HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

8 – Katalysators van de reïncarnatie-renaissance

 

Hoewel, zoals eerder werd genoemd, de opleving van het geloof in reïncarnatie in de moderne tijd aan Helena Blavatsky wordt toegeschreven, is het aantal aanhangers van de reïncarnatieleer pas halverwege de twintigste eeuw snel toegenomen.

Na haar dood verbreidden zulke geloofsopvattingen zich geleidelijk onder theosofische groepen en hun diverse vertakkingen. Het was heel populair in de algemeen verspreide New Thought beweging, de Religious Science kerken en ook de Unity School of Christianity, waarvan de stichters, Charles en Myrtle Fillmore, theosofen waren.158 Zelfs de spiritisten onderwezen de leer en stopten met het ‘materialiseren’ van de doden.

Dit hoofdstuk is gewijd aan de reusachtige groei van het reïncarnatiegeloof vanaf het midden van de jaren vijftig van de 20ste eeuw. Rond 1969 toen het eerste Gallup-opinieonderzoek over het onderwerp werd gedaan, geloofde 20 procent van de religieuze bevolking van de Verenigde Staten in reïncarnatie. Rond 1981 was dit percentage toegenomen tot 23 en sindsdien is het percentage spectaculair gegroeid.

De opiniepeiling van 1981 werd vermeld in Adventures in Immortality van George Gallup jr. De telling, zo zegt hij, was het meest omvattende onderzoek naar het geloof in een leven na de dood dat ooit werd gedaan. Deze werd gehouden onder volwassenen van achttien jaar en ouder. De vraag die over reïncarnatie werd gesteld was heel duidelijk: ‘Gelooft u in reïncarnatie – d.w.z. de wedergeboorte van de ziel in een nieuw lichaam na de dood – of niet?’ Het was niet alleen gericht op religieuze mensen, zoals het onderzoek uit 1969, maar was een steekproef representatief voor de volwassen bevolking in de Verenigde Staten. Volgens Gallup: ‘Van de volwassenen die werden ondervraagd, zei 23 procent, of bijna een kwart, dat ze in reïncarnatie geloven.’159 Dit zou betekenen dat er toen meer dan 38 miljoen aanhangers van de reïncarnatieleer in de Verenigde Staten waren, als men als basis het bevolkingsaantal in 1981 neemt, nl. 166 miljoen die achttien jaar of ouder zijn. Omdat verreweg de meeste Amerikanen zijn geboren in religies die nu geen reïncarnatie onderwijzen, was deze uitkomst verbazingwekkend.

Verschillende mensen waren in hoge mate katalysators voor deze opvallende verandering; men kan dit terugvoeren tot de invloed van HPB, omdat elk een theosofische achtergrond had, zoals we zullen zien. Eén van hen was de psychologe dr. Gina Cerminara, schrijfster van de bestseller Many Mansions, een boek uit 1950 dat het verhaal vastlegt van de helderziende Edgar Cayce (1877-1945). Als jonge handelsreiziger verloor Cayce plotseling zijn stem. Hij zocht verwoed medische hulp, maar zonder succes. Op advies van een vriend, wendde hij zich tot hypnose; en onder hypnose was hij in staat niet alleen aan te geven wat er mis was, maar ook de genezingsmethode. Hij voelde zich aangemoedigd hetzelfde voor anderen te doen en volgde twintig jaar lang deze loopbaan met opmerkelijk succes. ‘In zijn vroege jaren’, schrijft Cerminara, was Cayce ‘even verrast als ieder ander toen hij vernam dat hij een Italiaan medisch advies had gegeven in vloeiend en onberispelijk Italiaans. Ook was de ingewikkelde medische terminologie die uit zijn mond kwam, voor hem in wakende toestand net zo onbegrijpelijk als het vloeiende Italiaans.’160

Toen kwam op een dag in oktober 1923 een man, genaamd Arthur Lammers, Cayce opzoeken. Lammers kwam niet om genezen te worden; hij was een theosoof op zoek naar bewijs van de leringen daarvan. In There is a River vertelt Thomas Sugrue wat er gebeurde:

Lammers . . . stelde vragen die Edgar niet begreep – wat waren de werkingen van het onderbewustzijn, wat was het verschil tussen geest en ziel, wat waren de redenen voor persoonlijkheid en talent? Hij noemde zulke dingen als de kabbala, de mysteriereligies van Egypte en Griekenland, de middeleeuwse alchemisten, de mystici van Tibet, yoga, Mw. Blavatsky en de theosofie, de grote witte Broederschap, de etherische wereld. Het duizelde Edgar.

‘U zou eigenlijk iets over deze dingen moeten leren’, zei Lammers. ‘. . . Er zijn honderden filosofische en duizenden theologische stelsels. Welke zijn juist en welke zijn onjuist? . . . Wat is de werkelijke aard van de ziel en wat is het doel van deze ervaring op aarde? Waar gaan we hierna naartoe? . . . Wat deden we voordat we hier kwamen? Heeft u zich nooit een van deze vragen gesteld?’

‘Nee’, zei Edgar. Hij kon niets anders bedenken om te zeggen. Hij durfde niet de waarheid te zeggen: dat hij zo’n idee altijd als heiligschennis had beschouwd, omdat God in de bijbel werd geopenbaard; en te veronderstellen dat [Cayce door zijn readings (aflezingen)] de mysteriën van het heelal kon verklaren, zou een open uitnodiging aan Satan zijn om door hem te spreken. Dat gevoel had hij gehad. Nu hij Lammers hoorde spreken, wist hij dat dat gevoel voorbij was.161

Lammers was kort tevoren geïnteresseerd geraakt in astrologie en vroeg Cayce om een horoscoop terwijl deze in trance was. Die kwam door in korte staccatozinnen, maar tegen het eind kwamen de verbijsterende woorden: ‘hij was een monnik!’ De aanwezigen schrokken hiervan, maar wie het meest verbaasd was – in feite, zeer verontrust – was Cayce zelf, toen hij wakker werd. Door zijn streng christelijke opvoeding, was hij aan martelende twijfel onderhevig toen zulke aflezingen van vorige levens voortdurend bleven doorkomen; en hij verzoende zich pas met reïncarnatie na veel studie en onderzoek van de bijbel.162

Lammers vroeg later aan de slapende Cayce: ‘Waar kwam de informatie vandaan die de vorige levens van mensen onthulde?’ Het antwoord was dat de onderbewuste geest van Cayce de eerste bron was, maar op een dieper niveau dan wat psychologen gewoonlijk aanboren. De tweede bron, zoals Cerminara bericht, had te maken met wat men het aflezen van de akasische verslagen noemt. Zoals altijd met onbekende woorden, spelde de slapende Cayce het woord uit – nl. akasa, het zelfstandig naamwoord; akasisch, het bijvoeglijk naamwoord. Kortom, de verklaring van Cayce was als volgt:

Akasa is een Sanskrietwoord dat betrekking heeft op de essentiële etherische substantie van het heelal, die elektro-spiritueel van samenstelling is. Op dit akasa blijft een onuitwisbare ‘afdruk’ achter van elk geluid, licht, elke beweging of gedachte sinds het begin van het gemanifesteerde heelal.

Het akasa registreert indrukken als een gevoelige plaat en kan bijna worden beschouwd als een enorme verborgen camera van het heelal. Het vermogen om deze trillingsafdrukken te lezen is inherent in ieder van ons, afhankelijk van de gevoeligheid van onze samenstelling; het bestaat uit het afstemmen op de juiste graad van bewustzijn, wat veel lijkt op het afstemmen van een radio op de juiste golflengte. . . . Vaak gaven de aflezingen aan dat men de ‘akasische verslagen’ ook ‘het universele geheugen van de natuur’ of ‘het boek van het leven’ zou kunnen noemen.163

Misschien nog veel vreemder is dat men de definities die Cayce in trance gaf niet zal vinden als men een Sanskriet-Engels woordenboek raadpleegt, maar wel in de geschriften van HPB en haar collega’s.

De nauwkeurigheid waarmee men deze verslagen kan lezen, hangt natuurlijk af van de innerlijke ontwikkeling van de ziener. Ze kunnen de bewuste geest slechts bereiken door via het onderbewuste te sijpelen; en daardoor kunnen ze gekleurd en zelfs vervormd worden door de religieuze en filosofische zienswijze ervan. In het geval van Cayce hebben de aflezingen een sterk christelijke kleur en zijn doortrokken van de taal van de bijbel, die hij eens per jaar doorlas.

Gina Cerminara besteedde enkele jaren aan het doornemen van de zorgvuldig bewaarde verslagen van meer dan veertienduizend gevallen waarbij een beroep op Cayce was gedaan. Evenals Lammers, die Cayce ertoe bracht zijn reïncarnatie-loopbaan te beginnen, was ook zij een theosoof. In een vraaggesprek onthulde Cerminara dat haar grootvader en moeder lid waren van de Theosophical Society en voegde eraan toe: ‘Ik ben heel dankbaar voor het intellectuele raamwerk dat de theosofie me heeft gegeven. Toen ik de Cayce-readings ging bestuderen, was bijna niets dat Cayce zei nieuw of verbazingwekkend voor me; meestal vond het zijn weerklank in iets in de theosofische literatuur.’164

Many Mansions van Cerminara bracht het werk van Cayce wereldwijd onder de aandacht, want haar opmerkelijk goed geschreven en inspirerende boek met zijn praktische psychologische toepassing op het dagelijks leven is in veel talen uitgegeven, waaronder IJslands en Japans. Toen het kort na het verschijnen in handen kwam van Morey Bernstein, de bekende schrijver van The Search for Bridey Murphy, steeg de belangstelling voor reïncarnatie tot ongekende hoogte. Bernstein liet een jonge Amerikaanse vrouw een hypnotische* regressie ondergaan; ze scheen zich tijdens zes zittingen in detail een leven in Ierland te herinneren.

*HPB werd eens gevraagd: Wat gebeurt er met ziekten die worden genezen door middel van hypnose; zijn ze werkelijk genezen of worden ze uitgesteld, of verschijnen ze in een andere vorm? Zijn ziekten karma; en indien dat zo is, is het juist om te proberen ze te genezen?
‘ANTWOORD: Hypnotische suggestie kan definitief genezen of niet. Alles hangt af van de kracht van de magnetische band tussen hypnotiseur en patiënt. Als de ziekte karmisch is, zal ze slechts worden uitgesteld en zal in een of andere vorm terugkeren, niet noodzakelijk als ziekte, maar als een bestraffend kwaad van een of ander type. Het is altijd ‘juist’ om te proberen het lijden te verzachten wanneer we maar kunnen en ons best daarvoor te doen. Als een man terecht een gevangenisstraf ondergaat en kou vat in een vochtige cel, is dat een reden waarom de gevangenisdokter niet zou proberen hem te genezen?’ (Blavatsky, ‘Hypnotism and Its Relation to Other Modes of Fascination’, HPB on Psychical Phenomena, HPB pamphlet series, The Theosophy Company, Los Angeles, California, 1938; ook in H.P. Blavatsky Collected Writings, 12:394-403).

Dr. Ian Stevenson, specialist op het gebied van reïncarnatie, bekeek het geval Bridey Murphy in een gunstig licht:

De meerderheid van de beweerde herinneringen aan vorige levens die op deze manier werden opgeroepen, lijken me volslagen waardeloos. Hoewel ik sceptisch sta tegenover de meeste ‘vorige levens’ die men tijdens hypnose aan het licht brengt, verwerp ik niet al dit soort experimenten als waardeloos. Ik ben trouwens geheel ervan overtuigd dat in een klein aantal gevallen zich iets belangrijks en echts heeft voorgedaan. Ik denk aan het geval Bridey Murphy.165

Het geval Bridey Murphy riep bij de mensen tal van vragen op over reïncarnatie. Een van degenen die reageerde, was prof. C.J. Ducasse, die aan verschillende scholen lezingen gaf over reïncarnatie en jarenlang hoofd was van de afdeling filosofie van Brown University. In twee van zijn boeken, A Critical Examination of the Belief in a Life After Death en Nature, Mind and Death, bespreekt hij het filosofische bewijsmateriaal voor reïncarnatie. Zijn Garvin-lezing uit 1960, ‘Het leven na de dood opgevat als reïncarnatie’, gaat geheel over het onderwerp.

Ducasse onthulde wat hem ertoe bracht zijn loopbaan als filosofiedocent te kiezen in een artikel ‘Filosofische bevrijding’, gepubliceerd in 1930 in het wetenschappelijke tijdschrift Contemporary American Philosophy. Hij werd in 1881 in Frankrijk geboren en reisde jarenlang over de wereld en werkte in allerlei baantjes. Hij vestigde zich uiteindelijk drie jaar lang (1903-6) in New York en werkte als stenotypist voor een verzekeringsmaatschappij. Terwijl hij zijn familie in Frankrijk bezocht, liet een kennis hem een klein boekje zien dat de opvattingen van theosofen beschreef. Nadat hij in New York was teruggekeerd, werd Ducasse lid van de Theosophical Society en in zijn vrije tijd was hij verantwoordelijk voor de bibliotheek ervan. Een van de boeken die hij las, was The Science of Peace door de hindoe-theosoof en geleerde Bhagavan Das.166 De bespreking van Das van essentiële ontologische vragen wekte de belangstelling van Ducasse voor die onderwerpen. Omdat hij in het bezit van wat geld was gekomen, ging hij naar Seattle en schreef zich in aan de University of Washington; uiteindelijk verkreeg hij zijn doctoraat aan Harvard. De vele jaren van scholing en onderwijs hebben zijn belangstelling voor reïncarnatie echter nooit doen afnemen, maar hierdoor werd het een uitdaging voor hem om het onderwerp aan streng filosofisch en kritisch onderzoek te onderwerpen.

Dr. Ian Stevenson (Carlson-hoogleraar in de psychiatrie aan de University of Virginia Medical School) is specialist op het gebied van reïncarnatie-onderzoek. Hij onderzoekt gevallen waarin kinderen, zowel in het Westen als het Oosten, spontane gedetailleerde herinneringen hebben aan wat volgens hen vorige levens zijn. Acht boekdelen met zijn verslagen van gevallen zijn tot dusver uitgegeven door de University Press of Virginia,167 terwijl het aantal reïncarnatiegevallen dat zich nu in zijn dossiers bevindt meer dan tweeduizend bedraagt. Stevenson heeft ontdekt dat de herinneringen aan een vorig leven van de kinderen die hij heeft onderzocht – sommigen van hen herinneren zich meer dan vijftig geverifieerde details, waaronder namen van mensen, plaatsen en gebeurtenissen – gewoonlijk voor 90% kloppen. Sommige kinderen herinneren zich zelfs een taal die ze eens spraken. Dit vermogen wordt xenoglossie genoemd, een onderwerp waarover Stevenson twee boeken heeft geschreven. In alle gevallen onderzoekt hij of andere verklaringen dan reïncarnatie van toepassing kunnen zijn.

Nummer 165 van het psychiatrisch tijdschrift Journal of Nervous and Mental Disease (JNMD) was in september 1977 bijna geheel gewijd aan Stevensons onderzoek naar het voortbestaan na de dood – en in het bijzonder naar reïncarnatie als middel tot zo’n voortbestaan. Deze gebeurtenis was in mei van dat jaar voorafgegaan door de publicatie van een lang artikel van Stevenson, ‘De verklarende waarde van reïncarnatie’, in hetzelfde tijdschrift. Dr. Eugene Brody, redacteur van het tijdschrift en psychiater aan de University of Maryland Medical School, zei toen hij werd geïnterviewd: ‘Ik heb zeker drie- of vierhonderd verzoeken om herdrukken ervan gehad van wetenschappers op elk vakgebied. Het is vrij duidelijk dat er voor dit onderwerp veel belangstelling is.’

In een vraaggesprek in Quest (september/oktober 1978) onthult Stevenson wat er in zijn jeugd is gebeurd dat hem tenslotte ertoe bracht om zich volledig aan het reïncarnatie-onderzoek te wijden. De interviewer, Tom Buckley van de New York Times, begint met een samenvatting van de loopbaan van Stevenson. Hij was niet alleen hoofd van de afdeling psychiatrie aan de University of Virginia Medical School en hoofdpsychiater aan het universiteitsziekenhuis, maar ook had hij in vaktijdschriften talloze artikelen over psychiatrie geschreven, en twee standaardwerken over psychiatrische ondervraging en diagnose. Daarnaast behandelde hij privépatiënten en doceerde aan de universiteit. In de woorden van Buckley, ‘Hij is een volledig bevoegd psychoanalist. Bovendien is hij sinds het voltooien van zijn opleiding lid van de medische elite – staflid aan het New York Hospital en de Ochsner-Kliniek in New Orleans.’ Hij vervolgt:

Op 48-jarige leeftijd verliet Stevenson de psychiatrie om zich volledig aan zijn reïncarnatie-onderzoek te wijden. Het was duidelijk dat er een belangrijke reden moest zijn voor een beslissing die veel van zijn collega’s op zijn zachtst gezegd bizar vonden; en toch was ik niet voorbereid op het antwoord dat Stevenson me gaf toen ik hem vroeg waarom hij het had gedaan. ‘Zelfs toen ik aan de medische faculteit was, zei ik tegen mezelf dat ik zo snel mogelijk paranormaal onderzoek zou gaan doen. Maar ik wist dat ik daaraan voorafgaand een bevredigende medische loopbaan moest opbouwen en dat heb ik gedaan.’

Maar wat, vroeg ik, had hem in het bijzonder gebracht tot de studie van reïncarnatie? Het was onvermijdelijk dat zijn antwoord op deze vraag minder precies was. . . . Hij vertelde me dat zijn moeder geïnteresseerd was in oosterse religies. Ze had een kleine bibliotheek met boeken over dit onderwerp* en Stevenson, die als jongen een boekenwurm was, herinnert zich dat hij zich vaak met deze boeken had teruggetrokken op middagen dat het regende of sneeuwde.

*In een brief aan de schrijfster van dit boek (30 maart 1977) specificeert Stevenson deze als theosofische boeken: ‘De boeken over theosofie die ik als kind las, stonden in de bibliotheek van mijn moeder, niet in die van mijn vader. Jaren geleden ontlokte een journalist aan mij de informatie dat ik als kind in de bibliotheek thuis theosofische boeken las. Dit is waar, maar de bibliotheek was samengesteld door mijn moeder, niet mijn vader.’

Ik zou mezelf een kind noemen dat te vroeg serieus was, ging hij verder, glimlachend over de wat vreemde klank van het woord. Ik had de neiging meer met volwassenen om te gaan dan met andere kinderen. Dit kan mijn geloofwaardigheid als wetenschapper ondermijnen – hij glimlachte weer – maar ik kan me een gelegenheid herinneren rond mijn negende verjaardag aan boord van de Empress of Scotland op weg naar Southampton, toen ik de voordelen van reïncarnatie uiteenzette tegen twee nogal verbijsterde oude dames.

Bij bestudering van de gevallen in zijn boeken wordt duidelijk dat hij emotioneel geen enkele vorm van vooroordeel eropna hield. Zijn collega’s hebben dit erkend; verschillende van hen werden geciteerd in een artikel in Look (20 oktober 1970), ‘Is er nog een leven na de dood?’ Dr. Albert J. Stunkard, toen voorzitter van de afdeling psychiatrie van de University of Pennsylvania in Philadelphia, merkt op:

Veel conventionele wetenschappers schijnen het huidige werk van Stevenson vreemd te vinden. Het is zeker controversieel. Maar hij is de meest kritische man die ik ken die werkzaam is op dat gebied en misschien de bedachtzaamste, met de gave om passende controles in zijn onderzoek in te bouwen.

En dr. Gertrude Schmeidler, voormalig hoogleraar in de psychologie aan het City College van de City University van New York, verzekert ons dat ‘Stevenson een heel voorzichtig en nauwgezet persoon is met grote intellectuele vermogens, die in zijn vak hoge eisen stelt. Hij heeft een heel zorgvuldige benadering bij het verzamelen en analyseren van de basisgegevens.’

Stevenson heeft talloze aanbiedingen afgewezen om op televisie te verschijnen of op andere manieren zijn onderzoek sensationeel te maken. Niettemin raakt zijn zorgvuldige arbeid van ruim dertig jaar in steeds bredere kring bekend en draagt langzamerhand aanzienlijk bij tot de huidige grootschalige belangstelling voor reïncarnatie.

* * *

De wetenschapper Stevenson en de actrice Shirley MacLaine – onze volgende reïncarnatie-katalysator – vormen twee polen van onderzoek naar hetzelfde onderwerp.

Van MacLaine’s boek Op glad ijs uit 1983 zijn meer dan vier miljoen exemplaren verkocht; en ze verscheen in talrijke televisieprogramma’s om erover te spreken. Het boek gaat over haarzelf en ook over een man die David heet, en die de stuwende kracht was achter haar nieuwe rol als reïncarnatieleraar. MacLaine zegt dat David een samengestelde persoonlijkheid is, die verschillende mannen vertegenwoordigt die haar geest voor innerlijke werkelijkheden hebben geopend. Hun identiteit heeft iets van een mysterie, hoewel degene die verantwoordelijk is voor haar avontuur in de Andes – het hoogtepunt van haar boek – nu bij sommigen bekend is. Deze persoon vertelde MacLaine in Peru dat ze was bestemd om een new-age-leraar te worden en boeken te schrijven over haar pas verkregen filosofie. De gedachte aan de openbare vernedering die het gevolg daarvan zou kunnen zijn, joeg haar angst aan.168

In het najaar van 1985 werd bekend dat de mentor van MacLaine Charles Silva was, toen een rondschrijven aankondigde dat hij als ‘vertrouweling en gids van Shirley MacLaine in haar bestseller Op glad ijs’ op 28 september een studiegroep zou leiden aan het Elizabeth Seton College in Yonkers, New York. Het rondschrijven maakte ook bekend dat hij de schrijver is van het boek Date with the Gods.169

Het laatstgenoemde boek beschrijft de avonturen van Silva, occulte en andere, tijdens twee reizen naar de Andes in 1974 en 1975. Verder wordt erin verteld dat toen hij in 1976 naar de Verenigde Staten terugkeerde om zijn boek te schrijven, hij een week op Long Island doorbracht voor onderzoek met een vriendin die Myrna heet. ‘Ze besteedde een groot deel van haar leven aan studie: de vrouw is een genie, ze houdt zich bezig met de geheime leringen van Mw. Blavatsky en het verloren continent Atlantis. Ze weet alles over natuurlijke voeding, macrobiotiek, zone-therapie en theosofie en ze is een uitstekend kunstenares.’170

Toen we Myrna171 vroegen naar Silva, vernamen we dat hij en de vrouw met wie hij samenwoonde – en die op Long Island was geboren maar nu onderwijzeres in Los Angeles is – gedurende de zomer van 1969 de bovenste verdieping huurden van een huis, eigendom van Myrna en haar zuster.

Toen Myrna Silva voor het eerst ontmoette, was hij een verstokt materialist, maar na enige tijd werd hij enthousiast over theosofie en kocht alle boeken van HPB. Daarna liet Silva deze boeken aan Shirley MacLaine zien toen deze bijna niets wist over reïncarnatie en aanverwante onderwerpen. Dit was in 1976 en aan het begin van 1977 vóór hun gezamenlijke reis naar de Andes later dat jaar.

Toen een verslaggever van TV Guide MacLaine in 1986 interviewde en vroeg of ze iets over theosofie wist, antwoordde ze: ‘O, daar weet ik alles van.’172

De hippiegeneratie had een aanzienlijke invloed op de reïncarnatie-renaissance. De Beatles bijvoorbeeld werden geboeid door oosterse filosofie. Wat misschien niet zo bekend is, is de diepe belangstelling van Elvis Presley voor deze metafysische onderwerpen. In Elvis somt Albert Goldman enkele boeken op die hij gedurende een aantal jaren bestudeerde: De Geheime Leer en De Stem van de Stilte van H.P. Blavatsky, Cosmic Consciousness van Richard Maurice Buck; Krishnamurti – Vrijheid van het bekende, Nikolaas Roerich – Flame in Chalice, Dane Rudhyar – New Mansions for New Men en W.Y. Evans-Wentz – Het Tibetaanse dodenboek.173

Prof. Goldman merkt op:

De geschriften waarin Elvis Presley zich voor het evenwicht in zijn leven verdiepte, kwamen in de jaren zeventig van de 19de eeuw in New York City tot stand door de beruchte en fascinerende Mw. Blavatsky. Elvis had altijd exemplaren van de geschriften van Mw. Blavatsky bij zich. . . . Hij was zelfs zo verknocht aan een klein boekwerkje, De Stem van de Stilte – dat een vertaling door Mw. Blavatsky van de oudste liederen van Tibet zou zijn – dat hij er soms op het toneel uit voorlas en erdoor werd geïnspireerd zijn gospelgroep Voice [Stem] te noemen.174

Deze belangstelling werd gewekt toen hij van kapper veranderde. De nieuwe man was Larry Geller uit New York die het idee van meesters bij hem introduceerde. De onmiddellijke oneerbiedige reactie van Elvis was: ‘Wie zijn de meesters, verdomme?’175 Priscilla, de vrouw van Elvis, schrijft in haar biografie Mijn leven met Elvis:

Elvis ontdekte dat er naast Jezus Christus nog heel wat meer leermeesters waren. Bijvoorbeeld Boeddha, Mohammed, Mozes en vele anderen, allemaal ‘door God gekozen om een doel te dienen’. Plotseling kwam dat deel van zijn persoonlijkheid naar voren dat hunkerde naar antwoorden op alle fundamentele levensvragen.

Dan vroeg hij aan Larry waarom juist hij, van alle mensen in de wereld, was uitverkoren om zoveel miljoenen zielen te raken. En hoe kon hij vanuit die unieke positie iets bijdragen om een wereld te redden waarin zoveel honger, ziekte en armoede heersten? Waarom was er eigenlijk zoveel menselijk lijden? En waarom voelde hij zich niet gelukkig, ook al had hij meer dan iemand zich zou kunnen wensen? Hij had het gevoel dat hij iets miste in het leven. Hij hoopte met behulp van Larry het pad te vinden dat hem naar de antwoorden zou leiden.

Hij verlangde van ons allemaal – en met name van mij – dat we alle wijsheid zouden indrinken die hijzelf tot zich nam. Hij deelde graag alles en . . . las . . . ons uren voor en bracht boeken mee waarvan hij dacht dat ze ons zouden interesseren.176 [Goldman merkt op:] Dat Elvis die boeken uiterst aandachtig las is duidelijk te zien: ze zitten vol ezelsoren en vlekken en op bijna elke pagina zijn gedeelten dik onderstreept. Elvis leerde veel sleutelpassages uit zijn hoofd en zei die op terwijl Geller als een souffleur het boek vasthield.177

Hoe serieus hij deze studie probeerde toe te passen, vertelt zijn vrouw: ‘We moeten onze verlangens beheersen,’ zei hij haar, ‘zodat die niet ons beheersen.’

* * *

Het laatste onderwerp in dit hoofdstuk brengt ons bij het werk van Geddes MacGregor, die een dubbele loopbaan had: ten eerste als anglicaans priester, en daarnaast als hoogleraar filosofie zowel in Europa als in de Verenigde Staten.

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat er op het gebied van wetenschap en filosofie aanhangers van de reïncarnatieleer zijn verschenen. Hoe staat het op het gebied van religie? Prof. Geddes MacGregor wijst erop dat hij zich de laatste twintig jaar van zijn loopbaan heeft beziggehouden met dat soort onderzoek op het terrein van het christendom. In een lezing verklaarde hij: ‘Ik raakte geïnteresseerd in reïncarnatie toen ik vijftien was. Ik las allerlei soorten theosofische literatuur in die tijd en sindsdien ben ik er nooit niet in geïnteresseerd geweest.’178

Wat de kwalificaties van MacGregor betreft, hij is hoogleraar filosofie en ook episcopaal priester. Hij verkreeg zijn doctoraat filosofie in Oxford en ook twee post-doctoraats graden: het grand doctorat van de Franse Staat, summa cum laude toegekend door de Sorbonne in Parijs; en doctor in de godgeleerdheid in Oxford. De Hebreeuwse Unie in de Verenigde Staten verleende hem het eredoctoraat in de geesteswetenschappen. Tegenwoordig is hij emeritus bijzonder hoogleraar filosofie aan de University of Southern California, waar hij van 1960 tot 1975 godsdienstfilosofie doceerde. Als anglicaans priester werd hij in 1969 onder andere benoemd tot bijzonder predikant aan St. Paul’s Cathedral in Engeland en in 1970 aan Westminster Abbey. Van zijn talrijke boeken over het christendom gaan twee over reïncarnatie.179

In een lezing in 1982 voor de Theosophical Society in Wheaton, Illinois, was het onderwerp van MacGregor ‘Het christendom en de oude wijsheid’. Hieruit is het volgende genomen:

Ik herinner me goed dat ik, toen ik vijftien was, toevallig stuitte op enige boeken geschreven door bekende leden van de Theosophical Society. Ik raakte onmiddellijk geboeid, niet zozeer door de boeken zelf als door wat ze in me schenen op te roepen. . . . Toen ik me ongeveer tegelijkertijd verbond met het christelijke pad, dacht ik eerst ten onrechte dat ik zulke theosofische leringen terzijde moest schuiven. Ik heb ze in feite nooit verworpen; en dat kon ik ook niet. Integendeel, ze hebben sindsdien mijn gehele christelijke denken verlicht, hoewel ik pas in de laatste tien jaar of zo duidelijker dan ooit heb gezien hoe nauw de band is tussen de ervaringen en de opvatting van de grote christelijke mystici en de oude wijsheid waartoe ik door de voorzienigheid zo vroeg in mijn leven werd geïntroduceerd. Ze was bezig in mijn ziel te ontkiemen en beïnvloedde mijn spiritualiteit in elk opzicht, maar kwam pas betrekkelijk laat in mijn leven volledig tot rijping.

Iedereen die met onderscheidingsvermogen mijn geschriften leest, kan zien (soms misschien duidelijker dan ikzelf) hoe diep die theosofische ideeën mijn denken hebben beïnvloed. Zoals de middeleeuwse kathedraalbouwers, was ik beter aan het bouwen dan ik wist. . . . Ik ben me altijd scherp ervan bewust geweest dat ik op een of andere manier op jeugdige leeftijd plotseling in aanraking ben gekomen met een heel bijzondere bewustzijnstoestand en om die te begrijpen en te leren waarderen, moest ik me een grote hoeveelheid vakkennis eigen maken.180

Het eerste boek van MacGregor over reïncarnatie, dat in 1978 werd uitgegeven, was Reincarnation in Christianity: A New Vision of the Role of Rebirth in Christian Thought.181 Het tweede, Reincarnation as a Christian Hope, werd in 1982 in Londen uitgegeven en later in de Verenigde Staten. Hij schreef ook The Christening of Karma: the Secret of Evolution.182 Hij heeft college gegeven over reïncarnatie aan de University of California at Berkeley en aan de University of Iowa.

Hier volgt het verhaal hoe hij lezingen over reïncarnatie begon te geven en erover begon te schrijven, zoals dat werd verteld aan de schrijfster van dit boek. In 1976 werd hem gevraagd de Birks-lezing te geven aan de McGill University in Montreal. Hij gaf de universiteit eerst een keuze uit drie onderwerpen voor de lezingenreeks. Maar toen voegde hij er als een duivels grapje een vierde aan toe: ‘Is reïncarnatie verenigbaar met het christendom?’ De onmiddellijke reactie was: ‘U heeft ons geen keus gelaten!’

In het boek zelf schrijft MacGregor:

Reïncarnatie is een van de boeiendste ideeën in de geschiedenis van religie, omdat ze ook een vaak terugkerend thema is in de wereldliteratuur. In brede kring wordt aangenomen dat ze vreemd is aan de christelijke traditie en vooral vreemd aan de Hebreeuwse grondslagen van het bijbelse denken. Die veronderstelling is te betwijfelen. . . . Reïncarnatie is hardnekkig opgedoken in verschillende spleten langs het christelijke pad, van de vroegste tijden tot heden. Ze heeft gebloeid in de joodse leer. Overal waar westerse denkers het christelijke pad voldoende hebben leren liefhebben om het te ontdoen van dood dogma zonder het levende weefsel te vernietigen, heeft ze een plaats gevonden in het leven van de Kerk.183

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 491-501

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag