoord uitgevonden: ‘Zo ongelooflijk goedgelovig als een wetenschapper.’

Waarom zou het zo onmogelijk schijnen dat zodra de geest van het lichaam is gescheiden, deze het vermogen heeft om een vluchtige vorm tot leven te brengen, die is geschapen door die magische ‘psychische’ of ‘ectenische’ of ‘etherische’ kracht, met behulp van de elementaren die deze geest voorzien van de verfijnde stof van hun eigen lichamen? De enige moeilijkheid is dat men moet inzien dat de ons omringende ruimte geen leegte is, maar een reservoir dat tot de rand vol is met de modellen van alle dingen die er ooit waren, die er zijn en zullen zijn, en met wezens van ontelbare klassen, die anders zijn dan de onze. Schijnbaar bovennatuurlijke feiten – bovennatuurlijk omdat ze duidelijk in strijd zijn met de bewezen natuurwetten van de zwaartekracht, zoals in het bovengenoemde geval van levitatie – worden door veel wetenschappers erkend. Iedereen die de zaak grondig durfde te onderzoeken, was gedwongen hun bestaan te erkennen; alleen zijn – bij hun vergeefse pogingen om de verschijnselen te verklaren uit theorieën die waren gebaseerd op de bekende wetten over deze krachten – enkele van de belangrijkste vertegenwoordigers van de wetenschap in onontwarbare moeilijkheden verstrikt geraakt!

In zijn Samenvatting schrijft De Mirville dat de redenering van deze tegenstanders van het spiritisme uit vijf paradoxen bestaan, die hij ontsporingen noemt.

Eerste ontsporing: die van Faraday, die het tafelverschijnsel verklaart uit de tafel die u duwt ‘als gevolg van de weerstand die haar terugduwt’.

Tweede ontsporing: die van Babinet, die alle mededelingen (door klopgeluiden) die, zoals hij zegt, ‘te goeder trouw en gewetensvol, in ieder opzicht correct worden voortgebracht, verklaart uit buiksprekerij’; het gebruik van dit vermogen betekent noodzakelijk kwade trouw.

Derde ontsporing: die van dr. Chevreul, die het vermogen om meubels zonder aanraking te laten bewegen, verklaart uit het vooraf verkrijgen van dat vermogen.

Vierde ontsporing: die van het Institut de France en de leden ervan, die bereid zijn de wonderen te aanvaarden, mits deze op geen enkele manier in strijd zijn met de natuurwetten waarmee ze bekend zijn.

Vijfde ontsporing: die van De Gasparin die datgene wat iedereen verwerpt, juist omdat niemand ooit iets dergelijks heeft gezien, als een heel eenvoudig en volkomen elementair verschijnsel naar voren brengt.41

Terwijl de grote wereldberoemde wetenschappers zich bezighouden met zulke fantasierijke theorieën, vinden sommige minder bekende neurologen een verklaring voor allerlei soorten occulte verschijnselen in een abnormale uitwaseming als gevolg van epilepsie.42 Anderen zouden mediums – en ook dichters, mogen we concluderen – willen behandelen met duivelsdrek en ammoniak,43 en verklaren ieder die gelooft in spiritistische verschijnselen voor krankzinnig en voor een hallucinerende mysticus.

Laatstgenoemde spreker – die zich patholoog noemt – bevelen we de verstandige raad aan die in het Nieuwe Testament wordt gegeven: ‘Geneesheer, genees uzelf.’ Ongetwijfeld zou niemand die bij zijn volle verstand is, 446 miljoen mensen in verschillende delen van de wereld, die in onze omgang met geesten geloven, zo radicaal voor krankzinnig verklaren!

Als we dit alles overwegen, kunnen we ons alleen maar verwonderen over de belachelijke arrogantie van deze mensen die op grond van hun geleerdheid beschouwd willen worden als de hogepriesters van de wetenschap, om een verschijnsel te verklaren waarvan ze niets weten. Miljoenen van hun landgenoten, al zijn die dan misleid, verdienen toch zeker minstens evenveel aandacht als aardappelkevers of sprinkhanen! Maar wat zien we in plaats daarvan? Het Congres van de Verenigde Staten stelt op verzoek van de American Association for the Advancement of Science statuten op voor Nationale Insectencommissies; scheikundigen houden zich bezig met het koken van kikkers en kevers; geologen amuseren zich in hun vrije tijd met osteologisch onderzoek van geharnaste ganoïden en bespreken de odontologie van de verschillende soorten dinichtys; en entomologen laten zich in hun geestdrift zover meeslepen dat ze gekookte, gebakken en in de soep verwerkte sprinkhanen eten.44 Intussen raken, volgens enkele van deze zeer geleerde encyclopedisten, miljoenen Amerikanen het spoor bijster in de doolhof van ‘idiote waanvoorstellingen’, of ze gaan lichamelijk te gronde door ‘zenuwaandoeningen’ die worden veroorzaakt of naar buiten gebracht door een mediamieke aanleg voor ziekten.

Op een bepaald moment was er reden om te hopen dat Russische wetenschappers de taak op zich zouden nemen om de verschijnselen zorgvuldig en onpartijdig te bestuderen. Er werd door de keizerlijke universiteit van St. Petersburg een commissie ingesteld onder leiding van de grote natuurkundige prof. Mendelejev. Het aangekondigde programma voorzag in een reeks van 40 seances om mediums te onderzoeken. Uitnodigingen werden gericht aan alle mediums die naar de Russische hoofdstad wilden komen om hun vermogens aan een onderzoek te laten onderwerpen. In het algemeen weigerden ze – ongetwijfeld omdat ze voorzagen dat er een val voor hen was opgesteld. Al na acht zittingen, juist toen de verschijnselen interessant werden, gaf de commissie op grond van een oppervlakkig voorwendsel haar voortijdige oordeel, en maakte een beslissing bekend die ongunstig uitviel voor de beweringen van de mediums. In plaats van hoogstaande wetenschappelijke methoden te volgen, liet ze spionnen door sleutelgaten loeren. Prof. Mendelejev verklaarde in een openbare lezing dat spiritisme of elk soortgelijk geloof in de onsterfelijkheid van onze ziel, een mengsel was van bijgeloof, waanvoorstellingen en bedrog. Hij voegde eraan toe dat we moeten aannemen dat elk van dat soort ‘verschijnselen’ – waaronder gedachtelezen, trance en andere paranormale verschijnselen – kon worden en werd voortgebracht door middel van handige apparaten en toestellen, die onder de kleding van de mediums waren verborgen!

Na deze publieke vertoning van onwetendheid en vooroordeel kregen Butlerof, professor in de scheikunde aan de universiteit van St. Petersburg, en Aksakof, regent in die stad, die waren uitgenodigd deel uit te maken van de commissie die mediums onderzocht, een zo grote afkeer van de gang van zaken dat ze zich terugtrokken. Nadat ze hun protesten in de Russische kranten hadden gepubliceerd, werden ze gesteund door de meerderheid van de pers, die Mendelejev en zijn overgedienstige commissie hun sarcasme niet bespaarden. Het publiek reageerde in dit geval rechtvaardig. Honderddertig namen van de invloedrijkste personen uit de hoogste kringen van St. Petersburg, veel van hen helemaal geen spiritisten maar alleen onderzoekers, voegden hun handtekening toe aan het welverdiende protest.

Het onvermijdelijke resultaat van deze gebeurtenissen volgde; overal werd de aandacht gevestigd op het vraagstuk van het spiritisme; door het hele keizerrijk werden besloten kringen georganiseerd; enkele van de meest liberale kranten gingen het onderwerp bespreken; en terwijl we dit schrijven, wordt een nieuwe commissie ingesteld om het onderbroken werk te voltooien.

Maar natuurlijk zullen ze hun plicht nu minder dan ooit vervullen. Ze hebben een beter voorwendsel dan ooit in de zogenaamde ontmaskering van het medium Slade door prof. Lankester uit Londen. Maar tegenover het getuigenis van één wetenschapper en zijn vriend – Lankester en Donkin – stelde de beschuldigde dat van Wallace, Crookes en een menigte anderen, waardoor een beschuldiging die alleen op aanwijzingen en vooroordeel is gebaseerd geheel teniet wordt gedaan. Zoals de Londense Spectator heel terecht opmerkt:

Het is werkelijk puur bijgeloof en niets anders om aan te nemen dat we zo volledig op de hoogte zijn van de natuurwetten dat zelfs zorgvuldig onderzochte feiten die door een ervaren waarnemer zijn bevestigd als volstrekt ongeloofwaardig moeten worden verworpen, alleen omdat ze op het eerste gezicht niet overeen schijnen te komen met wat als vaststaand wordt beschouwd. Om aan te nemen, zoals prof. Lankester blijkbaar doet, dat, omdat er een overvloed van bedrog en goedgelovigheid in verband met deze feiten wordt aangetroffen – zoals ongetwijfeld het geval is in verband met alle zenuwziekten – bedrog en goedgelovigheid de verklaring vormen voor alle zorgvuldig bevestigde beweringen van nauwgezette en gewetensvolle waarnemers, betekent het afzagen van die tak van de boom van kennis, waarop de inductieve wetenschap moet rusten, en het laten instorten van het hele gebouw.

Maar wat kan dit alles de wetenschappers schelen? De stortvloed van bijgeloof, die volgens hen miljoenen mensen met een helder verstand in zijn wilde stroom meesleurt, kan hen niet bereiken. De moderne zondvloed die spiritisme wordt genoemd, is niet in staat hun sterke verstand te beïnvloeden; en de modderige golven van die vloed moeten hun woede uitrazen zonder dat zelfs hun schoenzolen nat worden. Ongetwijfeld is het slechts de traditionele koppigheid van de Schepper die hem ervan weerhoudt te bekennen wat een armzalig kleine kans zijn wonderen in deze tijd hebben om erkende wetenschappers te verblinden. Zo langzamerhand behoort zelfs hij te weten en op te merken dat zij langgeleden hebben besloten in de zuilengangen van hun universiteiten en colleges te schrijven:

De wetenschap gebiedt dat God
Op deze plaats geen wonderen zal doen!45

De ongelovige spiritisten en de orthodoxe rooms-katholieken schijnen zich dit jaar te hebben verbonden tegen de beeldenstormende aanspraken van het materialisme. Het toenemen van de scepsis heeft de laatste tijd ook geleid tot een toename van de lichtgelovigheid. De verdedigers van de bijbelse ‘goddelijke’ wonderen wedijveren met de mediamieke verschijnselen van de lofredenaar, en de middeleeuwen herleven in de 19de eeuw. We zien de Maagd Maria haar briefwisseling met de trouwe kinderen van haar kerk nog eens hervatten; en terwijl de ‘engel-vrienden’ met behulp van hun mediums boodschappen aan spiritisten neerkrabbelen, laat de ‘moeder van God’ brieven rechtstreeks uit de hemel op aarde vallen. Het heiligdom van Notre Dame de Lourdes is een spiritistisch kabinet voor ‘materialisaties’ geworden, terwijl de kabinetten van geliefde Amerikaanse mediums zijn veranderd in heiligdommen waarin Mohammed, bisschop Polk, Jeanne d’Arc en andere aristocratische geesten van de overkant van de ‘donkere rivier’ neerdalen en zich in het volle licht ‘materialiseren’. En als men de Maagd Maria in volledig menselijke gedaante haar dagelijkse wandeling ziet maken in de bossen rond Lourdes, waarom dan niet de apostel van de islam en wijlen de bisschop van Louisiana? Óf beide ‘wonderen’ zijn mogelijk, óf deze beide soorten manifestaties, zowel de ‘goddelijke’ als de ‘spiritistische’, zijn doortrapt bedrog. Alleen de tijd zal leren hoe het zit; maar intussen moeten, omdat de wetenschap weigert haar toverlamp uit te lenen om deze mysteries te verhelderen, de gewone mensen blijven voortstruikelen, of ze nu onder de modder komen te zitten, of niet.

Nadat de recente ‘wonderen’ in Lourdes tot een ongunstige bespreking in de Londense kranten hadden geleid, deelt monseigneur Capel aan de Times als volgt de opvatting van de roomse kerk mee:

Wat de wonderbaarlijke genezingen betreft die plaatsvinden, zou ik uw lezers graag verwijzen naar het gematigde, oordeelkundige boek La Grotte de Lourdes door dr. Dozous, een voortreffelijke plaatselijke arts, inspecteur van epidemische ziekten van het district, en medisch medewerker van het gerechtshof. Een aantal uitvoerig omschreven gevallen van wonderbaarlijke genezing, die hij zegt zorgvuldig en volhardend te hebben bestudeerd, leidt hij als volgt in: ‘Ik verklaar dat deze genezingen die in het Heiligdom van Lourdes door middel van het water van de bron zijn bereikt, voor trouwe gelovigen hun bovennatuurlijke karakter hebben bewezen. Ik moet erkennen dat zonder deze genezingen mijn verstand, dat weinig geneigd is te luisteren naar welke wonderbaarlijke verklaring ook, grote moeite zou hebben gehad om zelfs dit feit (de verschijning) aan te nemen, ook al is het in veel opzichten heel opmerkelijk. Maar de genezingen, waarvan ik zo vaak ooggetuige ben geweest, hebben mijn verstand een licht verschaft dat me niet toestaat het belang te ontkennen van de bezoeken van Bernadette aan de grot, en de werkelijkheid van de verschijningen waardoor ze werd bevoorrecht.’ Het getuigenis van een vooraanstaande arts, die Bernadette en de wonderbaarlijke genezingen in de grot vanaf het begin nauwkeurig heeft gevolgd, is op zijn minst een eerbiedige beschouwing waard. Ik kan eraan toevoegen dat een groot aantal mensen die naar de grot komen, dit doen uit berouw over hun zonden, om hun vroomheid te versterken, om te bidden voor de wedergeboorte van hun land, en om openlijk hun geloof te belijden in de Zoon van God en zijn Onbevlekte Moeder. Velen komen om van lichamelijke kwalen te worden genezen; en volgens ooggetuigen keren verschillenden van hen bevrijd van hun ziekte naar huis terug. Om degenen die ook de wateren van de Pyreneeën gebruiken, hun ongeloof te verwijten, zoals uw artikel doet, is even redelijk als om de rechters van ongeloof te beschuldigen die straf opleggen aan de ‘eigenaardige mensen’ die afzien van medische hulp. Door mijn slechte gezondheid was ik genoodzaakt de winters van 1860 tot 1867 in Pau door te brengen. Dit gaf me de gelegenheid een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar de verschijning in Lourdes. Na herhaald en langdurig onderzoek van Bernadette en enkele van de verrichte wonderen, ben ik ervan overtuigd dat, als feiten op menselijk getuigenis moeten worden aanvaard, de verschijning in Lourdes er alle recht op heeft als een onbetwistbaar feit te worden aangenomen. Deze vormt echter geen deel van het katholieke geloof, en mag zonder enige lof of enig verwijt door iedere katholiek worden aanvaard of verworpen.

We vragen de lezer om te letten op de zin die we cursief hebben gedrukt. Deze maakt duidelijk dat de katholieke kerk, ondanks haar onfeilbaarheid en haar vrije mogelijkheden tot uitwisseling van berichten met het koninkrijk van de hemel, bereid is zelfs de geloofwaardigheid van goddelijke wonderen op grond van menselijk getuigenis te aanvaarden. Wanneer we nu het verslag van Huxley’s recente lezingen in New York over evolutie raadplegen, vinden we dat hij zegt dat ‘we voor het grootste deel van onze kennis over de gebeurtenissen uit het verleden afhankelijk zijn van historische getuigenissen van mensen’. In een lezing over biologie zei hij: ‘iedereen die het belang van de waarheid ter harte gaat, moet ernstig wensen dat iedere gegronde en gerechtvaardigde kritiek die kan worden gegeven, ook wordt gegeven; maar het is noodzakelijk . . . dat de criticus weet waarover hij spreekt’. Een aforisme dat de schrijver zich zou moeten herinneren wanneer hij uitspraken doet over psychologische onderwerpen. Voeg daarbij zijn hierboven weergegeven opvattingen, en wie zou een beter uitgangspunt kunnen wensen om hem tegemoet te treden?

Hier hebben we een typische materialist en een typische katholieke prelaat die dezelfde opvatting verkondigen over de toereikendheid van het menselijke getuigenis om feiten te bewijzen die passen bij ieders vooroordelen. Waarom zou het nu nog nodig zijn dat de beoefenaar van het occultisme of zelfs de spiritist zou zoeken naar bevestiging van de redenering die ze zo lang en zo volhardend naar voren hebben gebracht, namelijk dat de paranormale verschijnselen van wonderdoeners uit de oudheid en uit deze tijd – die immers overvloedig zijn bewezen op grond van menselijke getuigenissen – als feiten moeten worden aanvaard? Nu de kerk en de universiteit zich hebben beroepen op het tribunaal van het menselijke getuigenis, kunnen ze hetzelfde privilege niet aan de rest van de mensheid weigeren. Een van de resultaten van de recente opschudding in Londen over mediamieke verschijnselen is het tot uitdrukking brengen van enkele opvallend vrije opvattingen door de wereldlijke pers. ‘In ieder geval zijn we ervóór om het spiritisme een plaats te geven bij de toegelaten geloofsopvattingen, en het dus met rust te laten’, zegt de Londense Daily News in 1876. ‘Het heeft veel enthousiaste lezers die even intelligent zijn als de meesten van ons, en aan wie ieder duidelijk en tastbaar gebrek in het bewijsmateriaal dat bedoeld was om te overtuigen, allang duidelijk en tastbaar moet zijn geweest. Sommige van de wijste mensen in de wereld geloofden in geesten, en zouden erin zijn blijven geloven, zelfs al zouden achtereenvolgens een half dozijn personen schuldig zijn bevonden aan het bang maken van mensen met namaakspoken.’

Het is niet voor het eerst in de wereldgeschiedenis dat de onzichtbare wereld moet strijden tegen de materialistische scepsis van zielenblinde sadduceeën. Plato betreurt zo’n ongeloof, en verwijst in zijn boeken meer dan eens naar deze verderfelijke neiging.

Vanaf Kapila – de hindoefilosoof die eeuwen vóór Christus bezwaar maakte tegen de bewering van de mystieke yogi’s dat de mens in extase het vermogen heeft de godheid van aangezicht tot aangezicht te ontmoeten en met de ‘hoogste’ wezens te spreken – tot de volgelingen van Voltaire in de 18de eeuw toe, die lachten om alles wat voor anderen heilig was, heeft iedere eeuw zijn ongelovige Thomassen gekend. Zijn ze er ooit in geslaagd de vooruitgang van de waarheid tegen te houden? Evenmin als de onwetende godsdienstfanatici die Galileï moesten berechten, de voortgang van de omwenteling van de aarde konden stuiten. Geen enkele onthulling is in staat belangrijke invloed uit te oefenen op de stabiliteit of instabiliteit van een geloof dat de mensheid heeft geërfd van de eerste mensenrassen, die – als we kunnen geloven in de evolutie van de spirituele mens zoals in die van de fysieke – de grote waarheid hadden gehoord uit de mond van hun voorouders, de goden van hun vaderen, ‘die van vóór de zondvloed waren’. Het identiek-zijn van de Bijbel en de legenden uit de heilige boeken van de hindoes en de kosmogonieën van andere volkeren moet op een later tijdstip worden aangetoond. Men zal zien dat de fabels uit de tijd waarin de mythen tot stand kwamen, slechts allegorieën zijn van de belangrijkste waarheden van de geologie en de antropologie. In de absurde taal van deze fabels zal de wetenschap naar haar ‘ontbrekende schakels’ moeten zoeken.

Waar zouden anders zulke vreemde ‘toevallige overeenkomsten’ vandaan komen in de geschiedenissen van landen en volkeren die zo ver uiteen liggen? Waar komt die gelijkheid vandaan in de oorspronkelijke opvattingen die, hoewel ze nu fabels en legenden worden genoemd, toch een kern bevatten van historische feiten, van een waarheid die dicht is overwoekerd door bij het volk geliefde versieringen, maar niettemin een waarheid? Vergelijk slechts deze verzen van Genesis (6:1-4): ‘Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters werden geboren, zagen de zonen van God dat de dochters van de mensen mooi waren, en ze namen zich daaruit vrouwen, wie ze maar verkozen. . . . Er waren in die tijd reuzen op aarde,’ enz., met dat deel van de kosmogonie van de hindoes in de Veda’s dat vertelt over het neerdalen van de brahmanen. De eerste brahmaan klaagt dat hij de enige is onder al zijn broeders die geen vrouw heeft. Hoewel de Eeuwige hem de raad geeft zijn dagen uitsluitend te wijden aan de studie van de heilige wetenschap (de veda), blijft de eerstgeborene aandringen. Geprikkeld over zoveel ondankbaarheid gaf de Eeuwige de brahmaan een vrouw van het ras van de daitya’s of reuzen, van wie alle brahmanen van moederskant afstammen. Zo stamt de hele hindoepriesterschap enerzijds af van de hogere geesten (de zonen van god), en anderzijds van Daiteyi, een dochter van de aardse reuzen, de oorspronkelijke mensen.46 ‘En zij baarden kinderen bij hen; dit werden de machtigen uit de oudheid, mensen van naam.’47

Hetzelfde vindt men in het Scandinavische fragment over de kosmogonie. De Edda geeft de beschrijving van Gangler door Har, een van de drie leraren (Har, Jafnhar en Thridi) van de eerste mens, genaamd Buri, ‘de vader van Bur, die Beisla, een dochter van de reus Bölthorn van het ras van de oorspronkelijke reuzen, tot vrouw nam’. Het volledige en interessante verhaal kan men vinden in de Prose Edda, afdelingen 4-8, in Malletts Northern Antiquities.48

Dezelfde geschiedenis ligt ten grondslag aan de Griekse fabels over de titanen, en kan worden aangetroffen in de legende van de Mexicanen – de vier opeenvolgende rassen van de Popol Vuh.49 Deze vormt een van de vele uiteinden van het ingewikkelde en schijnbaar onontwarbare kluwen van de mensheid, gezien als psychisch verschijnsel. Het geloof in het bovennatuurlijke zou anders onverklaarbaar zijn. De bewering dat het ontstond, groeide en zich gedurende ontelbare eeuwen ontwikkelde, zonder oorzaak of ook maar enige vaste basis, maar alleen als een inhoudsloze fantasie, is een even grote absurditeit als de theologische leer dat het heelal uit het niets werd geschapen.

Het is nu te laat om bezwaar te maken tegen bewijsmateriaal dat zo duidelijk zichtbaar is, alsof de volle middagzon erop schijnt. Liberale en christelijke bladen en de organen van de meest vooruitstrevende wetenschappelijke autoriteiten beginnen unaniem te protesteren tegen het dogmatisme en de enge vooroordelen van de pseudowetenschap. The Christian World, een kerkelijk blad, voegt zijn stem bij die van de ongelovige Londense pers. Hier volgt een goed voorbeeld van zijn gezonde verstand:

Al kan men nog zo afdoende bewijzen dat een medium een bedrieger is, toch zullen we bezwaar maken tegen de neiging van mensen met enig gezag in wetenschappelijke zaken om minachtend de schouders op te halen over elk zorgvuldig onderzoek van die onderwerpen waaraan Barrett aandacht besteedde in zijn lezing voor de British Association, en dit de kop in te drukken. Dat spiritisten zich met veel dwaasheden hebben ingelaten, is geen reden waarom de verschijnselen waarop ze zich beroepen, als geen onderzoek waardig moeten worden afgewezen. Die kunnen van hypnotische, helderziende of andere oorsprong zijn. Maar laten onze wijze mannen zeggen wat ze zijn, en ons niet bits afwijzen, zoals onwetende mensen vaak doen bij jongelui die vragen stellen, met de gemakkelijke maar onbevredigende spreuk: ‘Kleine kinderen mogen niet vragen.’

Zo is de tijd gekomen waarin de wetenschappers alle recht hebben verloren om te worden toegesproken met de dichtregel van Milton: ‘U die wegens het getuigen van de waarheid overal verwijten heeft ontvangen!’ Droevige ontaarding, die herinnert aan de uitroep van die ‘doctor in de natuurwetenschap’ die 180 jaar geleden door dr. Henry More werd genoemd, en die bij het horen van het verhaal van de trommelslager van Tedworth en van Ann Walker, onmiddellijk uitriep: ‘Als dit waar is, heb ik het al die tijd mis gehad en moet ik mijn uiteenzetting van voren af aan herschrijven.’50

Maar in onze eeuw is, ondanks Huxleys bevestiging van de waarde van het ‘menselijke getuigenis’, zelfs dr. Henry More ‘een fantast en een ziener geworden, wat, verenigd in dezelfde persoon, een moraliserende gek betekent’.51

Waaraan het de psychologie lang heeft ontbroken om haar geheimzinnige wetten begrijpelijker te maken, en toepasbaar op zowel de gewone als de buitengewone zaken van het leven, zijn niet de feiten. Die heeft ze in overvloed gehad. Maar er was behoefte aan het vastleggen en classificeren ervan – dus aan geoefende waarnemers en bekwame analisten. De wetenschap had deze moeten leveren. Als tijdens de vele eeuwen van het christendom misvattingen de overhand hebben gehad en bijgeloof hoogtij heeft gevierd, is dat ongelukkig voor de gewone mensen, en een verwijt aan de wetenschap. De generaties zijn gekomen en gegaan, en elk heeft aan het geweten en aan de morele moed haar aandeel martelaren geleverd, en de psychologie wordt tegenwoordig weinig beter begrepen dan toen de zware hand van het Vaticaan die dappere ongelukkigen naar hun voortijdige ondergang verwees, en de herinnering aan hen brandmerkte met het stigma van ketterij en tovenarij.

 

 

Noten

  1. A. de Gasparin, Des tables tournantes, etc., Parijs, 1854, deel 1, blz. 213.
  2. Op.cit., blz. 48.
  3. Op.cit., blz. 24.
  4. Op.cit., blz. 35.
  5. De Mirville, Question des esprits, blz. 26.
  6. Question des esprits, blz. 63.
  7. Des tables tournantes, etc., ‘Avant propos’, blz. xii en xvi.
  8. Op.cit., deel 1, blz. 224.
  9. Op.cit., deel 2, blz. 524.
  10. Annales médico-psychologiques, 1 jan. 1854.
  11. De Mirville, Question des esprits, blz. 32; Constitutionnel, 15 juni 1854.
  12. Chevalier Des Mousseaux, Moeurs et pratiques des démons, blz. x.
  13. De Mirville, Op.cit., blz. 4, waarbij hij Görres citeert, Die Christliche Mystik, deel 5, blz. 356.
  14. De Mirville, Op.cit., blz. 28; Revue des deux mondes, 15 januari 1854, blz. 108.
  15. Dit is een herhaling en een variatie van de theorie van Faraday.
  16. Revue des deux mondes, blz. 410, 414.
  17. Op.cit., januari 1854, blz. 414.
  18. Op.cit., 1 mei 1854, blz. 531.
  19. We vertalen letterlijk. We betwijfelen of Weekman de eerste onderzoeker was.
  20. Babinet, Revue des deux mondes, 1 mei 1854, blz. 511.
  21. De Mirville, Question des esprits, blz. 33.
  22. Op.cit., blz. 38.
  23. De Mirville, Question des esprits, ‘Notes’, blz. 39.
  24. Zie de monografie: Over de bliksem, beschouwd vanuit het gezichtspunt van de geschiedenis van de forensische geneeskunde en de openbare gezondheidsleer, door Boudin, chef-arts van het militaire hospitaal in Roule.
  25. De Mirville, Op.cit., blz. 40.
  26. Des tables tournantes, etc., deel 1, blz. 288.
  27. Crookes, Researches in the Phenomena of Spiritualism, 1874, blz. 26.
  28. Des tables tournantes, etc., deel 1, blz. 313.
  29. Op.cit., deel 1, blz. 313.
  30. De Mirville, Question des esprits, blz. 156-7; en La magie au XIXième siècle, blz. 263-4.
  31. De Mirville bepleit hier natuurlijk de duivel-theorie.
  32. Des tables tournantes, etc., deel 1, blz. 116.
  33. Op.cit., deel 1, blz. 217.
  34. Op.cit., deel 1, blz. 218.
  35. Question des esprits, blz. 37.
  36. Crookes, Researches in the Phenomena of Spiritualism, 1874, blz. 26-7.
  37. Plato, Phaedo, 71d.
  38. Op.cit., 106b.
  39. 1 Corinthiërs 15:36.
  40. The Philosophy of Magic, Engelse vertaling door Thomson, deel 1, blz. 47.
  41. De Mirville, Question des esprits, blz. 153.
  42. F. Gerry Fairfield, Ten Years with Spiritual Mediums, New York, 1875, hfst. 5.
  43. F.R. Marvin, Lectures on Mediomania and Insanity.
  44. Scientific American, New York, 1875.
  45. Een satire die werd aangetroffen op de muren van het kerkhof in de tijd van de wonderen van de jansenisten en het verbod ervan door de Franse politie:
         De par le Roi, défense à Dieu,
         De faire miracle en ces lieux.
  46. Polier, La mythologie des Indous, deel 1, blz. 168-9.
  47. Genesis 6:4.
  48. Mallett, Northern Antiquities, editie Bohn, blz. 401-5.
  49. In de Quarterly Review van 1859 doet Graham een vreemd verslag over veel nu verlaten oosterse steden, waarin de stenen deuren enorme afmetingen hebben, vaak schijnbaar niet in verhouding tot de gebouwen zelf; hij merkt op dat de woningen en de deuren alle de kenmerken vertonen van een oud reuzenras.
  50. Dr. More, ‘Brief aan Glanvill’, in Sadducismus triumphatus, blz. 12.
  51. J.S. Forsyth, Demonologia, or Natural Knowledge Revealed, 1827, blz. 219.

 


Isis ontsluierd, 1:160-88

© 2010  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag