HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

3 – Verhuizing naar het Westen

 

In de lente van 1886 stond HPB aan de vooravond van een belangrijke verandering van woonplaats; het was echter slechts een tijdelijke ontsnapping aan de hete Würzburgse zomer. Ze had besloten de zomer door te brengen met Vera en haar oudste dochter, die zich beiden vreugdevol met HPB hadden verzoend. Men was van plan naar de badplaats Oostende aan de Belgische kust te gaan. Omdat gravin Wachtmeister op een zakenreis in Zweden was, werd HPB vergezeld door een recente bezoekster, Emily Kislingbury, een oude Britse vriendin die in New York was toen de TS werd opgericht. Gebhard ontmoette het gezelschap in Keulen en haalde hen over hem thuis in Elberfeld op te zoeken. HPB was van plan maar een paar dagen te blijven, maar ze verstuikte haar enkel en moest twee maanden het bed houden met verschillende kwalen. Vera en haar dochter kwamen half mei aan en bleven tot juli, toen ze met haar naar Oostende reisden. De nicht, die ook Vera heette, beschreef later een voorval bij de Gebhards:

Als ik ’s morgens beneden kwam . . . trof ik gewoonlijk mijn tante verdiept in haar werk aan. Zover ik weet, schreef ze nooit op die tijd van de ochtend, maar las zorgvuldig door wat de vorige avond was geschreven. Op een dag zag ik duidelijke sporen van verwarring op haar gezicht. Omdat ik haar niet wilde storen, ging ik rustig zitten en wachtte tot ze iets zou zeggen. . . . Tenslotte riep ze naar me: ‘Vera’, zei ze, ‘kun je me vertellen wat een pi is?’ Ik was nogal verbaasd over zo’n vraag en zei dat ik dacht dat ‘pie’ een soort Engels gerecht was. ‘Doe niet zo dwaas’, zei ze nogal ongeduldig. ‘Begrijp je niet dat ik een beroep doe op je wiskundekennis? Kom eens hiernaar kijken.’

Ik keek naar de bladzijde die voor haar op tafel lag, en zag dat die vol stond met cijfers en berekeningen en al snel werd me duidelijk dat de formule π = 3,14159 in het hele stuk fout was geschreven. Er stond π = 31,4159. Met grote vreugde en triomf haastte ik me haar op de hoogte te stellen van haar vergissing. ‘Dat is het!’ riep ze uit. ‘Die verdraaide komma [,] zat me al de hele ochtend dwars. Ik had gisteren nogal haast om op te schrijven wat ik zag en toen ik vandaag een eerste blik wierp op die bladzijde, had ik een sterk hoewel vaag gevoel dat er iets mis was; en wat ik ook deed, ik kon me niet herinneren waar de komma in feite stond toen ik dit getal zag.’

Omdat ik toen weinig wist van theosofie in het algemeen en van mijn tante’s manier van schrijven in het bijzonder, viel het me natuurlijk op dat ze niet in staat was zo’n kleine fout te verbeteren in de ingewikkelde berekeningen die ze zelf had opgeschreven.

‘Je bent zo groen als gras’, zei ze, ‘als je denkt dat ik alle dingen die ik opschrijf werkelijk weet en begrijp. Hoe vaak moet ik tegen jou en je moeder nog zeggen dat de dingen die ik schrijf me worden gedicteerd [en] dat ik soms manuscripten, getallen en woorden voor me zie waarvan ik niets afweet.’ Toen ik enkele jaren later De Geheime Leer las, herkende ik de bladzijde. Het was een van de bladzijden waarop hindoe-sterrenkunde wordt besproken.57

Het drietal kwam hartje zomer in Oostende aan, toen logies duur en schaars was. Nadat Vera en haar dochter naar Rusland waren teruggekeerd en totdat de gravin ergens in augustus aankwam, was HPB alleen met haar dienstmeisje – behalve tijdens een bezoek van Sinnett.58 Ze schreef aan haar zuster: ‘Nu ik alleen ben, zal ik mezelf onder handen nemen; en in plaats van een rusteloze rondzwervende jood te zijn, zal ik me veranderen in een ‘heremietkreeft’, een versteend zeemonster dat op de kust is aangespoeld. Ik zal schrijven, alsmaar schrijven – mijn enige troost! Ach, hoe gelukkig zijn de mensen die kunnen lopen. Wat een leven om altijd ziek te zijn – en zonder benen op de koop toe.’59

Anderhalf jaar later was haar gezondheid niet veel beter. Ze schreef aan rechter Khandalavala: ‘Ik heb niet erg lang meer te leven en ik heb in deze drie jaar geduld geleerd. Mijn gezondheid is beter, maar in het algemeen is die voor het leven verwoest. Ik voel me alleen goed als ik zit en schrijf. Ik kan niet langer dan een minuut lopen of staan.’ Ze had een chronische nierkwaal, die gezwollen benen veroorzaakte; en haar knieën waren zo jichtig dat elke stap folterende pijn veroorzaakte.60

Voor sommige mensen is het misschien een raadsel waarom HPB, die als jonge vrouw een krachtige gezondheid had tijdens haar wereldreizen, zo vaak ziek was en de laatste vijf jaar van haar leven feitelijk was gebonden aan de stoel waarin ze schreef. Malcolm W. Browne, wetenschappelijk essayist voor de New York Times, heeft over dit probleem nagedacht in verband met een aantal beroemde mensen en schreef in zijn artikel van 10 maart 1981, ‘Heeft ziekte een goede kant?’:

Einstein beschreef in een van zijn brieven die hij ergens in de jaren veertig aan zijn oude vriend en arts Rudolph Ehrmann schreef, een aanval van acute pijn in de onderbuik die hij pas had gehad. Einstein werd 30 jaar lang met tussenpozen door deze klachten geplaagd, en hoewel men aannam dat het een probleem met de galblaas was, werd dit nooit verholpen. . . . ‘Als ik lijd onder zo’n aanval’, zei Einstein, ‘kan ik heel goed werken. Het schijnt niet gunstig voor de verbeelding te zijn als men zich te goed voelt. De goden schijnen tenminste goede bedoelingen met mij te hebben als ze mijn galblaas samenknijpen.’

Sigmund Freud, die ook chronisch leed aan pijn in de onderbuik, schreef: ‘Ik weet al sinds lang dat ik niet druk bezig kan zijn als ik in goede gezondheid verkeer; integendeel, ik heb een zekere mate van ongemak nodig waar ik vanaf wil komen.’

Browne bericht verder dat Sir George Pickering, een eminente Britse professor in de geneeskunde, in het boek Creative Malady een treffende analyse gaf van de ziekte waardoor Charles Darwin het grootste deel van zijn leven als volwassene invalide was:

Gedurende de vijf jaar dat Darwin langs de kusten van Zuid-Amerika voer aan boord van de Beagle, had hij kennelijk zo’n robuste gezondheid dat hij de ontberingen van de reis beter doorstond dan veel van de professionele bemanningsleden. Maar toen voor hem de tijd aanbrak om zich in Engeland te vestigen, te trouwen en zijn baanbrekende evolutietheorie te gaan ontwikkelen, werd Darwin ziek. Vanaf zijn 33ste tot aan zijn dood 40 jaar later leed hij onder aanvallen van misselijkheid, rillingen en zwakheid en had voortdurend rust nodig, waardoor hij maar een paar uur per dag kon werken. [Hierdoor kreeg hij] de afzondering en de vrijheid van afleiding die hem in staat stelden over het heelal na te denken.

Browne vat zijn stelling als volgt samen: ‘In feite schijnt ziekte in een of andere vorm aan de top van wetenschappelijke creativiteit vrij algemeen te zijn, zoals voor artistieke uitblinkers zoals Dostojevski, Proust, Van Gogh en Berlioz.’

* * *

Gravin Wachtmeister voegde zich weer bij HPB toen de zomer bijna voorbij was en het tijd werd naar Würzburg terug te keren. Ze besloten echter in Oostende te blijven, dichtbij Londen en de theosofen daar. Sommigen van hen kwamen op bezoek, onder wie Anna Kingsford en haar vriend Edward Maitland. De gravin schrijft:

. . . ze brachten veertien dagen bij ons door. [Zowel Mw. Kingsford als HPB] waren overdag meestal bezig met hun respectievelijke werk, maar ’s'avonds volgden er prettige gesprekken; en het was voor mij interessant om verschillende punten van De Geheime Leer te horen bespreken vanuit het oosterse en het westerse standpunt van het occultisme. Deze twee begaafde vrouwen met hun krachtige intellect hielden vaak levendige discussies, waarbij ze ogenschijnlijk van twee tegengestelde polen uitgingen. Geleidelijk leken de draden van hun gesprek elkaar te naderen, totdat ze tenslotte in een eenheid samenvloeiden. Dan kwamen er gewoonlijk nieuwe onderwerpen naar voren waarmee op dezelfde meesterlijke manier werd geworsteld.61

In dezelfde periode werd Sinnetts Incidents in the Life of Madame Blavatsky uitgegeven. Eén schrijver merkt op in zijn recensie van het boek:

Het gezonde verstand en de oprechtheid waarvan het boek is doordrongen, hebben ertoe bijgedragen dat het lezerspubliek HPB ziet als een uitzonderlijke persoonlijkheid, maar buitengewoon menselijk, warm en meedogend, die standvastig zichzelf met ziel, geest en hart heeft gegeven aan de zaak die haar heilig was. Ze komt in het boek naar voren als een opgewekte, niet wraakzuchtige strijdster, niet ontmoedigd door de bergen haat en laster die over haar werden uitgestort. Iemand met een persoonlijk leven vol verbazingwekkende verschijnselen en altijd aanwezige elementen van het mysterieuze. De Incidents maakte overal een diepe indruk en daardoor werd de nieuwsgierigheid, gewekt door het ongunstige rapport van de SPR, in goede banen geleid en traden velen toe tot de gelederen van de Society.62

Het werk aan De Geheime Leer vorderde snel, maar HPB was niet tevreden met de inkt die in Oostende beschikbaar was. Ze ging daarom haar eigen inkt maken op basis van een verbeterde formule – zoals ze vroeger in Rusland ook al eens had gedaan.* Naarmate de goede eigenschappen van deze nieuwe inkt bekend werden, moest ze er meer van produceren; en al snel werd het maken van HPB’s inkt een klein handeltje. Dr. J.D. Buck, een Amerikaanse theosoof, hoorde dit verhaal in 1894 van de gravin zelf toen ze op een lezingentournee was in de V.S.63 Volgens zijn verhaal kwam er eens een verarmde vrouw aan HPB’s deur die om hulp vroeg. Hij vertelt: ‘HPB was diep bewogen door het verhaal van de arme vrouw en stak haar hand in de grote zak van het losse gewaad dat ze droeg als ze aan het werk was, maar voelde dat die leeg was. Toen trok ze de lade van haar schrijftafel open met hetzelfde resultaat. Ze herinnerde zich daarop de inktfabriek en riep uit: ‘Hier, Constance! Geef haar de inktfabriek; dat zal haar uitkomst geven.’ – en dat werd gedaan.’64

*Blavatsky maakte zich altijd druk om haar schrijfmateriaal. Dat mocht ook wel als we in aanmerking nemen dat toen het manuscript van De Geheime Leer gereed was, het een meter hoog was en geheel met de hand geschreven! Mej. Francesca Arundale bericht dat ze eens een dringende brief van HPB ontving, die toen in Frankrijk was: ‘Ik kan in Parijs niet het soort papier krijgen dat ik nodig heb; ga alsjeblieft naar Oxford Street en stuur me een riem’ (My Guest, 29).

Dr. Buck, in zijn tijd een vooraanstaande arts en ook een bekende theosoof, vertelt een ander verhaal uit de periode in Oostende:

Een vriend van me die waarschijnlijk meer ontdekkingen in de oude kabbala heeft gedaan dan wie ook in de moderne tijd en die meer dan twintig jaar heeft gewijd aan dit gespecialiseerde werk, stelde eens vragen over zijn eigen onderzoekingen en sprak zijn twijfel erover uit of iemand van deze tijd zijn vragen zou kunnen of willen beantwoorden. Ik stelde voor dat hij hierover aan HPB zou schrijven en na enig uitstel heeft hij dat gedaan. Het resultaat was een manuscript van bijna veertig heel dicht opeengeschreven bladzijden waarin ze elke vraag beantwoordde die hij had gesteld en daaraan een schat van informatie toevoegde die de ontvanger in hoge mate verbaasde. Deze heer is geen lid van de TS en is dat nooit geweest, maar tot op de dag van vandaag geeft hij uiting aan zijn overtuiging dat HPB de diepzinnigste en verbazingwekkendste vrouw van deze tijd of van alle tijden was. Hij, die zich een half leven lang had gespecialiseerd op een duister en onbekend gebied, ontdekte dat HPB volkomen vertrouwd was met al zijn werk.65

Die man was J. Ralston Skinner, schrijver van A Key to the Hebrew-Egyptian Mystery in the Source of Measures, uitgegeven in 1875, een boek dat herhaaldelijk wordt geciteerd in De Geheime Leer en nog verkrijgbaar is.66 Theosofische geschiedkundigen hebben een eeuw lang gezocht naar de briefwisseling van HPB met hem. Deze werd onlangs gevonden in het archief van de Andover-Harvard Theological Library van Harvard University. De brieven waren alle geschreven in Oostende in de periode die we nu bespreken. De eer voor de ontdekking komt toe aan dr. Ananda Wickremeratne uit Sri Lanka, die is afgestudeerd in Oxford en die een beurs had ontvangen van het Harvard Center in the Study of World Religions om in het archief van Harvard documenten te onderzoeken over de invloed van de theosofische beweging in Zuidoost-Azië.

Dr. John Carman, directeur van het Center, schrijft:

Uit gesprekken met dr. Wickremeratne en anderen lijkt het me duidelijk dat er op dit gebied nog belangrijk werk is te doen. Ik hoop dat dr. Wickremeratne tijdens zijn verblijf hier de grondslagen zal leggen voor dat werk, vooral door in Harvard en het gebied van Boston bronnen te onderzoeken op materiaal dat relevant is voor de geschiedenis van de theosofie.67

In zijn brief noemt Carman een toespraak die dr. Wickremeratne hield op hun veertiendaagse colloquium. In de brochure waarin de gebeurtenis wordt beschreven, wordt gesproken over de sleutelrol die de theosofen speelden toen ze ‘voor zichzelf een permanente, bijna geheiligde plaats in de geschiedschrijving van Zuid-Azië verdienden’.68

Toen HPB’s brieven aan Skinner werden gekopieerd voor de schrijfster van dit boek, bleken ze zo vergaan te zijn dat ze op het punt stonden uiteen te vallen. De bibliotheek riep professionele hulp in om ze te herstellen en het voltooien van deze taak werd aangekondigd in The Harvard Divinity Bulletin (december 1983 - januari 1984) in een artikel: ‘Letter Perfect: Skinner Collection Restored’. Er werd een foto afgedrukt van een brief vóór en na herstel.

In een brief van 17 februari 1887 maakt HPB een opmerking tegen Skinner over zijn boek The Source of Measures:

U heeft een sleutel ontdekt tot de universele taal [van de esoterische filosofie]. U heeft meer gedaan in deze richting dan welk levend mens ook . . . maar het is slechts één van de zeven sleutels die ik noem in Isis Ontsluierd . . . maar u schijnt de eerste sleutel ervan geheel te verwerpen – de sleutel die het vroegste, metafysische en abstracte deel van de filosofie opent, de paradigma’s van alle dingen, de goddelijke en spirituele modellen van de fysiologische en sterrenkundige aspecten ervan. [Het is interessant dat ze het woord paradigma gebruikte, dat zo vaak in het avant-gardistische denken van vandaag voorkomt.]

Nadat ze voorbeelden geeft over hoe esoterische sleutels gesloten deuren kunnen openen, verwijst ze naar de opvatting van Skinner dat zijzelf en niet de meesters de bron van deze wijsheid is:

Zeg, waarom had u de indruk dat ik loog over de meesters? Kan men liegen over levende mensen? En waarom zou ik ze hebben verzonnen of dat ‘verzinsel’ nog steeds volhouden? Men heeft mij immers 12 jaar lang en vooral gedurende de laatste drie, tot martelaar gemaakt voor de waarheden die ik heb verteld. O, geachte heer, geen vrouw die bij zinnen is, en ook geen man, zou vrijwillig door zo’n hel gaan zoals ik en hardnekkig volhouden, terwijl spiritisten, christenen, materialisten, wetenschappers en de hele wereld met tweederde van onze eigen theosofen tegen haar waren – als ik niet door mijn eed en plechtige geloften werd gehouden dit te doen. Ik heb vrienden verloren, mijn land, geld en gezondheid, om slechts als mest te dienen voor de akkers van toekomstige theosofie.

Skinner schreef een Deel Drie van The Source of Measures, dat uit zo’n 350 bladzijden manuscript bestaat. Het besluit met deze woorden: ‘Ik, Ralston Skinner, zal dit oorspronkelijke manuscript op 10 januari 1887 naar Mw. Blavatsky in Oostende sturen.’ Dit gebeurde en het bevindt zich nu in het archief van Adyar en bevat veel aantekeningen van haar. Skinner zei dat HPB het werk als het hare kon gebruiken, maar in haar brief van 17 februari weigerde ze en zei: ‘Hoe kan ik citeren zonder aanhalingstekens? . . . Hoe kan ik citeren en uw naam weglaten?’ De Geheime Leer bevat een aantal lange citaten uit dit boek.69

Tussen de brieven van Skinner in Harvard bevindt zich een foto van HPB; op de achterkant hiervan staan deze woorden:

Aan haar nieuwe kennis en correspondent – maar heel, heel oude vriend, Ralston Skinner met steeds toenemende gevoelens van sympathie en bewondering, waardering en hartelijke vriendschap.

H.P. Blavatsky
Londen, mei 1887

Begin januari 1887 maakte HPB Sinnett deelgenoot van een intrigerend bericht dat ze juist had ontvangen:

De Russische kranten staan weer vol over mij. Het schijnt dat ‘mijn hand’ een heer van doodsgevaar heeft gered, terwijl hij bezig was mij te beschimpen en al mijn geschriften leugens noemde. [Het nieuwsbericht] wordt ‘De geheimzinnige hand’ genoemd. . . . Mijn tante . . . schrijft me om te vragen of ik het was of de Chozain (meester) die het deed. Het beschreven voorval vond plaats in het najaar van 1886.70

Het oorspronkelijke artikel ‘De geheimzinnige hand’ verscheen eerst in Rusland in de Listok van St. Petersburg, werd herdrukt in Rebus en circuleerde in de Russische pers. De mensen in het verhaal waren allen goed bekend in St. Petersburg. Het volgende is een vertaling:

We zaten gemakkelijk op de grote veranda van ons zomerverblijf bij St. Petersburg. Het was kort na het middaguur, toen we na een vroege lunch genoten van onze siësta, en sigaren en sigaretten rookten in de open lucht. Er was storm op komst; de atmosfeer drukte zwaar op ons . . . niets bewoog en alles was stil. Onze dierbare gastvrouw Marja Nikolajevna had een boek meegebracht en begon hardop een verhaal voor te lezen van ‘Radda Bai’ [HPB] over de ‘blauwe bergen van Nilgiri’. We luisterden allen met genoegen. . . . Toen ze het boek opzijlegde, keek ze ons allen aan en sprak zachtjes: ‘Wat prachtig!’

‘Maar alles wat Radda Bai ons vertelt . . . is toch nonsens en sprookjes!’ zei een heer die aanwezig was koeltjes . . . Pjotr Pjetrovitsj, een onvermoeibare en boeiende spreker . . . ‘wat waar is voor haar is volgens mij slechts een sterk verhaal.’

We keken de spreker verrast aan, want toen hij de laatste zin uitsprak, zagen we hem plotseling een zenuwachtige blik werpen op zijn rechterarm die op de balustrade van de veranda rustte. Daarna sprong hij tot onze grote verbazing op uit zijn stoel alsof hij door een adder was gebeten; hij rende de trap af, onderzocht zenuwachtig elke hoek van de kleine voortuin, keek onder de veranda en op het dak en keerde tenslotte terug naar het terras en zag heel bleek, alsof hij een spook had gezien.

‘Wat is er aan de hand?’ riep Marja Nikolajevna heel ongerust uit. In plaats van te antwoorden, ging Pjotr Pjetrovitsj zwijgend verder met zijn onderzoek. Hij onderzocht nogmaals de grond onder de treden, keek toen ver weg naar het bos en begon tenslotte de stoelen heen en weer te schuiven en keek eronder. . . . ‘Hebben jullie niemand gezien?’ vroeg hij. We keken elkaar verrast aan en antwoordden in koor: ‘Helemaal niemand!’

‘Maar ik zag iemand . . . en – ook een hand’, zei hij met dezelfde trillende stem. . . . ‘onmiskenbaar een vrouwenhand, wit, halfdoorschijnend, met blauwe aderen eroverheen. Het scheen me toe alsof iemand me vanuit de voortuin hier was genaderd, me boven mijn elleboog had vastgegrepen, precies op deze plaats, en na drie keer op mijn arm te hebben gedrukt, probeerde om me van de veranda de tuin in te slepen.’ Terwijl hij dit alles zei, ademde Pjotr Pjetrovitsj zwaar en hij zag lijkbleek. . . .

‘Nu zul je misschien voorzichtiger zijn de Indiase sterke verhalen te ontkennen! De astrale vorm van ‘Radda Bai’ heeft je aan je arm getrokken om je erop te wijzen dat je mensen niet moet belasteren!’. . .

Hij besteedde geen aandacht aan ons, maar bleef mistroostig zwijgen; nu en dan onderzocht hij achterdochtig de rechtermouw van zijn jas, op de plaats waar hij de geheimzinnige hand had gezien. Algauw kon hij het niet langer verdragen; hij stond weer op uit zijn leunstoel en liep de kleine tuin weer in waar hij ons met iets van zijn gewone levendigheid het verhaal nog eens begon te vertellen. We zijn hem allen gevolgd, vrolijk lachend om de scepticus.

Intussen was het drukkend geworden en de lucht was nu vol elektriciteit. Er hing een grote zwarte onweerswolk boven ons hoofd, donker en dreigend, waaruit plotseling een flits zigzagbliksem tevoorschijn schoot en het huis trof dat we net hadden verlaten. We waren geschrokken en verbaasd; want recht voor onze ogen viel de enorme schoorsteen op het dak aan stukken en verdween, terwijl stenen en metselkalk met donderend lawaai van het dak van het huis op ons terras rolden. Nog erger was dat de pilaar waartegen Pjotr Pjetrovitsj had geleund terwijl hij in zijn leunstoel zat, plotseling omboog en met een onheilspellend krakend geluid omviel en heel het grote, zware dak stortte in en viel met een vreselijke dreun op onze veranda. . . . We waren van ontzetting en verbazing met stomheid geslagen!

‘De hand, haar hand . . . hoe is het mogelijk! Die hand trok me weg van de veranda, weet je!’ herhaalde hij telkens weer tegen elk van ons, met een gezicht wit van schrik en met wijd geopende ogen. We waren ‘te zeer geschrokken om iets te zeggen’, want ook wij waren ternauwernood gered toen we Pjotr de tuin in volgden.71

HPB was op oudejaar 1886 alleen. Ze had gravin Wachtmeister naar Londen gestuurd voor enkele privézaken. Terwijl ze daar was, ontving de gravin een brief van HPB over de toekomst van de TS. Deze begon met de onthulling dat Blavatsky ‘een lang gesprek met de meester had gehad voor het eerst sinds lange, lange tijd’, en dat haar werd verteld:

. . . de hele Society (in Europa en Amerika) maakt een wrede proeftijd door. Zij die deze ongeschonden doorstaan, zullen hun beloning krijgen. Zij die niets doen of passief blijven, evenals zij die haar de rug toekeren, zullen die ook krijgen. Het is een laatste en hoogste beproeving. Maar er is nieuws. Of ik moet deze herfst naar India terugkeren om te sterven of ik moet tussen nu en november een kern van ware theosofen vormen, een eigen school, zonder secretaris, alleen ikzelf, met zoveel mystici als ik kan krijgen om te onderwijzen. Ik kan hier blijven of naar Engeland gaan, of wat ik ook wil.72

Het lijkt veelbetekenend dat Bertram Keightley kort daarna vanuit Londen HPB in Oostende opzocht. Hij bericht:

Ik ging erheen om HPB te doordringen van de wenselijkheid zich in Londen te vestigen met als doel een centrum van actief werk voor de zaak van de theosofie te vormen. We waren in totaal met ons zessen en we voelden ons volstrekt ontevreden over de levenloosheid die in de Society in Engeland scheen te heersen; en we waren tot de conclusie gekomen dat alleen HPB voldoende hulp zou kunnen bieden om de beweging uit de schijndood te doen herrijzen en actief werk te beginnen, geleid door wijsheid.73

Deze kleine groep jonge theosofen kwam geregeld bijeen en nu ze in hun theosofische studie in een impasse waren geraakt, hadden ze het gevoel dat alleen HPB hun verwarring kon oplossen. Men bracht een tweede bezoek, dit keer door dr. Archibald Keightley, om nog meer druk op HPB uit te oefenen om naar Londen te komen. Sinnett keurde de verhuizing sterk af.74 Blavatsky had hem eerder geschreven:

Je vraagt mijn advies over de zaak van de London Lodge. Nu je mij die vraag hebt gesteld, wil je misschien horen wat mijn meester verschillende keren over de L.L. heeft gezegd. Ik kan zijn woorden niet voor je herhalen, maar je kunt de geest ervan vinden in Openbaring 3:15 en 16.* Jij mag oordelen en ik kan het aan jou overlaten om je eigen conclusies te trekken. Dus elke nieuwe impuls is beter dan inertie. Als jullie nog iets langer in de lethargische toestand van nu blijven, komt jullie L.L. binnen een jaar – onder het mos en slijm te zitten.75

*‘Wie oren heeft, moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt. . . . Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen’ (Openbaring 3:13, 15-16).

Bert Keightley wijst op een ander probleem van het bestuur onder Sinnett, nl. dat hij geloofde dat men ‘theosofie geheel zou moeten voorbehouden aan wat in Engeland bekendstond als ‘de betere kringen’; d.w.z. voor wat Gladstone de ‘hogere standen’ zou noemen, tegenover ‘het volk’, of voor glacéhandschoenen en rokkostuums’. Daartegenover, zegt hij, stonden de jongere leden van de London Lodge die ‘geloofden dat als de theosofie ooit bestemd was om haar opdracht in de wereld te vervullen, ze ook de massa moet aanspreken, arbeiders en kantoorbedienden. Hoeveel het hun ook ontbreekt aan metafysische studie, ze zijn volledig in staat om de basisbeginselen van de theosofie te begrijpen.’76

Als een laatste maatregel om HPB ertoe te bewegen naar Londen te verhuizen, schreef een aantal leden van de London Lodge individuele verzoekschriften aan haar. Als antwoord schreef ze een lange aan allen gerichte brief, waarin ze zei: ‘Als ik [jullie loge] kan steunen, gebruik mij dan als de geringste zuil of als de metselkalk op jullie troffels om de gebarsten muren van de onfortuinlijke London Lodge te repareren. Maar als de metselaars niet eerst hun materiaal op orde brengen en de stenen aandragen, wat kan het cement dan doen?’77

Nadat ze erin had toegestemd te komen, was haar plan aanvankelijk om op 27 maart naar Londen te gaan en daar de hele zomer te blijven. De gravin zou dan in Zweden zijn om haar bezittingen te verkopen en zou dan blijvend bij HPB gaan wonen.

Tien dagen voordat ze Oostende verliet, raakte HPB bewusteloos terwijl ze in haar stoel zat. Dit gebeurde herhaaldelijk en de dokter stelde een ernstige storing in de nierfunctie vast. Mary Gebhard kwam uit Elberfeld en zorgde met de gravin om beurten voor de patiënt. Omdat de plaatselijke arts geloofde dat de zaak hopeloos was, telegrafeerde de gravin een Londense theosoof, dr. Ashton Ellis, die dadelijk kwam en drie dagen lang de verlamde organen van Blavatsky masseerde. Het gevolg was een tijdelijke verbetering, maar het werd al snel duidelijk dat HPB stervende was. Mw. Gebhard adviseerde dat er een testament zou worden opgesteld, want om zonder testament te sterven in een vreemd land zou eindeloze complicaties veroorzaken. Daarom zouden de Amerikaanse consul, een advocaat en de Belgische arts de volgende dag komen.

Gedurende de nachtwake was de gravin met afschuw vervuld toen ze de typische zwakke geur van de dood bemerkte die soms aan ontbinding voorafgaat. Ze kon nauwelijks verwachten dat HPB de hele nacht zou blijven leven. Van louter uitputting viel de wachter op haar post in slaap. ’s'Morgens was ze verbaasd HPB in bed te zien zitten, die haar ontbijt vroeg. Tijdens de nacht, zei ze, was haar de keus geboden: te sterven en de gemakkelijke uitweg te nemen of door te gaan met het werk met het risico dat ze nog grotere problemen het hoofd zou moeten bieden dan ze tot dusver had ondervonden.78

Toen de advocaat, de arts en de consul arriveerden, troffen ze een vrolijk gezelschap aan. De arts herhaalde telkens, ‘Maar ze had dood moeten zijn, . . . ze had dood moeten zijn.’ Hij had nog nooit een geval meegemaakt waarin iemand in zo’n toestand herstelde. Het opstellen van het testament verliep vlot totdat de advocaat hoorde dat HPB al haar wereldse goederen aan de gravin had nagelaten en niets aan haar familie. Omdat hij vreesde dat de gravin een te grote invloed op haar had uitgeoefend, maakte hij bezwaar, maar HPB verzette zich daar hevig tegen. Om een scène te vermijden, lichtte Mw. Gebhard de advocaat vriendelijk in: ‘als u het bedrag kent dat Mw. Blavatsky heeft om weg te geven, zult u misschien geen verdere bezwaren hebben om het testament op te stellen zoals zij het wenst; want als Mw. Blavatsky zou zijn overleden, zou er niet voldoende geld zijn om haar begrafeniskosten te betalen.’

Het gezelschap ging enkele uren later uiteen. Toen hij vertrok, zei de Amerikaanse consul lachend: ‘Wel, ik denk dat dit genoeg inspanning is voor een stervende vrouw!’79

HPB gaf eens een aanwijzing in De Geheime Leer (1:612-3) over hoe deze schijnbaar wonderbaarlijke genezingen plaatsvonden:

Wij zeggen en houden vol dat geluid bijvoorbeeld een enorme occulte macht is; dat het een kolossale kracht is; de elektriciteit die wordt opgewekt door een miljoen Niagara’s zou nooit het kleinste vermogen van die kracht kunnen opheffen, als deze door occulte kennis wordt geleid. Er kan geluid worden voortgebracht van een zodanige aard dat de piramide van Cheops erdoor zou worden opgetild of dat een stervende, ja zelfs iemand die aan zijn laatste adem toe is, weer tot leven zou komen en met nieuwe energie en kracht zou worden vervuld.

Want geluid verwekt of liever verzamelt de elementen die een ozon voortbrengen, waarvan de vervaardiging buiten de scheikunde valt, maar binnen de grenzen van de alchemie. Het kan zelfs een mens of een dier uit de dood doen opstaan, als het astrale ‘vitale lichaam’ niet onherroepelijk is gescheiden van het fysieke lichaam door het breken van het magnetische of odische koord. Men mag aannemen dat de schrijfster hierover persoonlijk iets weet, omdat ze driemaal door die kracht van de dood werd gered.

HPB voegt eraan toe: Dit lijkt misschien ‘te onwetenschappelijk om zelfs maar te worden opgemerkt’.80 Toch is onlangs in de 20ste eeuw het laten opstijgen van voorwerpen door geluid aangetoond door de wetenschap. De National Aeronautics and Space Administration (NASA) heeft sinds augustus 1979 geluid gebruikt om voorwerpen in de ruimte te laten opstijgen, rondwentelen en bewegen. Ze heeft meer dan twintig technische artikelen gepubliceerd waarin hun succesvol onderzoek op dit gebied wordt beschreven. Eén ervan is ‘Gestabiliseerde akoestische levitatie van dichte materialen met behulp van hoge-energie-sirenes’, dat foto’s bevat van voorwerpen, zoals stalen ballen, die in de lege ruimte hangen.81 Het onderzoek wordt in opdracht van NASA uitgevoerd door het Jet Propulsion Laboratory, California Institute of Technology in Pasadena.

Op 1 mei 1887 vertrok HPB uit Oostende naar Londen. Haar bestemming was een buitenhuisje dat Maycott heette, in Upper Norwood, dat enige maanden lang het centrum voor theosofische activiteiten werd totdat ruimere huisvesting werd gevonden. Zo begon een nieuw tijdperk van actief werk voor de theosofie in de westerse wereld.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 305-15

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag