Brieven die me hebben geholpen / William Q. Judge

Deel 1 bevat brieven die werden gepubliceerd in The Path, december 1888 – maart 1890. Deze verschenen voor het eerst in boekvorm in 1891.

Vertaling van Letters That Have Helped Me, 1943

isbn 9789070328580, paperback, bestel boek

Eerste druk 2001

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2001  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

   
      Inhoudsopgave     

 

Aan Z.L.Z. de grootste balling, en vriend van alle wezens; van zijn jongere broeder,
de samensteller, Jasper Niemand 1891

 

Voorwoord


Terwijl ik op zoek ben naar vrijheid ga ik naar de god die het licht van zijn eigen gedachten is. Een mens die hem werkelijk kent, overstijgt de dood; er is geen ander pad mogelijk.    – Upanishads

In The Path van mei 1887 staat het volgende:

‘We hebben behoefte aan literatuur die niet alleen voor hoogontwikkelde mensen toegankelijk is, maar eenvoudiger is en probeert te voorzien in de behoefte van gewone mensen met een gezond verstand, die werkelijk snakken naar de morele en verstandelijke hulp die de meer pretentieuze boeken hun niet geven.’

De ervaring van één leerling is, over het geheel genomen, de ervaring van allen. Details verschillen echter. Sommigen worden sneller rijk dan anderen: dat zijn zij die krachtiger en edeler pogingen doen; of ze worden gesteund door een voorraad karma. Wat theosofen kennen als karma, of de wet van geestelijke actie en reactie, heeft dit bepaald, omdat het op al die gebieden werkt, zowel het fysieke, morele, mentale, psychische als het geestelijke. Ons karma kan op elk van die gebieden worden uitgewerkt wanneer ons leven zich grotendeels op dat gebied heeft geconcentreerd, ongeacht op welk andere gebied een of andere speciale eerste impuls of vertakking daarvan zijn oorsprong heeft gehad.

Toen de schrijver voor het eerst een leerling van de theosofie werd, had hij bij zijn studie de hulp van een gevorderde occultist. Deze vriend stuurde hem onder andere de brieven die hier worden gepubliceerd, in de hoop dat ze ook anderen van dienst kunnen zijn zoals ze dat voor de oorspronkelijke ontvanger ervan waren. Het zijn geen uitputtende verhandelingen, maar wenken gegeven door iemand die wist dat het eerste waaraan een beginneling behoefte heeft, is te leren hoe hij moet denken. De juiste richting wordt gewezen, en het wordt aan de student overgelaten om zijn eigen waarnemingen zuiver te maken, om te gaan vertrouwen op de ingevingen van zijn eigen intuïtie en deze te versterken, en zich te ontwikkelen, zoals ieder wezen zich tenslotte moet ontwikkelen, door zijn eigen naar binnen gerichte inspanningen. Zulke studenten zijn het punt gepasseerd waar hun externe omgeving hun groei gunstig kan beïnvloeden. Ze kunnen ervan leren, maar de tijd is ook gekomen om er weerstand aan te bieden en zich alleen te richten op de innerlijke afstemming op hogere verbanden.

De lezer moet niet worden misleid door de beknopte vorm van deze brieven. Iedere bewering die erin staat geeft uitdrukking aan de wet. Ze verwijzen naar oorzaken waarvan het leven een gevolg is; het leven dat voortkomt uit de werking van de geest in de natuur, en dat we moeten begrijpen zoals dat binnenin ons is gemanifesteerd, voordat we vorderingen kunnen maken op het pad. Al die devotionele en ethische geboden hebben een wetenschappelijke betekenis, want de wijsheidsreligie verslapt nooit haar greep op de wetenschap of probeert nooit een gevolg van zijn oorzaak te scheiden. De meeste van die aansporingen hebben hun oorsprong in de constitutie van de Archaeus, of wereldziel, en in de wisselwerking van haar energieën; weer andere hangen samen met het eeuwige.

Eveneens zou de lezer ervoor moeten waken dat hij Z. niet onderschat omdat deze zo uiterst bescheiden is. Een occultist is pas werkelijk een mens van gezag wanneer hij deze waarheid volledig heeft doorgrond en haar belichaamt:

‘En de macht die de discipel zou moeten verlangen is die waardoor hij in de ogen van de mensen niets lijkt te zijn.’

Het innerlijke oog, het vermogen om te zien, ziet dieper in de bron van iemands kennis en schat die op haar juiste waarde. Die mensen die deelhebben aan het goddelijke, en die als eerste taak hebben om te geven, worden vaak beschermd voor de verlangens en nieuwsgierigheid van de onoplettende door een eenvoudig uiterlijk waardoor de wereld wordt misleid. Sommige mensen zijn groot door de macht die achter hen staat, de goddelijke energieën die door hen stromen; ze zijn groot doordat ze hebben geleerd hoe ze deze hemelse instroming vanuit hogere bestaansgebieden moeten ontvangen; ze zijn de aangewezen helpers, de ware dienaren van de Wet en leerlingen van meesters die een humanitaire en universele taak hebben.

Die hulp wordt nooit vrijwillig aangeboden. Ze volgt het bevel van karma, en als die hulp wordt gegeven, laat ze de studerende vrij die te aanvaarden of niet, al naar gelang de weg die zijn intuïtie hem wijst. Er is geen schijn of spoor van gezag aan verbonden op de manier zoals de wereld gezag opvat. Zij die langs de onbekende weg voortgaan, zenden boodschappen terug, en wie dat kan, ontvangt ze. Hier worden maar enkele van de eerste schreden opgetekend en de eerste belemmeringen overwonnen. Men vindt hier geen aanwijzingen van magische kennis; geen geloofsformules of occulte vermogens; de vragen van een ontwakende ziel worden beantwoord, en de pelgrim wordt gewezen waar het pad begint. De meeste mensen zoeken de feiten over de occulte wetenschap, maar de leerling die vastbesloten is om het doel te bereiken, verlangt ernaar de ware weg te vinden. Wat voor anderen alleen maar ethiek schijnt te zijn, zijn voor hem praktische aanwijzingen, want naarmate hij ze opvolgt, merkt hij al snel hoe ze verband houden met feiten en wetten die hij dan kan controleren, en wat voor hem slechts de taal van toewijding leek, blijkt die van de wetenschap te zijn; maar die wetenschap is geestelijk, want de grote oorzaak is zuivere geest.

Veel leerlingen zullen op een gegeven moment staan waar de schrijver toen stond, aan het begin van de weg. Voor hen allen wordt deze briefwisseling openbaar gemaakt, en ze worden aangespoord om achter de gedrukte woorden te zoeken naar de onvergankelijke betekenis ervan. Ze worden misschien aangemoedigd als ze het voetspoor van een vriend vinden op het oneffen pad, waarboven het licht van de waarheid altijd schijnt. Toch is zelfs dit licht niet altijd helder en stralend. Het kan ‘overdag als een wolk zijn, en ’s nachts een zuil van vuur’. We moeten elk uiterlijk aspect onderzoeken, zelfs dat van geloof zelf, want het geheim en de kiem van de dingen ligt in hun kern. Laten we zelfs ons geloof zuiveren; laten we de waarheid zelf zoeken, en niet onze vooropgezette mening over de waarheid. In haar spiegel zullen we nooit ons eigen vertrouwde gezicht zien; maar wat we zien is toch onszelf, omdat ons werkelijke zelf waarheid is.

Naarmate de theosofische beweging opnieuw aan stootkracht wint, worden nieuwe belangstellenden misschien geholpen door die brieven die mij zoveel steun hebben gegeven, of aangemoedigd door een soort deelgenootschap bij het denken, en eveneens bij het werkelijke probleem waarvoor ze zich geplaatst zien. We denken eerst dat het gaat om het verkrijgen van occulte kennis. Al snel ontdekken we dat de bedoeling van alle occulte schrijvers met werkelijke kennis ons ontglipt. We ontdekken dat boeken alleen dienen om ons te herinneren wat we in een ver verleden wisten, misschien toen we ‘reisden met de godheid’, en de herinneringen die in ons wakker worden zijn zo zwak dat ze zelden worden opgevangen. Of we nu filosofie bestuderen, of metafysica, fysica, ethiek, harmonie, astrologie, natuurwetenschappen, het astrale gebied, magnetisme of wat dan ook, we treffen eindeloze tegenstrijdigheden en differentiatie aan; we moeten altijd de balans opmaken van onze eigen intuïtie. We ontdekken dat het laatste woord nog niet is geschreven over enige van deze geavanceerde onderwerpen (tenzij het over wiskunde gaat, en zelfs nauwelijks daarover), en dat al onze kennis maar een wegwijzer is naar die verheven kennis van de waarheid die alleen in het menselijke hart wordt gevonden en daar goed wordt bewaakt. Terwijl we worden teruggeworpen op onze innerlijke gewaarwordingen om ons voortdurend te kunnen aanpassen, krijgen we bij elke soort ervaring te maken met deze waarschuwing: Wees bereid alles los te laten wat u heeft geleerd! Omdat we het ene centrum niet kennen, kunnen we een secundair centrum niet diepgaand kennen. Omdat de oorzaak onbekend is, misleiden de gevolgen ons. Dan wenden we ons tot dat geheimzinnige centrum door middel waarvan het Ene zich in de mens manifesteert, en we beginnen met de studie van het hart, zowel op zichzelf als in het leven dat het rondom ons tot stand heeft gebracht.

De dringendste behoefte van de leerling is nu om in nauwer contact te komen met de oorzakelijke wereld. Hij wordt daarin alleen belet door – zichzelf. Hij is van zo’n grof weefsel dat hij niet ‘doordringbaar voor het denken, ontvankelijk voor de zee van licht’ kan zijn. Nu richt hij zijn wil op de verfijning en het oplossen van het lagere zelf – van de mens die hij nu denkt te zijn. Ieder mens heeft een andere manier om dat te doen, maar ieder die ook maar enige vooruitgang boekt ontdekt dat er bij iedere nieuwe periode van zijn innerlijke leven een nieuw zelf aan hem verschijnt. Als hij een aantal weken of maanden terugkijkt, is hij verbaasd te zien wat voor soort mens hij toen was, en verschijnt die meewarige glimlach die we schenken aan de vergeelde brieven uit onze jeugd.

Toch zullen er sommigen zijn die daar in hun vastgeroeste gewoonten verstarren; laten ze zich hevig inspannen om die dichte massa open te breken die elke omgeving heeft buitengesloten, elke verandering, alle omstandigheden van het zich ontvouwende leven heeft tegengehouden. Ze hebben zichzelf aangedaan wat de vijand bij anderen tracht te doen; ze zijn de steen op hun eigen pad.

Wat onze oosterse broeders ‘de omhulsels van het hart’ noemen, vallen een voor een weg; wanneer het laatste openbarst is er een stilte, de stilte van de mystieke dood. Maar ‘de doden zullen opstaan’, en uit die dood ontstaat de eerste tere groei van het eeuwige leven.

We zullen in de hiernavolgende bladzijden niet tot dit punt gaan. Maar omdat de schrijver zo duidelijk heeft beseft waar het werkelijk om gaat, dat zijn hele kracht in het begin op zelfkennis was gericht en op het juiste gebruik van het denken, biedt hij een deel van zijn eerste instructies aan aan die vrienden die hun hart op één doel hebben gericht en een diep vertrouwen hebben, die de waarheid van grotere waarde achten dan al het materiële leven en haar op de verborgen weg zoeken. Er is geen band in het heelal sterker dan die waardoor zulke vrienden worden bijeengehouden. Deze is gesmeed in het vuur van onbeschrijflijk leed; hij is totstandgekomen door onverschrokken te streven naar een doel en door een unieke, want goddelijke, liefde. De hevige haat van zichtbare en onzichtbare werelden kan deze niet beroeren zolang een mens trouw blijft aan zichzelf, want dit grotere leven is hijzelf, en naarmate hij ernaartoe groeit vallen zijn zelfopgelegde ketenen van hem af en staat hij tenslotte, als een vrije ziel, in het hemelse licht dat vrijheid zelf is, alleen gehoorzaam aan de Wet van zijn eigen goddelijke Zijn. Laten we om dat te bereiken, gehoorzamen aan de wet van ons eigen Zijn, want inderdaad het Zijn is één.

Vrienden, waar jullie ook zijn, ik groet jullie.

Jasper Niemand
(Lid van de Theosophical Society)

 


Brieven die me hebben geholpen, blz. v-xii

© 2001  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag