HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky / Sylvia Cranston, Carey Williams (research assistent)

bestel boek

Tweede, herziene druk 2008

© 2008  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

6 – Simla – zomerverblijf van het Britse bestuur

 

Bij verschillende gelegenheden was HPB de volgende paar jaar in Simla op bezoek bij de Sinnetts en de Humes. Edward Buck beweert in Simla, Past and Present dat Hume, de voormalige secretaris van de regering en later de grondlegger van het Indian National Congress, ‘een opmerkelijke figuur met uitzonderlijke capaciteiten en verstandelijke vermogens’ was, hoewel ‘niet zonder de excentriciteit die soms met het geniale samengaat’. Het huis van Hume, Rothney Castle, hooggelegen op Jakko Hill, was een van de mooiste twee woningen in Simla en kon alleen worden bereikt door een moeilijke klim die de moeite waard was omdat men ‘vandaar een onbelemmerd uitzicht had op de besneeuwde bergtoppen van Tibet’. Hume was een bekend ornitholoog, zegt Buck: ‘Veel vogels die nieuw waren voor de wetenschap werden door hem of zijn medewerkers ontdekt. De exemplaren werden allemaal naar ‘Rothney Castle’ gebracht en daar naar soort geclassificeerd in kasten gerangschikt. Deze waren opgesteld langs de muren van de kamer die als museum werd gebruikt.’ Maar Buck merkt op dat toen Hume theosoof werd, ‘er telegrammen naar de verzamelaars werden verzonden om hun werk te staken en geen vogels meer te schieten . . . een van de leerstellingen van die overtuiging was immers dat men geen schepsel van het leven mag beroven.’60

Hume werd voorzitter van de Eclectic Theosophical Society in Simla. Als antwoord op een brief waarin inlichtingen werden gevraagd over het bestaan van de theosofische adepten en wat voor goeds zij deden, schreef hij:

Ik weet nu dat de Broeders bestaan, maar de bewijzen die ik heb zijn puur subjectief en daarom nutteloos voor anderen dan mijzelf – tenzij u het inderdaad een bewijs van hun bestaan acht dat ik hier in Simla brieven ontvang van een van hen, mijn directe leraar, die op mijn tafel vallen terwijl ik hier alleen in mijn huis woon en Mw. Blavatsky, kolonel Olcott en al hun chela’s, enz., op duizenden mijlen afstand zijn. . . .

Over wat voor goeds de Broeders hebben gedaan, hetzij voor mij of voor anderen . . . als u het stichten van de Theosophical Society iets goeds vindt, dan is dit in elk geval een van de goede dingen die de Broeders voor anderen hebben gedaan. En als u denkt dat het goed voor me is dat ik me geheel heb afgewend van alle wereldse voorwerpen van begeerte en ik me volledig wijd aan de poging goed te doen voor anderen, dan veronderstel ik dat we kunnen zeggen dat dit iets goeds is waarbij de Broeders me hebben geholpen.61

Toen de Londense Saturday Review HPB beschreef als ‘een gewetenloze avonturierster’, verdedigde Hume haar in een lange brief die het tijdschrift weigerde af te drukken:

Kunt u met recht mensen avonturiers noemen die niet alleen geen geld verdienen aan de zaak die ze steunen, maar die er in tegendeel elke cent aan besteden die ze uit hun privémiddelen kunnen missen? Zo nee, dan zijn kolonel Olcott en Mw. Blavatsky beslist geen avonturiers, want ik weet dat ze £2000 meer aan de Theosophical Society hebben besteed dan er in totaal werd ontvangen. De boekhouding wordt geregeld gecontroleerd, gedrukt en uitgegeven, zodat ieder zich op dit punt kan overtuigen.62

HPB bezocht Simla voor het eerst in de herfst van 1880, toen ze zes weken bij de Sinnetts in hun huis, Brightland, doorbracht. Veel van de verschijnselen die aan haar worden toegeschreven in deze tijd worden door Sinnett beschreven in zijn eerste boek The Occult World, dat in Engeland grote opschudding veroorzaakte. De beschrijvingen van twee van de verschijnselen die volgen, werden door Olcott opgeschreven op 4 oktober, de dag nadat ze plaatsvonden. Het verslag werd daarop naar Damodar in Bombay gezonden, die het in besloten kring liet circuleren onder de medewerkers ter plaatse. Op een of andere manier heeft The Times of India de hand weten te leggen op een exemplaar en heeft het gepubliceerd, tot grote ontsteltenis van de betrokkenen:

Gisteren was het een grote dag voor Mw. Blavatsky’s verschijnselen. ’siOchtends ging ze met de Sinnetts, majoor Henderson, Syed Mahmood (districtsrechter, Rai Bareilly), Mw. Reed uit Ajmere en mij picknicken [in de bossen bij Brightland; ze liepen drie of vier mijl om er te komen]. Hoewel zij [HPB] nooit tevoren in Simla was geweest, wees ze ons de weg en beschreef een bepaalde kleine molen. De Sinnetts, majoor Henderson en zelfs de jampani’s (palkiwallahs) beweerden dat deze niet bestond. Ze noemde ook een kleine Tibetaanse tempel die er vlakbij moest staan. We bereikten de plek die ze had beschreven en vonden de molen tegen 10 uur ’s morgens; we gingen in de schaduw zitten en lieten de bedienden een lichte maaltijd klaarzetten. Mahmood had zich bij ons gezelschap gevoegd nadat de manden waren ingepakt, en toen we thee wilden drinken, waren er één kop en één schotel te weinig. Iemand vroeg Mw. Blavatsky er één door toverkunst voort te brengen. Ze stemde in; en nadat ze hier en daar over de grond had gekeken, vroeg ze majoor Henderson tenslotte om een mes te brengen en te graven op een plaats die ze aanwees. Hij ontdekte dat de grond hard was en vol kleine wortels van een jonge cederboom vlakbij. Hij sneed deze door en trok ze eruit tot een diepte van ongeveer 15 cm, toen iets wits zichtbaar werd in de zwarte bodem. Het werd opgegraven en ziedaar! – een kopje versierd met groen en goud dat precies paste bij de andere die de bedienden van Mw. Sinnett hadden meegebracht. Mw. Blavatsky vertelde de majoor om verder te graven; dat deed hij, en tenslotte vond hij een schotel die bij het kopje hoorde! Ze lagen in de grond ingebed zoals stenen die daar hoorden, en de cederwortels groeiden als een netwerk eromheen, waarbij één wortel zo groot als je pink moest worden weggesneden om bij de schotel te komen.

Majoor Henderson vroeg haar hiervan een verklaring te geven, maar ze zei dat ze dat niet kon, omdat hij nog geen theosoof was. Hij zei dat hij van plan was er een te worden. ‘Wanneer?’ zei ze. ‘Morgen’, antwoordde hij. Mw. Sinnett zei, ‘Waarom niet vandaag?’ ‘Goed’, zei de majoor, ‘kom mevrouw, breng nu een lidmaatschapskaart voor me tevoorschijn!’ ‘Als ik dat doe, zult u dan werkelijk lid worden?’ ‘Ja.’ ‘Dan krijgt u er een.’ Ze keek om zich heen en liep enkele ogenblikken vlak bij ons rond. Toen ging ze op de rand van een kleine aarden wal zitten. ‘Als u uw lidmaatschapskaart wilt hebben, moet u er zelf naar op zoek gaan. De ‘Broeder’ die me helpt, zegt dat deze is opgerold en vastgemaakt met ongeveer 15 meter blauw garen en bedekt met kruipende klimplanten’, zei ze tegen de majoor. Het hele gezelschap ging op zoek en al snel riep majoor Henderson, nadat hij de lage takken van een deodarstruik had opgelicht en het gras had uiteengeduwd: ‘Ik heb haar!’ Hij had haar inderdaad – een van onze lidmaatschapskaarten, op naam van majoor Philip D. Henderson als corresponderend lid, en een officiële brief op mijn hoofdkwartier-briefpapier, geschreven in mijn eigen handschrift en getekend ‘hoogachtend’ – (de naam in Tibetaans schrift) voor H.S. Olcott, voorzitter van de Theosophical Society’! Stel je mijn verbazing voor! De brief was gedateerd op 2/3 oktober – dat is op het punt (of in de nacht) tussen de twee dagen en hij had betrekking op een gesprek dat de voorafgaande avond had plaatsgevonden tussen majoor Henderson en Mw. Blavatsky.63

In Old Diary Leaves vertelt Olcott:

Om dit gedeelte van mijn verhaal af te maken zeg ik dat na de terugkeer van ons gezelschap, Mw. Sinnett en ik de eersten waren die het huis bereikten; we zijn direct naar de keuken gegaan en hebben de drie andere kopjes gevonden van de negen die ze nog over had van de oorspronkelijke twaalf. Die kopjes met afgebroken oortjes en andere beschadigingen waren weggeborgen op een hoge plank. De zevende kop die tijdens de picknick was voortgebracht, had dus geen deel uitgemaakt van haar kapotte servies.64

Er waren nu dertien kopjes, tien heel en drie gebroken. Het duplicaat en zijn schotel bestaan nog steeds en werden in november 1975 in New York in het Statler Hilton hotel tentoongesteld met andere voorwerpen ter herinnering aan HPB, toen de honderdste verjaardag van het stichten van de Theosophical Society werd gevierd in de geboorteplaats ervan.

In The Occult World bespreekt Sinnett een mogelijke alternatieve verklaring voor de verschijnselen van de kop en schotel:

Als ze er niet door occulte middelen waren geplaatst, dan moeten ze tevoren zijn begraven. Welnu, ik heb de aard van de bodem beschreven waaruit ze werden opgegraven; deze was ongetwijfeld jarenlang ongestoord geweest, te oordelen naar de aard van de vegetatie erop. Maar men zou kunnen aanvoeren dat vanuit een of ander deel van de aflopende bodem een soort tunnel zou zijn gegraven, waardoor de kop en schotel vervolgens naar de plaats zouden zijn geschoven waar ze werden gevonden. Deze theorie is nauwelijks houdbaar, want deze is fysiek onmogelijk. Als de tunnel groot genoeg was voor dit doel, zou deze sporen hebben achtergelaten, en die waren niet zichtbaar op de bodem – ze waren zelfs niet te vinden toen de bodem kort daarna werd onderzocht met het oog op die hypothese. Maar de theorie van het begraven vooraf is principieel onhoudbaar omdat de vraag naar de kop en schotel – van de talloze dingen waarnaar men had kunnen vragen – nooit had kunnen worden voorzien. Deze vloeide spontaan voort uit de omstandigheden zelf. Als er zich op het laatste moment geen extra persoon bij ons had gevoegd, zou het aantal koppen en schotels dat door de bedienden was ingepakt voldoende zijn geweest, en de aandacht zou niet erop zijn gevestigd. [Bovendien] waren de koppen die werden meegebracht, zonder voorkennis van de gasten, door de bedienden gekozen uit andere die men net zo gemakkelijk had kunnen nemen.65

Over de officiële brief die de lidmaatschapskaart van kolonel Henderson vergezelde en die zo’n verbazing wekte bij Olcott toen hij zijn eigen handschrift gedupliceerd zag, werd HPB in India eens gevraagd hoe zulke gevallen van precipiteren mogelijk waren. Dit was in 1882, toen ze met Olcott Baroda bezocht. De vragenstellers waren twee hoge ambtenaren daar, rechter Gadgil en de heer Kirtane.

Olcott bericht:

Ze verklaarde dat omdat de beelden van alle voorwerpen en gebeurtenissen zijn opgeslagen in het astrale licht, het niet nodig was dat ze de persoon moest hebben gezien of het handschrift kennen waarvan ze het beeld wilde precipiteren; ze hoefde alleen op het spoor ervan te worden gezet en kon ze dan zelf vinden en zien en objectiveren. Ze hebben haar dringend verzocht om dit voor hen te doen. ‘Welnu’, zei ze tenslotte, ‘vertel me de naam van een man of vrouw die heel onvriendelijk is tegen de Theosophical Society, iemand die noch Olcott noch ik ooit [persoonlijk] hebben gekend.’ Onmiddellijk noemden ze . . . , de Britse minister-resident, die tegen ons en onze Society een speciale haat koesterde en die geen gelegenheid voorbij liet gaan om onvriendelijke dingen over ons te zeggen. . . .

[Toen] nam [ze] een vel papier van de tafel en zei de heren het van een teken te voorzien voor identificatie. Toen ze het terugkreeg, zei ze: ‘Draai mij nu in de richting van zijn woning.’ Dat deden ze. Zij legde toen het vel tussen haar handpalmen (die ze horizontaal hield), stond een ogenblik stil en hield het toen naar ons gericht en ging zitten. Uitroepen van verbazing kwamen van de twee Durbari’s toen ze op het vel, dat even tevoren nog blanco was, een brief zagen die aan mij was geadresseerd in het handschrift van en ondertekend door de toenmalige Britse minister-resident bij dat hof. Het was een heel merkwaardig, klein handschrift en de handtekening leek meer op een kleine wirwar van kronkelingen dan op iemands naam. . . .

Ik dacht dat [Gadgil en Kirtane] in lachen zouden uitbarsten toen ze de inhoud van het briefje lazen. Het was geadresseerd aan ‘Mijn beste kolonel Olcott’ en vroeg mijn vergiffenis voor de boosaardige dingen die hij ten nadele van ons had gezegd, vroeg mij hem aan te melden als abonnee op ons ‘wereldberoemde tijdschrift The Theosophist’ en zei dat hij lid wilde worden van de Theosophical Society: het was getekend ‘hoogachtend’ en met zijn naam. Ze had nog nooit een regel van het handschrift noch de handtekening van de heer gezien, en hem nooit in levenden lijve ontmoet; en ze liet het briefje precipiteren op dat vel papier dat ze tussen haar handen hield terwijl ze op klaarlichte dag in het midden van de kamer stond en wij drieën als getuigen toekeken.66

Tijdens het bezoek aan Simla vond Olcott het een geschikte tijd om een briefwisseling te beginnen met de regering van de onderkoning, met het verzoek de geheime agenten terug te trekken die hen overal als een schaduw volgden. De regering stemde niet alleen hiermee in, maar maakte gebruik van HPB’s aanwezigheid door haar te vragen enkele Russische documenten en brieven in het Engels te vertalen.67

Het leven van HPB in Simla bestond in deze tijd uit een lange reeks bezoeken, picknicks en diners, en ze werd in het algemeen als een beroemdheid behandeld. De reden hiervoor was natuurlijk de hoop getuige te zijn van een demonstratie van haar occulte krachten en de meesten werden niet teleurgesteld.

 

 


HPB: Het bijzondere leven en de invloed van Helena Blavatsky, blz. 211-5

© 2008  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag