Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoud pagina vooruit

De oorzakelijke aspecten van de dood

Er is veel te veel nadruk gelegd op de verschillende lichamen of bekleedsels in de menselijke constitutie. Dat zijn tenslotte slechts tijdelijke voertuigen waarmee de innerlijke mens, die een monade is, een vlammende straal van de zonnegodheid, zich omhult; een straal die neerdaalt door alle sferen van kosmisch leven-bewustzijn, tot hij dit fysieke gebied bereikt waar hij zich manifesteert door middel van de substanties, hoofdzakelijk van hart en hersenen, van de belichaamde mens. Omgekeerd bestaan de dood en zijn fasen uit het afleggen van het ene na het andere bekleedsel van bewustzijn waarin de straal verstrikt was geraakt.

Als een mens zijn postmortale bestemming wil leren kennen, dient hij de omzwervingen van het monadische bewustzijn per se te volgen, want de dood is in de eerste plaats een verandering van bewustzijn, een uitbreiding van zijn werkterrein. Hij moet beginnen zijn ware zelf te bestuderen, dat zijn innerlijke individuele essentie is, en deze straal in gedachten voortdurend volgen, omhoog en binnenwaarts, langs de verschillende brandpunten of bewustzijnscentra van zijn constitutie.

Cyclische werking in de natuur is slechts een van de manieren waarop het kosmische karma tot uitdrukking komt. Om een voorbeeld te geven: het proces van de dood van de mens is identiek met dat van de levensatomen van zijn fysiek-astrale constitutie. Als een levensatoom ‘sterft’, wat betekent dat zijn uiterst korte periode van belichaamd leven is geëindigd, gaat het door uitvloeiing van het fysieke lichaam naar het astrale lichaam, en ondergaat daar snel bepaalde veranderingen voordat de jiva of monade van dat levensatoom omhooggaat door de hogere element-beginselen van de menselijke constitutie. Na een periode van rust en herstel daalt zo’n levensatoom weer door de element-beginselen van de innerlijke constitutie van de mens af naar zijn lingasarira en vandaar naar het fysieke voertuig, waar het opnieuw tijdens zijn korte levensduur het menselijk lichaam helpt opbouwen.

Ditzelfde algemene en cyclische patroon van het verlaten van het lichaam, van assimilatie en rust in devachan, en het daaropvolgende binnentreden in het astrale licht en de sfeer van de aarde, wordt door de menselijke monaden gevolgd. Wat het levensatoom is ten opzichte van het fysieke lichaam van de mens, is – vanuit één gezichtspunt en strikt analoog redenerend – het menselijke spirituele levensatoom of de menselijke monade ten opzichte van de aardbol. Dit geldt eveneens voor alle andere entiteiten. Hierin ligt het geheim van de ware aard van de dood, die dus slechts een andere fase van het prachtige, ingewikkelde netwerk van functies van het universele leven blijkt te zijn.

Het leven van de mens op aarde is slechts een etappe van de reis die een zich steeds ontwikkelend bewust ego, het zich wederbelichamende ego, maakt door de fysieke sfeer, en de dood is slechts de voortzetting van deze reis vanuit deze sfeer van het aardse bestaan naar een andere. De fysieke dood wordt grotendeels veroorzaakt door het feit dat het gebied van het zich ontwikkelende menselijke bewustzijn zich zó uitbreidt dat het lichaam het niet meer kan omvatten en het, omdat het de spanningen voelt waaraan het wordt blootgesteld, langzamerhand veroudert, om ten slotte als een versleten kleed te worden afgelegd. Korte tijd voor het einde beginnen de innerlijke beginselen van het lagere viertal op hun eigen gebieden uiteen te vallen en reageert het lichaam automatisch op die beginnende scheiding, waardoor het lichamelijke verval van de ouderdom plaatsvindt. Dit punt is van groot belang, want het toont aan dat het niet de fysieke dood is die de ontbinding van de banden van de lagere element-beginselen veroorzaakt; integendeel, het lichaam sterft omdat deze lagere onzichtbare krachten, substanties en energieën – die tezamen het innerlijke en oorzakelijke leven van de vier lagere beginselen van de mens vormen – al zijn begonnen zich los te maken, en het fysieke lichaam, na verloop van tijd, op een natuurlijke manier en onvermijdelijk hetzelfde doet.

De kracht en invloed van het onsterfelijke deel van de mens is op de oorzakelijke gebieden veel overheersender en doordringender dan die van het gewone menselijke ego; en daarom is er een voortdurende opwaartse aantrekking naar de hogere sferen waarin de hogere triade van de mens thuishoort. Deze machtige, spiritueel-intellectuele aantrekking die op het hogere deel van de tussennatuur van de menselijke constitutie inwerkt, in combinatie met de slijtage van het fysiek-astrale samenstel tijdens het aardse leven, zijn de twee voornaamste oorzaken die tot de fysieke dood bijdragen. De dood wordt dan ook in de eerste plaats van binnenuit veroorzaakt en pas in de tweede plaats van buitenaf, en houdt in dat het zich wederbelichamende ego wordt aangetrokken naar de spiritueel-goddelijke sferen, en het astraal-vitaal-fysieke voertuig steeds verder uiteenvalt.

Het moet duidelijk zijn dat de fysieke dood, of zijn tweelingbroer de slaap, niet door gebrek aan levenskracht wordt teweeggebracht, maar veeleer door een teveel aan pranische activiteit. Zoals W.Q. Judge zei, is het deze overmaat van pranische kracht, die door de jaren heen de organen zo verzwakt door de spanning en druk die daarop worden uitgeoefend door de levenskracht waarvan zij de dragers zijn, dat hun samenhang en hun moleculaire en zelfs atomaire vermogen om hun respectieve ‘plichten’ of functies te vervullen ten slotte worden vernietigd.

Er is herhaaldelijk gezegd dat ieder mens een bepaalde beperkte voorraad levenskracht bezit, en dat als die is uitgeput, de mens moet sterven. Hiermee wordt bedoeld dat het vitaal-astraal-fysieke organisme als samengestelde entiteit niet alleen een bepaald weerstandsvermogen heeft tegen de stromen pranisch leven die erdoorheen gaan, maar dat het ook zijn eigen samenbindende kracht heeft die ontstaat in de prana’s van de individuele moleculen en atomen die gezamenlijk het lichaam vormen. Met andere woorden, als de pranische krachten van de hele constitutie het lichaam zo uitputten dat het niet langer goed kan functioneren, begint het te verzwakken, misschien ziek te worden. Hieraan kan worden toegevoegd dat dit eveneens geldt voor ieder orgaan van het lichaam; zodat als er op een orgaan een buitengewone druk wordt uitgeoefend, dat het eerst verzwakt, en in uiterste gevallen de overige organen zo ontregelt dat ziekte of zelfs de dood erop volgt.

Nauw verbonden met dit onderwerp is de kwestie van de ‘levens’ of levensatomen waaruit elk deel van onze constitutie is opgebouwd. De ene keer kunnen ze bouwers of instandhouders zijn en een andere keer kunnen deze zelfde levensatomen, door overmatige spanning of een andere ontbindende invloed, vernietigers worden. Maar uitersten zijn altijd gevaarlijk: als bijvoorbeeld een groep levensatomen wordt gedwongen hun atomaire en dus natuurlijke en gezonde manier van functioneren te veranderen, worden ze – onmiddellijk of langzamerhand – vernietigers in plaats van bouwers of instandhouders. Dat de dood wordt veroorzaakt door een teveel aan levenskracht, en dat geldt ook voor het in slaap vallen van de mens, is het gevolg van het feit dat de levensatomen van het lichaam een punt hebben bereikt waarop hun weerstand verdwijnt of, zoals in de slaap, afneemt. Daarom functioneren de levensatomen het ene moment als bouwers of instandhouders en het andere als vernietigers – in zekere zin zelfs als herscheppers.

In de meeste gevallen wordt de dood voorafgegaan door een bepaalde periode waarin de monadische individualiteit, of beter gezegd het zich wederbelichamende ego, zich terugtrekt, wat tegelijk plaatsvindt met het afnemen van de samenhang in het zevenvoudige wezen dat de mens is.* Het zich wederbelichamende ego geeft in zo sterke mate gehoor aan de aantrekking naar het onuitsprekelijke geluk van de innerlijke werelden, dat het gouden levenskoord dat het met de lagere triade verbindt, wordt verbroken. Hierop volgt onmiddellijk een toestand van onbewustheid; want de natuur is in deze dingen zeer genadig, omdat ze wordt geleid door een quasi-oneindige wijsheid.

*Dit proces van uiteenvallen vindt gedurende een aantal maanden of zelfs jaren plaats vóór de fysieke dood, afhankelijk van het individu, en is dus een voorbereiding voor zijn komende bestaan in wat voor hem de volgende sfeer van gevolgen is – het devachan.

De ouderdom is dus slechts het fysieke gevolg van het feit dat het zich wederbelichamende ego zich uit zelfbewuste deelname aan aardse zaken begint terug te trekken. Het kan grotendeels terecht worden vergeleken met de periode – die maanden of zelfs jaren duurt – voorafgaande aan de geboorte van een kind, in welke periode het terugkerende ego quasi-bewuste voorbereidingen ondergaat voor zijn ‘dood’ in het devachan en zijn afdaling door de tussenliggende lagere gebieden naar de toestand die geschikt is voor zijn belichaming op dit gebied. De karakteristieke toestand die bekendstaat als kindsheid vertegenwoordigt een van de verschillende natuurlijke manieren waarop dit aardse leven wordt verlaten. Het is niet iets schadelijks; het leven ebt gewoon weg, terwijl er een ‘geboorte’ wordt voorbereid in de onzichtbare rijken.

De oorzaak van ouderdom of seniliteit in ons huidige vijfde wortelras is dat als de mens de middelbare leeftijd passeert, buddhi en atman nog slechts een eerste afschaduwing van hun krachten vertonen – en dat daarom de ouderdom nog niet wordt verlicht en versterkt door deze hogere beginselen. Op overeenkomstige wijze manifesteerde het manasaputrische of hogere manasische element zich in het vierde wortelras slechts zwak als een verre glans, toen kama en kama-manas tot ontwikkeling kwamen. Daarom was het fysieke leven van de gemiddelde Atlantiër in het algemeen veel langer dan het onze nu is; het was intens en bijzonder krachtig en hartstochtelijk tot de middelbare leeftijd, en na een bepaalde periode volgde dan een snel verlies van krachten en een lange periode van ouderdom waarin een kwijnend bestaan werd geleid.

Tegen het einde van het zevende wortelras van deze ronde zullen we hebben geleerd, tenminste gedeeltelijk, in elk van onze zeven element-beginselen of monaden te leven, zodat als de dood nadert niet alleen de spirituele en verstandelijke vermogens voortdurend zullen toenemen, maar ook de psychische eigenschappen. Met andere woorden, er zullen geen ‘oude’ mensen zijn, omdat de mensen individueel geleidelijk grootser, sterker en efficiënter zullen worden in ieder deel van hun wezen – tot een heel korte periode voor de ‘dood’ die een plotseling wegzinken zal betekenen in een toestand van onbewustheid, een ogenblikkelijke slaap-trance, gevolgd door het afleggen van het fysieke omhulsel.

Bron van het occultisme, blz. 602-6

© 2022 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag