Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

Duidelijke sporen van theosofie

[‘Plain theosophical traces’, The Path, augustus 1892, blz. 133-6]

In Sleutel tot de theosofie zegt de schrijfster dat er in het laatste kwart van elke eeuw altijd een duidelijke beweging is die enigszins lijkt op de huidige theosofische beweging, en deze mening wordt door veel theosofen gedeeld. Kunnen deze inspanningen worden teruggevonden? Waren er 100 jaar geleden mensen die zichzelf ‘theosofen’ noemden? Is het noodzakelijk dat al deze bewegingen in het verleden ‘theosofisch’ werden genoemd? En als de bewering dat zulke bewegingen door de adepten worden gestart waar is, is de huidige Society dan de enige organisatie door middel waarvan deze wezens werken?

Om eerst de laatste vraag te behandelen, kunnen we ons wenden tot HPB als autoriteit. Ze zei vaak dat terwijl de huidige TS als organisatie duidelijk onder het toezicht van de adepten staat, ze niet de enige organisatie is door middel waarvan ze proberen invloed uit te oefenen op het denken en de ethiek van de mensheid, maar dat op veel verschillende manieren voortdurend inspanningen worden gedaan. Maar toch, en daar bleef ze bij, draagt de TS als het ware het stempel van de oosterse en oude scholen, en heeft daarom het kenmerk – of wat in het Sanskriet lakshana wordt genoemd – van de oude en verenigde Loge van adepten. Als we vervolgens nagaan wat het gezonde verstand en de overlevering hierover zeggen, dan zien we dat het met beide in strijd zou zijn om te veronderstellen dat één enkele organisatie het enige kanaal zou zijn voor de inspanningen van de Broederschap. Want als die Broederschap de kennis, de macht en de doelstellingen heeft die eraan worden toegeschreven, dan moet ze gebruikmaken van elk instrument dat in contact staat met de mensheid. Evenmin is het noodzakelijk om te veronderstellen dat de verschillende inspanningen die in elke eeuw worden gedaan en die zich onderscheiden van de algemene stroom van invloeden in alle richtingen, theosofisch moeten worden genoemd.

Vaak wordt verondersteld dat de rozenkruisers helemaal niet als een organisatie hebben bestaan, maar serieuze studenten zijn tot de conclusie gekomen dat ze een organisatie hebben gehad. Ze waren christelijk in hun formuleringen en diepzinnige mystici; en hoewel ze spraken over de Heilige Geest, sophia, en dergelijke, onderwezen ze theosofie. Ze waren door de tijdgeest genoodzaakt om zich aan te passen aan de behoeften van het moment, want het zou de grootste dwaasheid zijn geweest om de hoop om enige invloed uit te oefenen te vernietigen door toen overhaast oppositie te gaan voeren. Nu is het anders: de atmosfeer en het denken zijn vrij, en mensen worden niet op grond van hun opvattingen door een corrupte kerk verbrand. In één opzicht is de TS het kind van het Rozenkruisers Genootschap uit het verleden. HPB heeft dit vaak gezegd, en onderzoek naar hun ideeën bevestigt die uitspraak.

De rozenkruisers waren in het begin christelijk en later afstammelingen van de christenen. Zelfs nu wordt erop gezinspeeld dat in een van de grote steden van deze nieuwe republiek een edele liefdadigheidsorganisatie is begonnen en wordt voortgezet met geld dat is gegeven door afstammelingen van de rozenkruisers op basis van een innerlijke impuls die was ingegeven door sommige van de adepten die lid waren van die organisatie. Want bloedverwantschap heeft in deze zaken enige betekenis; en tot een adept de zevende graad heeft bereikt, wordt hij vaak gedreven door oude stromen van erfelijkheid. Of anders gezegd, het is vaak gemakkelijker voor een adept invloed uit te oefenen op iemand in zijn rechtstreekse fysieke lijn dan op iemand die zich door bloedverwantschap en psychische erfelijkheid buiten zijn familie bevindt.

Als we het Duitsland van 200 jaar geleden onderzoeken, dan wordt onze aandacht onmiddellijk getrokken door Jakob Böhme. Hij was een eenvoudige schoenmaker, maar van binnenuit verlicht, en was de vriend en leraar van veel edele en geleerde mensen. Zijn geschriften brachten de kerk in beroering; ze hebben ook nu nog invloed. In zijn leven zijn veel aanwijzingen te vinden dat hij hulp kreeg van de meesters van wijsheid. Zijn geschriften hadden een verstrekkende invloed waarvan het spoor kan worden gevolgd door Duitsland en naar Frankrijk, zelfs na zijn dood. Hij noemde zichzelf een christen, maar hij werd ook een ‘theosoof’ genoemd. Deze invloed bleef tot lang na zijn dood bestaan. In de zestiger jaren werden vele honderden van zijn boeken doelbewust over de hele wereld gestuurd. Bibliotheken in de hele Verenigde Staten kregen ze gratis, en ze bereidden in belangrijke mate de weg voor het werk van de Theosophical Society, maar niet volledig.

100 jaar geleden was er zo’n beweging in Frankrijk; een van de vertegenwoordigers ervan was Louis Claude de Saint-Martin, wiens correspondentie theosofisch1 werd genoemd. Hij verwijst naar Böhme, en ook naar onzichtbare maar machtige hulp die hem behoedde voor gevaren tijdens de revolutie. Zijn boeken, L’homme de désir en andere, werden veel gelezen, en er wordt gezinspeeld op het bestaan van een genootschap, dat echter gedwongen was geheim te blijven. Bijna op hetzelfde moment zien we de grote Amerikaanse Revolutie die werd beïnvloed door Thomas Paine, die, hoewel hij door onwetende theologen werd verguisd, in het openbaar werd bedankt door Washington en het eerste Congres. Deze republiek is een theosofische poging, want ze geeft vrijheid, en spreekt zich in de bepalingen van haar grondwet gelukkig niet uit voor één bepaalde religie. Er is op gezinspeeld dat de adepten een hand hebben gehad in de opstand van de kolonies in 1775. In antwoord op vragen van Sinnett, enkele jaren geleden, werd door zijn leraar geschreven dat de Broederschap zich bezighield met alle belangrijke menselijke bewegingen, maar niemand kon haar voor de rechtbank slepen en bewijzen daarvan verlangen.

1. La correspondance inédite de L.-C. de Saint Martin, Parijs, 1862. Engelse vertaling: Theosophic Correspondence, Exeter, 1863; herdruk, Theosophical University Press, Pasadena, 1991.

Broeder Buck schreef in 1889: ‘Ik heb een boek getiteld Theosophical Transactions of the Philadelphian Society, Londen, 1697, en een ander gedateerd 1855, getiteld Introduction to Theosophy or the Science of the Mystery of Christ, en in 1856 werd Theosophical Miscellanies uitgegeven.’2

2. Vgl. Sleutel tot de theosofie, blz. 15-16.

Ongeveer 1650 jaar geleden deed Ammonius Saccas een soortgelijke poging die goede resultaten opleverde. Hij had bijna dezelfde doelstelling als de TS, en onderwees dat het doel van Jezus was om de mensen de waarheid in alle religies te laten zien en de oude filosofie in ere te herstellen. Het is helemaal niet in strijd met de theorie die we bespreken dat de verschillende inspanningen niet dezelfde naam kregen. Zij die werken voor het welzijn van de mensheid, of ze nu adepten zijn of niet, geven niets om alleen maar een naam; ze streven ernaar een belangrijke inspanning te leveren, en niet naar een bewijs in de ogen van de mensen om de eerste of origineel of iets anders te zijn.

Maar we hebben alleen aan de westerse wereld aandacht besteed. Al die eeuwen sinds het jaar 1, en lang daarvoor werden er in Azië theosofische inspanningen gedaan, want we moeten niet vergeten dat onze theorieën, evenals die van Ammonius Saccas, een oosterse oorsprong hebben. Hoezeer volkeren aanvankelijk de heidenen en barbaren ook hebben genegeerd, ten slotte gingen ze ontdekken dat de christenen hun religie en filosofie vaak aan de heidenen te danken hebben. Dus terwijl Europa de genoegens van een primitief en onbeschaafd leven smaakte, waren de oosterlingen bezig om de filosofie waaraan wij zoveel te danken hebben, verder uit te werken, te verfijnen en te perfectioneren.

Wij die geloven in de adepten als broeders van de mensheid moeten aannemen dat de Broederschap zich bewust was van het gevolg dat ongetwijfeld eens in Europa moest worden teweeggebracht, wanneer haar aandacht kon worden afgeleid van het najagen van rijkdom en worden gericht op de grote voorraden oosterse filosofie. Dit gevolg kwam tot stand door Engeland, Duitsland en Frankrijk. Fransen hebben eerst de aandacht gevestigd op de Upanishads, de Duitsers richtten zich op het Sanskriet, en Engeland veroverde India, zodat haar metafysische schatkamers rustig konden worden onderzocht. We hebben van dit alles elk jaar steeds meer resultaten gezien. Er is minder dom, bekrompen vooroordeel tegen de ‘heidenen’, het grote publiek begint in te zien dat de arme hindoe op het gebied van het denken niet moet worden geminacht, en een ruimer, beter gevoel heeft zich geleidelijk ontwikkeld. Dit is veel beter dan de verheerlijking van een Broederschap, en de Loge streeft altijd naar zulke resultaten, want voor egoïstische trots, arrogantie en de voorliefde voor persoonlijke macht is daarin geen plaats, en evenmin in onze huidige Theosophical Society.

William Brehon


Theosofische inzichten, blz. 203-6

© 2023 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag