HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

6 – 17 Lansdowne Road

 

Na vier maanden in ‘Maycott’ had de Blavatsky Lodge ruimere vertrekken nodig die meer centraal in Londen waren gelegen. De Keightleys vonden precies de juiste plaats aan Lansdowne Road 17, een gebouw met twee verdiepingen omgeven door een prachtige tuin.92 (Zie foto nr. 30.)

De verhuizing naar het nieuwe hoofdkwartier in september 1887 vond gelijktijdig plaats met een feestelijke gebeurtenis, de publicatie van de eerste uitgave van het mooie nieuwe tijdschrift Lucifer. Het formaat en ontwerp van het tijdschrift stonden in scherpe tegenstelling tot de overvolle bladzijden, kleine letters en het saaie witte papier van The Theosophist.

De titel van het tijdschrift schokte veel mensen, onder wie de familieleden van HPB, omdat men Lucifer gewoonlijk met de duivel of met de gevallen engelen associeerde. HPB gaf een volledige uitleg van het woord in het hoofdartikel waarmee het tijdschrift opende: ‘Wat zegt een naam?’ Maar ze gaf de beste verklaring in een brief aan haar familie:

Waarom moeten jullie mij aanvallen omdat ik mijn tijdschrift Lucifer heb genoemd? Het is een uitstekende naam! Lux, Lucis – licht; ferre – dragen; ‘de drager van het licht’ – wat kan beter zijn? . . . alleen door Paradise Lost van Milton is Lucifer synoniem geworden met gevallen geesten. Het eerste achtenswaardige doel van mijn tijdschrift zal zijn de smet van onbegrip van deze naam te verwijderen, die door de eerste christenen voor Christus werd gebruikt. . . .

Eosphoros van de Grieken, Lucifer van de Romeinen – dit zijn de titels van [Venus] de morgenster, de heraut van het heldere zonlicht. . . . Zei Christus niet over zichzelf: ‘Ik, Jezus . . . ben de heldere, de morgenster’? (Openbaring 22:16) . . . laat ons tijdschrift ook, als de bleke en zuivere ster van de dageraad, de schitterende opkomst van waarheid aankondigen – het tot een harmonisch geheel worden van alle disharmoniën, van alle interpretaties naar de letter, in het ene licht van waarheid door de geest?’93

Om dogmatisme te vermijden opende het tijdschrift zijn bladzijden voor zowel theosofen als niet-theosofen, zoals HPB aangeeft in haar artikel ‘Wat is waarheid?’ (Lucifer, februari 1888): ‘De grofste materialist zal gastvrijheid vinden in ons tijdschrift; ja, zelfs zij die niet ervoor terugschrikken de bladzijden ervan te vullen met hatelijkheden en persoonlijke opmerkingen over ons en misbruik te maken van de leringen van de theosofie die ons zo dierbaar zijn.’ Lucifer publiceerde een roman in vijftien afleveringen die vooraanstaande theosofen hekelde, waarbij Blavatsky werd afgeschilderd als ‘een soort mediamieke papegaai’, om haar eigen woorden te gebruiken.94 The Talking Image of urur, zo heet het verhaal, werd door Franz Hartmann geschreven en verscheen daarna als boek.95

Gravin Wachtmeister keerde in september 1887 uit Zweden terug om nieuwe taken op zich te nemen als hoofd van de pas gevormde Theosophical Publishing Company, die aan Duke Street zou worden gevestigd. Kort voor haar terugkeer ontving HPB een brief van Karl Axel, de zoon van de gravin, die advies vroeg over een persoonlijk probleem betreffende zijn gezondheid. Op 11 september antwoordde ze:

Mijn beste graaf:

Ik antwoord pas vandaag omdat ik niet uit mijn hoofd wilde antwoorden. Het advies is dit: Leid een zo regelmatig mogelijk leven – ga liever vroeg naar bed dan laat. Ga naar het conservatorium in Leipzig en probeer vooraf een paar regelingen te treffen voor het voorrecht om minder uren te studeren in verband met je gezondheid. Als je ’s morgens of ’s avonds lichaamsoefeningen doet, is dat ruim voldoende . . . als je erin kan slagen je gedachten te concentreren en geheel op te gaan in de muziek – of liever de harmonie. Want mentale, psychische en spirituele harmonie zal, als je ziel erin baadt, een sterke invloed hebben op het fysiologische deel van het gestel. Als een mens mentaal heen en weer wordt geslingerd of zijn gedachten op niets speciaals kan concentreren, ontstaat er in zijn lichaam disharmonie en dat geeft aanleiding tot ziekte. Houd je bij de muziek en de filosofie ervan, en alle andere filosofieën zullen op een natuurlijke wijze tot je komen.

Ik hoop dat je me hebt begrepen, maar als je moeder bij je is, zal ze de woorden van de meester aan je uitleggen.

Ik wens je succes en gezondheid en dank je voor je vertrouwen. Voor altijd broederlijk de jouwe,

H.P. Blavatsky96

Door zijn muzikale loopbaan werd de graaf bekend als componist. Hij schreef verschillende symfonieën en twee opera’s, waaronder een opera-oratorium over het leven van Boeddha. Men zegt dat een van zijn leraren Vincent d’Indy was. De graaf overleed op tweeëntachtigjarige leeftijd.97

Blavatsky sprak bij een andere gelegenheid over de invloed van harmonie, of het gebrek eraan, op het fysiologische gestel: ‘De helft, zo niet tweederde van onze kwalen en ziekten zijn het gevolg van onze verbeelding en angsten. Als men de laatstgenoemde vernietigt, en een andere richting aan de eerstgenoemde geeft, zal de natuur de rest doen.’* Maar ze voegt eraan toe dat men niet te arrogant moet worden in het wegwensen ‘van ziekten waarvoor, willen ze niet fataal zijn, de onmiddellijke hulp van deskundige chirurgen en artsen nodig is’.98

*Medici hebben pas in de laatste dertig of veertig jaar erkend dat veel van onze ziekten psychosomatische oorzaken hebben. Als het lijkt alsof HPB overdrijft als ze aangeeft dat de helft tot tweederde van onze ziekten worden veroorzaakt door verbeelding en angsten, let dan op het volgende van dr. Edward B. Kitfield, die in 1989 in Maine door artsen werd gekozen tot ‘familiedokter van het jaar’: ‘Driekwart van de consulten van een arts betreft kwalen met een psychische oorzaak. Als je fysiek en emotioneel goed voor jezelf zorgt, heb je ons niet nodig. . . . Emoties regelen het immuunsysteem.’ Negatieve gevoelens belemmeren de werking ervan (Bangor Daily News, 8 juli 1989).

Hoewel een van de theosofische adepten toegeeft dat er in onze eeuw ‘grote triomfen van de wetenschap zijn . . . bij het genezen van ziekten’, merkt hij op dat deze inspanningen ‘bijna allemaal zijn gericht op de gevolgen en dat ze de oorzaken van het kwaad niet wegnemen. . . . In de toekomst, als de bloem van onze beschaving zich ontvouwt, zullen er nieuwe ziekten en vreemdere kwalen bekend worden, die zullen voortkomen uit oorzaken die diepgeworteld liggen in de geest van de mensen en die alleen kunnen worden uitgewist door een spiritueel leven te leiden.’99

HPB heeft nooit beweerd dat ze het vermogen had om ziekten te genezen, maar er is enig bewijs dat ze kennis in deze richting had. Alice Cleather vertelt hierover in haar boek H.P. Blavatsky As I Knew Her. Kort na de dood van Blavatsky had Mw. Cleather de gelegenheid dr. Z. Mennell, de arts van HPB in Londen, te raadplegen; ze merkte op:

Het was een gedenkwaardig bezoek dat bijna twee uur duurde (tijdens ons gesprek liet hij een kamer vol patiënten wachten). Er werd heel weinig over mijn gezondheid gezegd. . . . Maar we spraken veel over HPB. Hij vertelde me wat een inspiratie ze bij zijn medische werk was geweest; hoeveel ze hem had geleerd over de aard van het lichaam en de vermogens ervan – vooral van de hersenen. Sommige van de dingen die ze met haar eigen organisme had aangetoond, gingen zoveel verder dan wat toen aan de medische wetenschap bekend was, dat het zinloos zou zijn geweest ze aan de academie van geneeskundigen voor te leggen, waarvan hij geloof ik een vooraanstaand lid was. Hij vertelde me dat hij één geval aan hen had voorgelegd, maar dat hij een dermate hopeloze en vastberaden scepsis had ontmoet dat hij de poging nooit herhaalde.100

Van HPB’s genezende kracht geeft Archibald Keightley een voorbeeld in zijn Reminiscences of H.P. Blavatsky. Hij vertelt dat hij na een reeks inspannende theosofische activiteiten ziek werd met een vorm van wondroos die gepaard ging met hoge koorts:

Toevallig bracht de arts van Mw. Blavatsky een bezoek, en hij kwam bij me langs. Wat er werd gezegd, weet ik niet, maar terwijl ik in een verdoofde toestand lag, ontdekte ik dat Mw. Blavatsky twee vrij steile trappen was opgekomen (zij die nooit een trap opging als ze het kon vermijden, vanwege de pijn die daardoor werd veroorzaakt) en was gekomen om zich een oordeel te vormen over wat haar arts over mij had bericht. Ze ging zitten en keek naar me en toen sprak ze terwijl ze een glas water tussen haar handen hield; en na afloop heb ik dit water opgedronken. Toen ging ze weer naar beneden en verzocht me haar te volgen. Ik ging naar beneden en moest op de sofa in haar kamer liggen en ik werd toegedekt. Ik lag daar half in slaap terwijl ze bezig was met haar schrijfwerk; ze zat aan de tafel in haar grote stoel met haar rug naar me toe. Hoe lang ik daar lag, weet ik niet, maar plotseling ging er een diep karmijnrode bliksemflits vlak langs mijn hoofd. Natuurlijk schrok ik ervan; en ik werd door de rug van de stoel heen begroet met: ‘Ga liggen, waarom trek je je er iets van aan?’ Dat deed ik en viel in slaap; nadat ik naar boven naar bed was gestuurd, viel ik weer in slaap en de volgende ochtend voelde ik me vrij goed, maar nog wat beverig. Toen werd ik naar Richmond gestuurd en mij werd verboden terug te keren voordat ik was aangesterkt.101

In dezelfde herinneringen geeft Keightley een boeiend verslag van de bijeenkomsten van de Blavatsky Lodge die toen aan Lansdowne Road was gevestigd:

De discussies waren informeel en allen zaten verspreid en stelden Mw. Blavatsky vragen. . . . Een deel van onze vreugde was dat Mw. Blavatsky antwoordde volgens de Socratische methode: stel een andere vraag en probeer zo zelf gegevens te verkrijgen. Het was een heel effectieve methode en heeft de steller van een strikvraag herhaaldelijk in verwarring gebracht. Als de vraag werd ingegeven door een oprecht zoeken naar kennis, spaarde ze zich geen pijn en moeite om alle gegevens te verschaffen die ze had. Maar als er iets naar voren werd gebracht om haar te irriteren of te verwarren, dan had de zaak slechte gevolgen voor de vragensteller. De bijeenkomsten namen veel tijd in beslag, maar Mw. Blavatsky genoot van de scherpzinnige debatten.

Op donderdagavonden waren in haar appartement gewoonlijk alle landen vertegenwoordigd, en men kon nooit zeggen wie aanwezig zou zijn. Soms waren er onzichtbare bezoekers, die door sommigen van ons werden gezien, maar niet door anderen. De gevolgen waren merkwaardig; Mw. Blavatsky was erg kouwelijk en haar kamer werd daarom heel warm gehouden, zo erg dat het bij de bijeenkomsten vaak onaangenaam heet was. Op een avond voor de bijeenkomst begon, kwam ik naar beneden en trof de kamer aan als een ijskelder, hoewel het vuur en de lichten volop brandden. Ik vestigde HPB’s aandacht hierop, maar werd begroet met een lach en ‘O, ik heb een vriend hier op bezoek gehad en hij vergat zijn atmosfeer te verwijderen.’

Ik herinner me dat een andere keer het appartement geleidelijk volliep, totdat er geen lege stoel meer was. Op de sofa zat een gedistingeerde hindoe in vol ornaat met tulband en gewaad. Er ontwikkelde zich een gesprek en kennelijk was onze gedistingeerde gast heel geïnteresseerd, want hij scheen de opmerkingen van elke spreker met aandacht te volgen. De voorzitter van de loge kwam die avond heel laat aan en toen hij binnenkwam, keek hij rond op zoek naar een stoel. Hij liep naar de sofa en ging zitten – precies midden op de gedistingeerde hindoe die dadelijk en met enige verbazing, verdween als een nachtkaars die uitging!102

Tussen de bijeenkomsten en overdag was de Blavatsky Lodge een bijenkorf van activiteit, bericht de Ierse theosoof Claude Falls Wright, die er woonde en werkte. Behalve de stroom bezoekers, was er altijd een aantal vrijwilligers aanwezig die met verschillende werkjes hielpen. Op een dag stond een groep medewerkers bij elkaar en bespraken iets wat ze als een dringend probleem beschouwden. Omdat ze tot een impasse waren gekomen, klopte een van de jonge vrijwilligers op HPB’s deur en vroeg haar de zaak op te lossen:

‘Mevrouw’, zei ze, ‘wat is het belangrijkste dat nodig is bij de studie van de theosofie?’

‘Gezond verstand, mijn beste.’

‘En mevrouw, wat zou u als tweede plaatsen?’

‘Een gevoel voor humor.’

‘En als derde, mevrouw?’

Op dit punt moet haar geduld bijna op zijn geraakt.

‘O, nog meer gezond verstand!’103

In deze periode ging HPB zelden uit, maar begin januari 1889 haalden gravin Wachtmeister en de Amerikaanse kunstenaar Edmund Russell104 haar over om de studio van de bekende Londense fotograaf Enrico Resta te bezoeken om enkele foto’s te laten maken. Een ervan is de beroemde foto die de sfinx wordt genoemd. Jaren later vertelde Resta zelf het verhaal van het bezoek in deze brief aan John Coats, toen voorzitter van de TS in Londen:

Op een ochtend (8 januari 1889) . . . was ik in mijn studio . . . druk bezig met het nemen van foto’s toen een assistent tegen me fluisterde dat een dame zo mogelijk direct gefotografeerd wilde worden, omdat ze weinig tijd kon missen. . . . Toen kwamen Mw. Blavatsky en gravin Wachtmeister binnen. De eerste dame ging onmiddellijk aan een kleine tafel zitten en ik zag dat ze haar rechterhand in haar zak stopte en een sigaret rolde, wat op de foto is te zien. . . . Zonder enig ‘studio-arrangement’ uitte Mw. Blavatsky de wens om in die natuurlijke positie voor de camera te zitten; en omdat ik enorm onder de indruk was van deze persoonlijkheid en haar uitstraling, maakte ik zes platen, die tot mijn vreugde geslaagd waren. Mw. Blavatsky stond op, bedankte me dat ik haar zo snel van dienst was geweest en zei dat een kunstenaar mijn werk had aanbevolen. De proeven werden verstuurd, en geretourneerd met een brief die genoegen uitdrukte over het resultaat; en zoals u weet, zijn er voor de Theosophical Society vele duizenden afdrukken gemaakt. . . . Nu en dan ontving ik een eenvoudige uitnodiging om een informeel bezoek te brengen aan deze edele dame, waarbij het gesprek ging over het leven in al zijn aspecten, soms over de onbegrensde macht van het goede of was er een vriendelijke belangstelling voor mijn werk waarvan ik hield. Een aantal jaren later gaf ik de studio op en de enige negatieven die ik wilde bewaren, waren deze zes [hierbij ingesloten]. Ik heb ze gekoesterd en ze zijn in perfecte staat, maar nu ik een oude man van 85 ben, vind ik dat deze realistische afbeeldingen van een grote persoonlijkheid niet langer in mijn bezit moeten blijven.105

* * *

Een van HPB’s bezoekers tijdens de jaren in Londen was een rijke aristocraat uit Spanje, José Xifré, die nauw bevriend was met koningin Isabella II en koning Alfons XII. Men zegt dat toen de koning op zijn sterfbed lag, hij Xifré erkende als de enige onbaatzuchtige vriend die hij ooit had.106 Over zijn eerste ontmoeting met HPB zei Xifré, dat één blik uit haar ogen ‘de persoonlijkheid die ik tot dat moment was, doordrong en vernietigde’ en dat ‘de ideeën, neigingen en vooroordelen ervan, die er min of meer in waren gegraveerd, verdwenen. . . . Ik zal niet proberen dit schijnbaar verrassende feit te verklaren, [maar dit] is, evenals alle andere dingen, gebaseerd op de grote wet van karma. . . . Ik heb alles wat ik weet aan haar te danken. . . . Zowel een vredige rust als een moreel evenwicht werden bereikt nadat ik met haar had kennisgemaakt.’107

Bij een andere gelegenheid verklaarde hij dat HPB twee keer zijn leven had gered. Eén van deze voorvallen vond plaats toen hij uit Londen naar het vasteland vertrok. Ze zei: ‘Je zult vandaag niet vertrekken.’ Xifré antwoordde dat hij moest vertrekken. Toen Blavatsky erop aandrong dat hij niet moest gaan, antwoordde hij: ‘Maar ik moet gaan, het is absoluut noodzakelijk dat ik ga, ik kan mijn vertrek niet uitstellen.’ ‘Je zult niet gaan, je moet vannacht in Londen blijven’, beval ze. Hij gehoorzaamde met tegenzin. De volgende dag berichtten de kranten over een vreselijke ramp waarbij de avondposttrein, die Xifré zou hebben genomen, was betrokken.108

Ondanks de tegenwerking van de katholieke kerk, heeft Xifré met verschillende medewerkers de theosofie in Spanje actief verbreid. Tegen het einde van 1889 was een Spaanse vertaling gereed van Isis Ontsluierd, Esoteric Buddhism, Licht op het Pad en De Sleutel tot de Theosofie.109 Er werd een brochure met de titel ‘Wat is theosofie?’ verspreid op universiteiten, in bibliotheken en clubs in heel Spanje. In mei 1893 werd in Madrid het theosofische tijdschrift Sophia begonnen, waarvan 17 jaargangen verschenen. De Zirkoff merkt op: ‘het grootste en duurzaamste resultaat van het onvermoeibare werk van José Xifré, verricht in nauwe samenwerking met enkele vertrouwde vrienden en medewerkers, was misschien de publicatie van een voortreffelijke Spaanse vertaling van De Geheime Leer, waarvan het eerste deel in 1895 verscheen.’110 Het theosofische werk van Xifré werd uiteindelijk het zwijgen opgelegd toen hij zijn vermogen verloor; iets dat volgens hem het werk was van de kerk.111

In Engeland speelde de Anglicaanse kerk een grote rol bij het verbieden van Lucifer, overal waar tijdschriften werden verkocht. Vooral aanstootgevend voor de kerk was ongetwijfeld het hoofdartikel in het decembernummer van 1887, ‘Lucifer aan de aartsbisschop van Canterbury, met groeten!’ waarin werd aangetoond dat ‘de leringen van de kerk op bijna elk punt in directe tegenstelling staan met de leringen van Jezus’. Het besluit als volgt:

En nu, mijn Lord aartsbisschop, hebben we met respect de belangrijkste punten van verschil en van onenigheid tussen theosofie en de christelijke kerken aan u voorgelegd, en u verteld dat de theosofie en de leringen van Jezus één zijn. U heeft onze geloofsbelijdenis gehoord en de grieven en klachten die we hebben tegen het dogmatische christendom. Wij, een handvol nederige individuen, die rijkdom noch wereldse invloed bezitten, maar die sterk zijn in onze kennis, hebben ons verenigd in de hoop het werk te doen waarvan u zegt dat uw meester dat aan u heeft toebedeeld, maar dat zo droevig wordt verwaarloosd door de rijke en overheersende kolos – de christelijke kerk.

We vragen ons af of u dit aanmatiging zult noemen? Zult u ons in dit land van vrije meningsuiting, en vrijheid van handelen geen andere erkenning durven geven dan het gebruikelijke anathema dat de kerk in petto houdt voor de hervormer? Of mogen we hopen dat de bittere lessen van ervaring, die dat beleid de kerken in het verleden heeft gegeven, de harten zal hebben veranderd en het begrip van haar heersers zal hebben verlicht; en dat het komende jaar, 1888, getuige zal zijn van het in vriendschap en goede wil naar ons uitsteken van de hand van de christenen? Dit zou slechts een rechtvaardige erkenning zijn van het feit dat de relatief kleine groep die de Theosophical Society wordt genoemd, geen voortrekker is van de antichrist, geen gebroed van de kwade zoals de kerk deze ziet, maar de praktische helper, misschien de redder van het christendom; en dat deze slechts probeert het werk te doen dat Jezus, evenals Boeddha en de andere ‘zonen van god’ die aan hem voorafgingen, al zijn volgelingen heeft bevolen te ondernemen, maar dat de kerken, die dogmatisch zijn geworden, totaal niet kunnen volbrengen.
En nu, als uwe Hoogwaardigheid kan bewijzen dat wij de kerk waarvan u het hoofd bent, of de populaire theologie, onrecht aandoen, beloven we onze fout in het openbaar te erkennen. Maar – ‘wie zwijgt stemt toe’.112

De aartsbisschop bleef zwijgen. Brieven die Lucifer ontving, toonden een wijdverbreide instemming met dit gedurfde redactionele artikel. Het tijdschrift verspreidde vijftienduizend extra exemplaren als een verdere uitdaging aan de kerk om zich te hervormen.

* * *

In het decembernummer van Lucifer stond ook de tweede van drie afleveringen van HPB’s ‘Het esoterische karakter van de evangeliën’ – nog een reden voor verzet tegen de theosofie door degenen die de leringen van Jezus letterlijk namen.113

HPB wijst erop dat de evangeliën zelf onthullen dat Jezus zijn discipelen een esoterische of geheime leer onderwees: ‘U is gegeven het geheimenis van het koninkrijk Gods te kennen, maar tot hen die buiten staan, komt alles in gelijkenissen’ (Marcus 4:11); ‘en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, maar afzonderlijk aan zijn discipelen verklaarde Hij alles’ (Marcus 4:34). In het Nieuwe Testament staan parabelen, maar wie kent de innerlijke betekenis ervan?

Blavatsky zei dat de esoterische leringen werden bewaard en onderwezen door de christelijke gnostici, die deze op hun beurt ontvingen van de discipelen van Jezus. Men kan zich goed voorstellen hoe zo’n bewering de orthodoxe christenen van haar tijd zou schokken, want men had hen geleerd dat gnosticisme een gevaarlijke ketterij was die in de tweede eeuw binnen de katholieke kerk was ontstaan. Gedurende enkele eeuwen hebben de vroege kerkvaders elke gnostische tekst vernietigd die ze konden vinden. Vaak stond er de doodstraf op als men een gnosticus was; en het enige wat men over deze religie te weten kon komen, kwam uit de verwrongen verhalen van christelijke schrijvers. Zelfs de naam gnosticus werd aan toekomstige generaties overgeleverd als iets dat men moest schuwen als de pest.

Onpartijdige geschiedkundigen zoals Gibbon dachten er anders over. HPB citeerde zijn uitspraak dat de gnostici ‘het meest geleerd’ waren ‘van degenen die christenen werden genoemd’ en dat ze niet ermee tevreden waren alleen maar gelovig te zijn. Noch waren ze tevreden met louter kennis, maar ze zochten directe, persoonlijke ervaring van de gnosis.114 Het woord gnosticus komt van een Grieks woord dat ‘kennis’ betekent.

Sinds de tijd van HPB zijn onbevooroordeelde geleerden zich steeds meer bewust geworden van de waarde van de gnostische literatuur. Eén van die geleerden, Eerw. A.A.F. Lamplugh, schreef in de inleiding van zijn vertaling van de gnostische Codex Brucisnus, die in 1918 werd uitgegeven als The Gnosis of the Light: ‘Recente onderzoekingen hebben vraagtekens gezet bij . . . de traditionele ‘feiten’. De brandende vraag bij enkelen vandaag, en bij velen in de toekomst, is of zal zijn – niet hoe een bijzonder dwaze en losbandige ketterij op kon komen binnen de kerk – maar hoe de kerk uit de grote gnostische beweging ontstond, hoe de dynamische ideeën van de gnosis gekristalliseerd raakten tot dogma’s?’115 Zo was ook Carl Jung ervan overtuigd dat ‘de centrale ideeën van het christendom zijn geworteld in de gnostische filosofie’.116 Wie bekend is met zijn geschriften, weet hoe grondig hij de gnostische leringen en symbolen heeft bestudeerd.

In Isis (2:205, Eng. uitg.) zegt HPB dat het Nieuwe Testament, het Evangelie van Johannes en de Handelingen van de Apostelen wemelen van gnostische uitdrukkingen, zoals geleerden nu toegeven. Het is van belang dat twee aantekeningen in het notulenboek van de Blavatsky Lodge voor het jaar 1889 vermelden dat HPB op 12 oktober voor de loge een toespraak gaf over het Evangelie van Johannes en dat ze op 24 oktober sprak over het onderwerp Jezus en Johannes.

De meest dramatische bevestiging van het theosofische standpunt dat de geheime leringen van Jezus werden bestudeerd en gekoesterd door de eerste gnostici, kwam in het midden van de twintigste eeuw. In 1945 werd er een verbazingwekkende ontdekking gedaan door een Arabische boer, Mohammed Ali genaamd, samen met zijn broers, bij een rotswand bij Nag Hammadi, een stad aan de Nijl ongeveer 500 kilometer van Caïro. Nadat ze van hun kamelen waren afgestegen, probeerden ze speciale aarde te krijgen om hun gewas te bemesten. Toen ze rond een massieve kei in een oude Koptische begraafplaats groeven, stootten ze op een rode aardewerken kruik die bijna een meter hoog was. Mohammed aarzelde om de kruik te breken omdat hij dacht dat daarin een djinn of geest zou kunnen huizen. Maar toen hij bedacht dat er goud in kon zitten, sloeg hij ze stuk, maar werd teleurgesteld toen hij dertien in leer gebonden boeken plus een massa losse vellen papyrus-manuscript vond. Thuisgekomen smeet hij alles naast het fornuis; en zijn moeder gebruikte veel van de losse vellen om het vuur aan te maken.

Hoe het boek tenslotte onder de aandacht van de autoriteiten in Egypte kwam – en van geleerden over de hele wereld – is een verhaal met veel drama, opwinding en intrige; in de christelijke academische wereld ontstonden jaloerse conflicten over wie als eerste de documenten zou vertalen.117 Het grote publiek was zich in het algemeen niet bewust van de ontdekking tot 1979, toen De gnostische evangeliën van Elaine Pagels werd uitgegeven. Pagels had Koptisch gestudeerd aan Harvard University en was door de universiteit naar Egypte gezonden om de Nag-Hammadi-documenten te bestuderen. Haar overal geroemde boek ontving de ‘National Book Critics Circle Award’ en werd gekozen en aanbevolen door de ‘Book-of-the-Month-Club’. The New Yorker noemde het ‘een intellectueel elegante, beknopte studie. . . . Hoe ze in zo’n kort bestek de wereld van het vroege christendom weet op te roepen is een wonder.’

‘Zij die de [Nag-Hammadi-] geschriften lieten circuleren en er eerbied voor hadden,’ verklaart Pagels, ‘beschouwden zich niet als ketters, maar als gnostici – dat wil zeggen als christenen die kennis (gnosis) bezitten over de geheime leer van Jezus – kennis die verborgen is voor de meerderheid van de gelovigen – tot ze hebben bewezen spiritueel volwassen te zijn.’ Ze citeert het vers dat eerder uit het Evangelie van Marcus werd aangehaald waarin Jezus tegen zijn discipelen zegt: ‘U is gegeven het geheimenis van het koninkrijk Gods te kennen, maar tot hen die buiten staan, komt alles in gelijkenissen’ (Marcus 4:11).

In De gnostische evangeliën merkt Pagels op dat ‘denkbeelden die wij in verband brengen met oosterse religies, in de eerste eeuw in het Westen opkwamen door de gnostische beweging, maar ze werden onderdrukt en veroordeeld door polemisten zoals Irenaeus’. Van deze denkbeelden was reïncarnatie een van de belangrijkste, hoewel de bron ervan niet de oosterse religies was maar, volgens de gnostici, het oorspronkelijke christendom zelf. Prof. Geddes MacGregor verklaart in zijn boek Reincarnation and Christianity dat ‘opvattingen over reïncarnatie heel gewoon waren in de gnostische gedachtesfeer waarin het christendom zich ontwikkelde’.118 De Franse egyptoloog Jean Doresse onthulde dat volgens de Nag-Hammadi-teksten ‘de mens door opeenvolgende geboorten moet gaan vóór hij het doel bereikt’.119

De Pistis Sophia is nog een Koptisch werk dat Pagels in een ander verband citeert. Het werd in het midden van de achttiende eeuw ontdekt en bevat veel bladzijden waarin Christus zijn discipelen zelf onderwijst over diverse aspecten van reïncarnatie120 [en andere mysterieleringen over wat er na de wederopstanding gebeurt]. G.R.S. Mead, de geleerde secretaris van HPB, was de eerste die de Pistis Sophia uit de Latijnse vertaling in het Engels overzette. Vóór het als boek werd uitgegeven, verscheen ongeveer de helft ervan in afleveringen in Lucifer; en HPB gaf er in dit tijdschrift een commentaar op dat veertig bladzijden beslaat.121

Het werk van de theosofie op het terrein van het esoterische christendom krijgt erkenning in het artikel in de Encyclopaedia Britannica over christendom door de kerkhistoricus Ernst Wilhelm Benz. Bij het onderwerp ‘moderne stromingen in het esoterische christendom’ schenkt Benz ook aandacht aan de theosofie, die hij definieert als ‘voornamelijk gekenmerkt door een combinatie van christelijke tradities en leringen, en Aziatische hogere religies’. Hij besluit het artikel met een verrassende opmerking: ‘. . . Veel geleerden zijn ervan overtuigd dat men in de 20ste eeuw een esoterisch christendom nodig heeft om een wezenlijke taak te vervullen als contrabeweging tegen een verlies van spirituele inhoud bij een dogmatische, institutionele en sociaal statische kerkorganisatie.’122

Hier volgt tot slot nog één gedachte over de ontdekkingen van de Pistis Sophia en de Nag-Hammadi-geschriften. Oppervlakkig gezien was het heel toevallig dat de Pistis Sophia en Nag-Hammadi-geschriften aan het licht kwamen. Hetzelfde geldt voor de Dode Zeerollen, die onder geleerden heel wat opschudding hebben veroorzaakt. In Isis Ontsluierd (2:26, Eng. uitg.), citeert HPB Max Müller, die in de jaren zestig van de 19de eeuw opmerkte:

De godsdienstwetenschap staat nog maar in de kinderschoenen. . . . In de afgelopen vijftig jaar zijn de authentieke documenten van de belangrijkste religies in de wereld op een heel onverwachte en bijna wonderbaarlijke manier teruggevonden. We zijn nu in het bezit van de canonieke boeken van het boeddhisme; de Zend-Avesta van Zarathoestra is niet langer een gesloten boek voor ons; en de lofzangen van de Rig Veda hebben ons religies geopenbaard in een stadium dat voorafgaat aan het eerste begin van de mythologie die in Homerus en Hesiodus al een vervallen ruïne was.

HPB voegt in een voetnoot eraan toe:

Een van de verbazingwekkendste feiten die onder onze aandacht zijn gekomen, is dat de onderzoekers die deze zaken diepgaand bestuderen het herhaaldelijk voorkomen van deze ‘onverwachte en bijna wonderbaarlijke’ ontdekkingen van belangrijke documenten op heel geschikte momenten, niet in verband brengen met een vooropgezet plan. Is het zo vreemd dat de bewaarders van ‘heidense’ kennis, als ze zien dat het juiste ogenblik is aangebroken, ervoor zorgen dat het benodigde document, boek of overblijfsel ogenschijnlijk toevallig in handen valt van de juiste man?

Men vraagt zich af hoeveel andere documenten, boeken of overblijfselen verborgen liggen en het juiste moment afwachten om tevoorschijn te komen.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 325-35

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag