Brieven die me hebben geholpen / William Q. Judge

Deel 1 bevat brieven die werden gepubliceerd in The Path, december 1888 – maart 1890. Deze verschenen voor het eerst in boekvorm in 1891.

Vertaling van Letters That Have Helped Me, 1943

isbn 9789070328580, paperback, bestel boek

Eerste druk 2001

Uit deze uitgave mag alleen met toestemming van de uitgever iets worden overgenomen.

© 2001  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

 

   
      Inhoudsopgave     

 

Brief 3


Zeg eens, broeder Jasper, ben je moe? Ik wel. Niet moe van het lot of van de grote ‘leiders van de wereld’, maar van al die mensen die naar je staren en je aangapen en (neem me niet kwalijk) zo Amerikaans ‘onafhankelijk’ zijn, alsof mensen ooit onafhankelijk van elkaar zijn geweest.

Je vraagt over het ‘moment van keuze’. Dat bestaat uit alle momenten. Het is niet in de ruimte of in de tijd, maar is het geheel van al die momenten die ieder ogenblik voorbijgaan. Er wordt naar verwezen in Esoteric Buddhism als naar een periode die voor de mensheid nog niet is aangebroken, wanneer ze als een geheel gedwongen zal zijn om een keuze te maken ten goede of ten kwade. Maar ieder individu kan dat moment voor zichzelf laten aanbreken. Wanneer het zal komen of is gekomen, dat kunnen de niet-ingewijden niet zeggen. Voor de student in het occultisme kan het het volgende ogenblik aanbreken, of het kan honderd levens later komen. Maar het kan op dit moment niet aanbreken tenzij alle voorafgaande levens daar naartoe hebben geleid. Maar zelfs voor de student die deze keuze wordt geboden maar weigert, zal in toekomstige levens de keuze moeten worden gemaakt samen met het geheel van zijn ras. Rasinvloeden zijn verraderlijk en machtig. Mijn ras heeft bijvoorbeeld zijn eigenaardigheden die diepgeworteld zijn en worden overgeërfd uit een uitzonderlijk verleden. Ik moet in dit lichaam onder hun invloed staan als een noodzakelijk deel van mijn ervaring. In een ander leven was ik misschien een prozaïsche Hottentot of een Engelsman, en in een volgend leven sta ik misschien onder invloed van de eigenaardigheden van een ander ras. Die invloeden leiden mij dan ieder moment; en elke gedachte die ik heb wordt nu daaraan toegevoegd, om of in mijn eigen toekomst te worden gebruikt of door een ander persoon die onder invloed zal komen van een deel van de kracht die nu door mij wordt voortgebracht.

Wat het onderbewuste denken betreft. Het is moeilijk te verklaren. Ik ontdek voortdurend dat ik gedachten heb die ik innerlijk volledig begrijp, en waarvoor ik toch geen woorden kan vinden. Noem het onderbewust als je wilt. Het is er en kan worden beïnvloed; ja, het wordt ieder ogenblik beïnvloed. Het is een nabijheid tot het universele denkvermogen. Dus als ik bijvoorbeeld jouw denken wil beïnvloeden, dan ga ik niet jouw onderbewuste gebied omschrijven, maar ik denk krachtig en vriendelijk aan jou en denk aan het onderwerp waaraan ik je wil laten denken. Dit moet jou bereiken. Als ik zelfzuchtig ben, kost het meer moeite het daar te laten aankomen; maar als het broederlijk gebeurt, wordt het gemakkelijker overgebracht, omdat het in harmonie is met het universele denken en de Wet. De Psychical Society spreekt erover en zegt dat de invloed ‘zich voordoet in het lagere denken’ via een of meer kanalen. Maar ze weten niet wat die ‘kanalen’ zijn, of zelfs of ze bestaan. In feite wordt het hele onderwerp van het denken in het westen maar half begrepen. Ze zeggen ‘denkvermogen’ en bedoelen het uitgebreide spectrum en de afdelingen van dat wat ze het denkvermogen noemen, terwijl er een behoefte moet bestaan om die afdelingen te benoemen. Wanneer de werkelijke denkbeelden worden begrepen, zullen de namen volgen. Intussen moeten we tevreden zijn met ‘denkvermogen’ als een term die het geheel omvat. Maar dat is niet het geval. Het is beslist niet een gewone mentale werking – door logisch te redeneren – om in een oogwenk een heel onderwerp te begrijpen, vooronderstellingen en conclusies, zonder te stoppen om na te denken. Het kan niet een beeld worden genoemd, want bij sommigen komt het als een gedachte, en niet als een beeld. Geheugen. Wat is dat? Is het een hersenindruk; of een overeenkomst van trilling, die wordt herkend als hij wordt herhaald en dan een beeld voortbrengt? Als dat zo is, dan is het vermogen om de trilling te herkennen als dezelfde als tevoren, gescheiden van de stof die trilt. En als dit vermogen inherent zou zijn aan de hersencellen, hoe is dat dan mogelijk, als we weten dat deze voortdurend worden veranderd? En toch is het geheugen volmaakt, wat er ook gebeurt. Dat het boven de hersenen staat is duidelijk, want een mens kan worden gedood doordat zijn hersenen aan flarden worden geschoten, en toch kan zijn ‘omhulsel’ alle voorvallen van zijn leven geven, en ze worden niet aan zijn hersenen ontleend, want die zijn dood. Waar bevindt zich dan het onderbewuste denkvermogen? En waar zijn de kanalen, en hoe zijn ze verbonden? Ik denk via het hart, en dat het hart de sleutel is tot dit alles, en dat de hersenen slechts de dienaar zijn van het hart*, want vergeet niet dat daarin de ‘kleine dwerg is die in de kern ervan zit’. Denk nu zelf op deze manier verder – of op enige andere manier die je verkiest, maar denk.

Als altijd, Z.

*Niet het fysieke hart, maar de werkelijke levenskern in de mens.    – J.N.

 


Brieven die me hebben geholpen, blz. 6-9

© 2001  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag