Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Gedachtewisseling tussen abbé Roca en H.P. Blavatsky

De esoterie van de christelijke leer

Schepping zoals onderwezen door Mozes en door de mahatma’s

Abbé Roca, kanunnik

[‘Ésotérisme du dogme chrétien; la création, d’après Moise et d’après les mahatmas’, Le lotus, december 1887, blz. 149-60; vgl. CW 8:343-54]

1. Dankzij het licht dat ons vanuit het verre Oosten bereikt via de theosofische tijdschriften die in het Westen worden gepubliceerd, mogen we verwachten dat de katholieke leer een diepgaande en glorieuze transformatie zal ondergaan. Al onze dogma’s zullen overgaan van ‘de letter die doodt’ naar ‘de geest die leven schenkt’, van de mystieke en sacramentele naar de wetenschappelijke en rationele vorm, en zullen misschien zelfs experimenteel worden getoetst.

De heerschappij van het geloof, het mysterie en het wonder nadert zijn einde. Dit is duidelijk en het werd trouwens voorspeld door Christus zelf. Geloof verdwijnt uit het denken van de wetenschappers om plaats te maken voor duidelijke waarneming van de essentiële waarheden die in het vroege christendom moesten worden versluierd achter symbolen en allegorieën, om ze op die manier, voor zover mogelijk, af te stemmen op de behoeften en zwakheden uit de begintijd van ons geloof.

Dat is heel opmerkelijk! Precies op het moment waarop Europa de leeftijd van het verstand bereikt, en dat ze zichtbaar in het volle bezit van haar vermogens is gekomen, denkt India eraan om ons die hogere denkbeelden aan te reiken die precies in onze nieuwe behoeften voorzien, zowel in verstandelijk als in moreel, religieus, maatschappelijk of enig ander opzicht.

Men zou kunnen denken dat de ‘broeders’ van veraf de ontwikkelingen in het christendom in de gaten houden, en vanaf de toppen van hun wachttorens in de Himalaya het uur afwachten waarop het voor hen mogelijk is om ons naar hen te laten luisteren met enige kans om begrepen te worden.

Mijn bewondering groeit als ik bedenk dat ook onze natuurwetenschappen, op het puur fysieke gebied, een ontwikkelingsstadium hebben bereikt dat excessief en desastreus dreigt te worden, als het dat niet al is, en dat daarom effectieve hulp nodig heeft om, zonder al te veel gevaar, de kaap van sociaal noodweer te ronden, waarop de ongecontroleerde impuls van de materiële en meedogenloze vooruitgang heel goed onze barbaarse beschaving te pletter kan laten slaan.

Het is zeker dat de situatie in het Westen steeds ernstiger wordt. Iedereen weet waar de naderende ramp die ons bedreigt vandaan komt; tot nu toe heeft men alleen de dierlijke behoeften gestimuleerd, alleen de brute natuurkrachten wakker gemaakt, de begeerten en instincten, de grove energieën van de lagere kosmos.

Het christendom heeft de wetenschappelijke, religieuze en maatschappelijke waarheden waar deze betreurenswaardige situatie zo dringend om vraagt, goed verborgen achter de diepzinnige esoterie van zijn gelijkenissen. Het is voor een priester heel triest om te moeten zeggen, en voor christelijke oren heel moeilijk om te moeten horen, dat al onze priesters, zowel die van de rooms-katholieke kerk als van de Russisch-orthodoxe, de anglicaanse, de protestantse en de Anglo-Amerikaanse kerken, met blindheid en machteloosheid lijken te zijn geslagen wanneer ze worden geconfronteerd met de grootse taak die ze in deze verschrikkelijke omstandigheden zouden moeten vervullen. Ze zien niets; hun ogen zijn dichtgepleisterd en hun oren dichtgemetseld. Ze ontdekken niets; ze vermoeden niet eens wat voor onuitsprekelijke waarheden achter de letter van hun leringen verborgen liggen. Welk schouwspel bieden ze de wereld? Precies dat wat Christus al op voorhand onder de aandacht van toekomstige generaties bracht: ‘Wanneer de blinden andere blinden, gidsen en karavanen, herders en kudden gaan leiden, dan storten ze zich samen in de afgrond.’1

1. Vgl. Matth. 15:14-15; Lucas 6:39.

Dus aan de ene kant hebben we de officiële en betaalde wetenschappers voor wie de transcendente kant van verschijnselen, krachten, en natuurwetten verborgen blijft; en aan de andere kant hebben we de geestelijkheid, eveneens officieel en betaald, voor wie de niet minder transcendente kant van de symbolen, dogma’s en allegorieën van de religie versluierd blijft.

Zeg eens, struikelen we niet allemaal in die duisternis, zowel in de staat als in de kerk, zowel in de politiek als in de religie? Een dubbele ramp, die er maar één is voor het volk dat vreselijk eronder lijdt, en voor onze beschaving die elk moment daarop schipbreuk kan lijden. Moge God ons op dit moment een oorlog besparen! Het zou een ramp zijn waarin Europa in stukken zou breken in bloed en vuur, zoals Montesquieu voorzag: ‘Europa zal ten onder gaan door de soldaten als men zich niet op tijd bedenkt.’

We moeten dit empirisme en deze vreselijke verwarring achter ons laten. Maar wie zal ons redden? De Christus, de ware Christus, de Christus van de esoterische wetenschap.1 En hoe dan? Als volgt: dezelfde sleutel die onder de ogen van wetenschappelijke instellingen de geheimen van de natuur onthult, zal hun eigen verstand openen voor de geheimen van de echte sociologie; dezelfde sleutel die onder de ogen van de geestelijkheid de geheimen van de mysteries en allegorieën van de evangeliën onthult, zal hun verstand openen voor dezelfde geheimen van de sociologie. Priesters en geleerden zullen zich dan ontwikkelen in de luister van een en hetzelfde licht.

1. ‘De Christus van de esoterische wetenschap’ is de christos van de geest – een onpersoonlijk beginsel dat totaal verschilt van een Christus of Jezus van vlees. Bedoelt de geleerde kanunnik Roca deze christos? [Voetnoot door HPB toegevoegd in haar Engelse vertaling van dit artikel in Lucifer, januari 1888, blz. 368-74.]

En deze sleutel – ik kan het bevestigen, want ik heb het geverifieerd door hem toe te passen op al onze dogma’s – DEZE SLEUTEL IS DEZELFDE ALS DIE WELKE DE MAHATMA’S ONS OP DIT MOMENT AANBIEDEN.1

1. De hoofdletters zijn van ons; want deze ‘mahatma’s’ zijn de echte oprichters en ‘meesters’ van de Theosophical Society. [Voetnoot door HPB toegevoegd.]

Hier is de voorzienigheid tussenbeide gekomen, waarvoor we allemaal zeer dankbaar zouden moeten zijn. Ik ben hierdoor diep geraakt; ik voel een soort heilige ontroering! Mijn dankbaarheid is des te groter, want als ik de hindoeïstische overlevering vergelijk met de occulte theosofische overleveringen van het joodse christendom, vanaf zijn oorsprong tot in onze tijd, door middel van de heilige kabbala, dan kan ik heel goed de overeenstemming zien van de leer van de ‘Broeders’ met die van de esoterische leer van Mozes, Jezus en Paulus.

Men zal ongetwijfeld tegen mij zeggen: ‘U kleineert het Westen ten opzichte van het Oosten, Europa ten opzichte van Azië, Frankrijk ten opzichte van India, het christendom ten opzichte van het boeddhisme. U verloochent zowel uw vaderland als uw kerk, uw Franse nationaliteit, en uw aard als priester.’ Pardon, heren! Ik kleineer helemaal niets; Ik verloochen helemaal niets! Als lid van de mensheid werk ik voor het geluk van de mensheid; als zoon van Frankrijk werk ik voor de glorie van Frankrijk, als priester van Jezus Christus werk ik voor de overwinning van Jezus Christus. U zult dat moeten erkennen. Houd op met uw banvloeken, en luister alstublieft!

We maken een verschrikkelijke crisis door. De afgelopen honderd jaar hebben we geprobeerd om die kaap van sociaal noodweer, waarover ik heb gesproken, te ronden; daarbij ondergaan we onafgebroken de branden, bliksemschichten, donderslagen, en dreunen van een ongeëvenaard noodweer, en we voelen duidelijk dat alles om ons heen aan het wankelen wordt gebracht; onder onze voeten en boven ons hoofd! Noch pausen, noch wetenschappers, noch politici, noch staatslieden blijken in staat te zijn om ons weg te houden van de afgronden waarheen we, zogezegd, onvermijdelijk worden gedreven! Als ik dan door de duisternis van dit noodweer heen in het verre Oosten de gezegende ster ontdek die ons als enige, te midden van zoveel klippen, gezond en wel naar de zo begeerde veilige haven kan leiden, en ik wijs mijn broeders op de komst van deze weldadige ster, getuigt dat dan van een gebrek aan patriottisme en geloof?

Wat weten we per slot van rekening? Wie kan zeggen of dit niet het punt in de geschiedenis is waarop deze belangrijke woorden van Jezus Christus in vervulling zullen gaan: ‘Veel kudden, veel volkeren, bevinden zich noch buiten mijn schaapskooi; ze zullen allemaal daarheen worden gebracht, de een na de ander, en alle volkeren van de wereld zullen ten slotte één kudde vormen onder één herder.’1 Gaan we een ‘struikelblok’ maken van wat in de plannen van Christus misschien wel een ‘hoeksteen’ van maatschappelijke opbouw is, ‘een verbond’ en een weg naar universele broederschap?

1. Vgl. Johannes 10:16.

Ik weet net zo goed als u dat tegen Petrus werd gezegd: ‘Ik zal u de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, opdat u de poorten daarvan op aarde zult openen.’1 Ja, ongetwijfeld, maar let goed op de tijd van dit werkwoord: Ik zal u geven: dat is in de toekomst. Heeft de christelijke paus deze magische sleutels al ontvangen? Voordat u antwoordt, kijk alstublieft wat Rome van het christendom heeft gemaakt. Zie de erbarmelijke toestand waarin Europa verkeert: niet alleen is ze openlijk in oorlog met vreemde mogendheden, maar ze put zich ook uit in oorlogen met broederstaten en treft voorbereidingen voor haar eigen ondergang. Overal strijden christenen tegen christenen, kerk tegen kerk, priesterschap tegen priesterschap, klasse tegen klasse, school tegen school, en, vaak in dezelfde familie, broeder tegen broeder, zonen tegen hun vader, de vader tegen zijn zonen! Wat een schouwspel! En een paus heeft de leiding hierover! En terwijl mensen zich overal voorbereiden op een algemene slachting, houdt hij, de paus, zich maar met één ding bezig, met zijn wereldse domein, zijn materiële bezittingen! Denkt u dat deze barbaarse toestanden het koninkrijk van de hemel zijn, en zegt u nog steeds dat de paus van Rome de sleutels daarvan al heeft ontvangen?

1. Vgl. Matth. 16:19.

In de decreten van de voorzienigheid staat misschien geschreven dat deze mysterieuze sleutels door de ‘broeders’ van het Oosten naar de broeders van het Westen zullen worden gebracht. Het zou daarom Christus zelf zijn, die leiding zou geven aan deze occulte beweging om zijn eigen woorden ‘Ik zal u de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven’,1 te laten uitkomen door ze via de mahatma’s aan u, o Petrus, te geven. Die eerdere gebeurtenis zal zich dan herhalen: de wijzen uit het Oosten zullen Christus voor de tweede keer vereren, niet meer in de stal te midden van de dieren, op de troon van vernedering en lijden, maar op de thabor van zijn transfiguratie, in het licht van alle wetenschappen en op de troon van zijn heerlijkheid. Dat verwachten in feite alle volkeren: het profetische Oosten verlangt naar de tiende incarnatie van Vishnu, die de kroon zal zijn van alle avatara’s die aan hem zijn voorafgegaan, en de Apocalyps kondigt op zijn beurt de komst van het witte paard aan, dat het symbool is van de verrezen Christus, glorieus en zegevierend voor de ogen van alle volkeren op aarde.

1. Matth. 16:19.

Dit is hoe ik, priester van Jezus Christus, Jezus Christus verraad, wanneer ik de wijsheid van de mahatma’s en hun werk in het Westen toejuich!

Ik heb gesproken over hoe geschikt het door hen gekozen moment is om ons te komen helpen. Dit moet ik benadrukken.

Moeten we niet zeggen dat ze ons geholpen hebben, als onzichtbare getuigen, bij de inspanningen van het moderne denken, bij het werk dat is gedaan en dat met veel ijver wordt voortgezet in onze wetenschappelijke laboratoria, in het hoofd van onze beste natuurkundigen, van onze meest deskundige fysiologen, van onze beste scheikundigen? Berthollet, Claude Bernard, Dumas, Flammarion, Figuier, Charcot, Pasteur, Berthelot – ik zou er nog veel meer kunnen opnoemen – houden zich, ieder op zijn eigen manier, bezig met de grensgebieden van de zintuiglijk waarneembare wereld, op die lijn die het fysieke gebied scheidt van het metafysische gebied van de natuur, van dezelfde natuur, want per slot van rekening ‘is het heelal één’, hoewel het twee aspecten heeft, zoals Henry de May het heel goed uitdrukt in zijn uitstekende boek L’univers visible et invisible.

Wat Berthelot in zijn meest recente boek over scheikunde schreef is algemeen bekend:

De elektrische, magnetische, calorische en lichtgevende fluïden die men 60 jaar geleden nog aanvaardde als basis voor elektriciteit, magnetisme, warmte en licht, hebben volgens de huidige natuurkundigen toch niet méér werkelijkheid dan de vier elementen, water, aarde, lucht en vuur, die in de tijd van de Ioniërs en Plato zijn bedacht om te corresponderen met vloeibaarheid, vastheid, vluchtigheid en verbranding, en om de verschijnselen daarvan te verklaren. Deze fluïden zijn evenals de vier oorspronkelijke elementen uit het zicht verdwenen en teruggebracht tot slechts één, namelijk ether. De ether van de natuurkundige en het atoom van de scheikundige verdwijnen in onze tijd op hun beurt, om plaats te maken voor nieuwe denkbeelden die alles alleen als bewegingsverschijnselen verklaren.1

1. Vgl. M.P.E. Berthelot, Les origines de l’alchimie, 1885, blz. 320.

Dit is ongetwijfeld een grote stap vooruit, en Berthelot heeft zich verdienstelijk gemaakt voor de occulte wetenschap. Maar laten we ons niet vergissen, dit is nog geen definitief resultaat. Het is een stap vooruit, een verdere ontdekking, maar het is nog niet het einde. Berthelot heeft nog niet de eindstreep bereikt. Hij weet dat trouwens heel goed. Onlangs heeft men in Amerika nog iets beters gevonden, toen in Philadelphia de interatomaire kracht werd ontdekt. Ze werd zo genoemd door haar ontdekker, Keely, die haar net zo goed de interplanetaire of interastrale kracht had kunnen noemen, op basis van de wetten van Newton en Kepler, die zowel van toepassing zijn op atomen als op grote hemellichamen, zowel in de microkosmos als in de macrokosmos.1 Zelfs de ontdekking van deze nieuwe kracht biedt, hoezeer ze alle andere krachten ook overtreft, niet de oplossing voor het grote probleem van de dynamica van de kosmos.

1. Le lotus heeft over deze ontdekking gesproken (oktober 1887) in formuleringen die volkomen overeenstemmen met de informatie die ik uit een andere bron heb ontvangen.

‘De bewegingsverschijnselen’, op basis waarvan men alles beweert te verklaren, verklaren helemaal niets, omdat onze natuurkundigen, zoals ze zelf toegeven, de oorzaak van deze beweging niet kennen. ‘Bedenk’, zeggen de mahatma’s via hun adepten, ‘dat er achter elke fysieke kracht een andere kracht verborgen ligt, die zelf dient als voertuig voor een spirituele kracht die de levende ziel van elke gemanifesteerde kracht is’.

En zo biedt de natuur ons een oneindige reeks krachten – waarbij elke kracht dient als voertuig voor een andere kracht – die, zoals d’Alembert vermoedde, alle waarneembare verschijnselen voortbrengen en alle punten van de omtrek bereiken vanuit een centraal punt dat God is.

De bron van waaruit beweging voortkomt, wordt door materialisten op een plaats gezocht waar deze zich niet bevindt, namelijk in de gevolgen ervan. De zogenaamd ‘spirituele christenen’ zoeken haar op hun beurt waar deze zich evenmin bevindt, buiten de natuur; en in hun abstracte beschouwingen raken ze de weg kwijt in een absoluut holle metafysica waarin hun ijdele denkbeelden vervliegen. De eerste oorzaak van de wereld en van alle wezens die haar bewonen staat niet buiten de schepping; ze is immanent daarin, even intrinsiek als de geest dat is in de stof die hij bezielt en activeert, terwijl hij er volkomen van gescheiden blijft.

Afstanden kunnen op innerlijk gebied niet worden gemeten zoals op fysiek gebied waar ze worden bepaald door kompas en meetlat; ze worden innerlijk bepaald door de scheidslijnen tussen de natuurrijken, zoals tussen het mineralenrijk en het plantenrijk, tussen het plantenrijk en het dierenrijk, enz.

2. Ik kan nu, na deze inleiding, een voorbeeld geven van de verandering die dankzij de mahatma’s binnenkort zal optreden in de leer van de christelijke kerk. Ik behandel met name het dogma van de schepping, waarbij ik de lezer bericht dat mijn volgende boek, Les nouveaux cieux et la nouvelle terre, een werk zal zijn dat met alle dogma’s van het katholieke geloof overeenstemt.

De stof heeft een oneindige verscheidenheid van bestaanstoestanden, die soms zelfs een tegengesteld uiterlijk hebben. De wereld bestaat uit twee polen, de noordelijke of spirituele, en de zuidelijke of stoffelijke pool; deze twee polen komen volmaakt met elkaar overeen en verschillen alleen wat vorm of uiterlijk betreft.

Wanneer de universele substantie van bovenaf wordt beschouwd, zoals oosterlingen dat doen, vertoont ze het aspect van een spirituele of goddelijke emanatie; van onderaf bekeken, zoals westerlingen dat doen, vertoont ze daarentegen het aspect van een stoffelijke schepping.

Men begrijpt onmiddellijk welk verschil er moet bestaan tussen de twee denkwerelden, en daarom tussen de twee beschavingen van het Oosten en het Westen. Toch bevat de Genesis van Mozes, d.w.z. die van de christelijke leer, niet méér fouten dan de genesis van de mahatma’s, namelijk die van de boeddhistische leer. Beide beschrijvingen van de ontstaansgeschiedenis zijn volledig op dezelfde werkelijkheid gebaseerd. Of men nu langs de schaal afdaalt of opklimt, men doorloopt slechts, in het Oosten van boven naar beneden, in het Westen van beneden naar boven, dezelfde ladder van wezens, meer of minder vergeestelijkt, of meer of minder gematerialiseerd, al naar gelang men zuivere geest, die God is, nadert of zich ervan verwijdert.

Het was dus niet nodig om over en weer zoveel tekeer te gaan tegen enerzijds de theorie van de emanatie en anderzijds tegen de theorie van de schepping. Men zal altijd terugkomen op het beginsel van Hermes Trismegistus: het heelal heeft twee aspecten, hoewel gevormd uit één enkele substantie. De kabbalisten wisten dit goed, en langgeleden werd het in de Egyptische heiligdommen onderwezen, en ook de occultisten van Tibet zijn nooit opgehouden om het in de tempels van India te herhalen.

Hopelijk zal binnenkort worden aangetoond door wetenschappelijke experimenten, zoals die van de geleerde William Crookes, dat overal, in de hele natuur, geest en stof niet twee zijn maar één, en dat ze in het leven nergens een echte scheiding vertonen. Achter elke fysieke kracht staat een spirituele of psychische kracht: in het hart van het kleinste atoom is een levende ziel verborgen, die Claude Bernard duidelijk heeft aangetoond in kiemen die voor het blote oog onzichtbaar zijn. ‘Deze menselijke, dierlijke, plantaardige of minerale ziel is slechts een straal die door de universele ziel aan elk gemanifesteerd object in de kosmos wordt verschaft.’

‘De fysieke mens en het waarneembare heelal zijn volgens de theosofische leer slechts het uiterlijk dat daaraan is gegeven door de samenhang van de interatomaire of interastrale krachten die de buitenkant van beide vormen. De zichtbare kant van een wezen is een steeds veranderende maya.’ De taal van Paulus verschilt in geen enkel opzicht daarvan: ‘Het uiterlijk van de wereld’, zegt hij, ‘is een vergankelijk beeld, een beeld dat voorbijgaat en zich voortdurend vernieuwt – transit figura hujus mundi.’1

1. Vgl. 1 Cor. 7:31.

‘De echte mens, of de microkosmos – en men kan hetzelfde zeggen over de macrokosmos – is een astrale kracht die zich openbaart door middel van deze fysieke verschijning, en die, omdat ze vóór de geboorte van deze vorm heeft bestaan, op het moment van de dood niet het lot daarvan hoeft te delen: ze overleeft de vernietiging ervan. De stoffelijke vorm kan niet blijven bestaan zonder de spirituele kracht die deze in stand houdt; maar laatstgenoemde is onafhankelijk van eerstgenoemde, want de vorm wordt door de geest gemaakt, en niet de geest door de vorm.’

Deze theorie is woord voor woord die van de ‘broeders’ en de adepten, en tegelijkertijd die van de kabbalisten en de christenen van de school van Origenes, en de kerk van Johannes.

Men ziet dat de overeenkomst niet volmaakter zou kunnen zijn.

Pas deze leer toe op het ontstaan van de kosmos en u heeft het geheim van de vorming van de wereld; tegelijkertijd ontdekt u de diepe betekenis van deze woorden van Paulus: ‘De onzichtbare dingen van God zijn voor het oog van de mens zichtbaar gemaakt door de zichtbare dingen van de schepping’,1 een uitspraak die Joseph de Maistre zo goed als volgt weergaf: ‘De wereld is een enorm stelsel van onzichtbare dingen die zichtbaar zijn geordend.’

1. Vgl. Rom. 1:20.

Het geheel van de kosmos is als een medaille met twee kanten, waarbij de achterkant de voorkant kopieert. De materialisten kennen alleen de onderkant ervan, terwijl de occultisten haar tegelijk van beide kanten beschouwen; zowel van de voorkant als de achterkant.

Het is altijd de natuur, en dezelfde natuur, maar de natuur van onderen gezien als het geheel van wezens (natura naturata), en de natuur van boven gezien als actief scheppend beginsel (natura naturans); hier, intelligente oorzaak; daar, ruw gevolg; spiritueel van boven gezien, lichamelijk van onderen gezien, tot haar essentie teruggebracht aan de noordpool, geconcretiseerd aan de zuidpool.

Het onderscheid tussen geest enerzijds en stof anderzijds dat overal in het Westen tot op de dag van vandaag als essentieel en absoluut wordt beschouwd en aanvaard, is niet langer houdbaar. De vooruitgang van de wetenschap, die door hindoedenkbeelden zal worden aangespoord, zal binnenkort de laatste volgelingen van dat kinderlijke onderscheid dwingen om het als iets belachelijks los te laten.

Buiten God is er in de wereld maar één en dezelfde substantie (misschien wel de yliaster van Paracelsus of sat van de hermetici), herhaal ik, met twee tegengestelde polen, het noorden of de spirituele pool, en het zuiden of de stoffelijke pool. Noch de oude materialistische school, noch de oude spirituele school, in de beperkte betekenis die volgens onze vroegere mentale categorieën nog aan die twee termen wordt gehecht, kunnen zich nog langer verdedigen tegen de zegevierende aanvallen die echte theosofen, of beter gezegd echte christenen, onophoudelijk op hen uitvoeren.

Voor onze ogen bestaat niets werkelijks behalve het leven, overal is er leven, niets dan leven, want het leven is in het Woord, volgens Johannes, en het Woord is, zoals God, aanwezig in alle wezens, die alleen door hem bestaan.

Niettemin – en hierin is de christelijke leer volgens mij beter, althans in zijn manier van uitdrukken, dan de hindoeleer – is het leven dat de gewone mens leidt niet het leven van God. Met andere woorden, namelijk die van Paulus, God is niet de beweging, het zijn en het leven in ons; maar eerder ‘in God bewegen we, zijn we en leven we: in Deo vivimus, movemur et sumus’.1 Deze uitdrukking, die exact en volkomen duidelijk is, maakt een einde aan alle onjuiste redeneringen van Plotinus, Bruno, Spinoza, Schelling, Hegel en ook de eleaten en stoïcijnen van alle tijden.

1. Vgl. Handelingen 17:28.

Ja, alles, absoluut alles in de wereld is leven, maar leven dat anders is georganiseerd en op verschillende manieren is gemanifesteerd in de verschijnselen die oneindig variëren, van de meest vergeestelijkte wezens zoals de engelen – zowel bekend bij de boeddhisten als de christenen, maar met andere namen – tot de meest vaste wezens zoals stenen en metalen. In het binnenste van laatstgenoemde slapen, in een cataleptische staat, miljarden elementaire geesten. Laatstgenoemde wachten om in actie te komen slechts op de slag van het houweel of de hamer waaraan ze hun bevrijding en hun ontsnapping uit de limbus te danken zullen hebben, waarover in zowel de hindoe- als de katholieke leer wordt gesproken. Hier ligt voor deze levenszielen het startpunt van de opstanding en de hemelvaart, die zowel in de oosterse als de westerse overleveringen worden onderwezen, maar door ons niet worden begrepen.

Het pikhouweel van de steenhouwer, de ploeg van de boer, de bijl van de houthakker, het hoefijzer en het wagenwiel, brengen op elk moment op grote schaal deze opwekkingen teweeg; en het vuur van onze ovens waarin erts, kolen en hout worden ontbonden, zenden wervelende wolken van elementaire geesten de lucht in.

Ze zijn gevangenen van het hout, van steen en van ijzer, daaraan geketend, zoals Lazarus aan zijn graf, en wachten op het uur waarop de banden van hun gevangenschap zullen worden verbroken, en dat is hoe, volgens Paulus, de hele natuur, vol leven en kiemkracht, zucht en kreunt om haar bevrijding en definitieve verlossing van haar barensnood: omnis creatura ingemiscit, et parturit usque adhuc (Rom. 8:22). Ze verkeert in eeuwige barensnood.

Waarom zijn deze levenskrachten getroffen door catalepsie en gereduceerd tot een staat die noch die van een lijk in het graf, noch die van een embryo in de baarmoeder is, en zelfs niet die van larven verstrikt in de dichte weefsels van de stof? Vroeger was het een mysterie zoals men ons in onze seminaries en van de kansel vertelde; in onze tijd is het een nieuw hoofdstuk in de biologie, zoals zal blijken uit de verklaring die ik zal geven van het dogma van de zondeval volgens de beginselen van de hindoeleringen en van de joods-christelijke kabbalistische leer. Ik hoef hier nu niet bij stil te staan.

Het gaat er hier om goed te begrijpen waarom één enkele substantie (de yliaster of sat, de naam is niet van belang) voldoende kan zijn om alle wezens die het zichtbare en onzichtbare heelal bevolken, samen te stellen. Die substantie – die in zekere mate gesublimeerd is aan de noordpool, in wat we de hemel noemen, en in zekere mate gecondenseerd aan de zuidpool, in wat we de aarde, of beter gezegd de hel, noemen – ondergaat oneindig veel wijzigingen omdat ze voortdurend door de duizenden distilleerkolven, smeltkroezen en bekers reist waaruit het laboratorium van die onovertroffen scheikundige, ‘natura naturans’ genaamd, is samengesteld.

Hier worden de metalen, gesublimeerd door vuur, omgezet in damp; daar worden dezelfde dampen, gecondenseerd door koude, opnieuw harde lichamen.

De geest maakt gebruik van voertuigen die van natuurrijk tot natuurrijk verschillen; daarom verschillen haar werkingen, en ook haar gevolgen; de geest vormt aggregaten in het mineraal, groeit bij de planten, kruipt, loopt en rent bij de dieren, zwemt bij de vissen, vliegt bij de vogels; de geest is het prachtige instinct van de bijen, de mier, de bever, en van alle vindingrijke soorten. Hij doorloopt van laag naar hoog het hele gebied van het dierlijk leven, totdat hij in de intelligentie en het genie van de mens zijn volle ontwikkeling bereikt, en van daaruit komt hij stralend in de engelensfeer tevoorschijn. Een nieuwe carrière opent zich dan voor hem, hij beklimt de sporten van de ladder die de negen engelenkoren vormt, en komt zo in het harmonische nirvana van de mahatma’s, dat volgens mij niets anders is dan de schoot van de Abraham van de oude wet en, sinds het evangelie, de schoot van de glorieuze Christus, ‘dat maatschappelijk-goddelijke lichaam’ waarvan wij de levende monaden, de organische cellen moeten vormen.

Maar zoals de geesten kunnen opstijgen, kunnen ze ook afdalen, want ze zijn altijd vrij om zich te verheerlijken in het goddelijke licht, of zich in de satanische duisternis van dwaling en kwaad te hullen. Vandaar – zolang de tijd de tijd is – ‘deze aanhoudende tranen en dit tandengeknars’, waarover de gelijkenissen van het evangelie figuurlijk spreken, en die zullen aanhouden zolang als het aanmaken van de maatschappelijke atomen bestemd voor de collectieve samenstelling van het gelukzalige nirvana duurt.

De natuur toont ons voortdurend voorbeelden van organische transformaties, analoog aan die waarover ik spreek, om ons als het ware te helpen bij het begrijpen van ons eigen lot. Maar het lijkt erop dat veel mensen ‘ogen hebben die niet zien’, zoals Jezus zei. Zie hoe om deze staar te verwijderen, de wetenschap, zelfs in het Westen, die steeds meer die van het Oosten benadert, op haar beurt verschijnselen begint teweeg te brengen die tegelijkertijd de gelijkenissen van de evangeliën en de leringen van de natuur bevestigen. Ik zal niet spreken over het Salpetrière en de wonderen die door middel van hypnose zijn verricht door Charcot en zijn talrijke leerlingen over de hele wereld. Er zijn dingen die me nog veel meer frapperen.

Pictet, in Genève, maakt met behulp van lucht en licht briljanten. Dit zou mensen die weten dat onze kolenmijnen niets anders zijn dan ‘opgeslagen zonlicht’, niet moeten verbazen. Onttrekken de bloemen aan de atmosfeer niet met een nog wonderbaarlijker nijverheid de lichtgevende stof waarmee ze hun fijne en vrolijke gewaden weven? En ‘alles wat op aarde wordt gezaaid in een stoffelijke vorm, stijgt dat niet op in een spirituele vorm’,1 zoals Paulus zegt?

1. Vgl. 1 Cor. 15:53-4.

De glorieuze entiteiten die we hemelse geesten noemen, hebben zelf een organische vorm. Deze is omschreven in de canons van onze leer, ongeacht wat de onwetenden van het ultramontanisme misschien beweren. Alleen God heeft geen lichaam, alleen God is zuivere geest, en daarbij moeten we de godheid los van de persoon van Jezus Christus zien, want God woont lichamelijk in het ‘vleesgeworden Woord’, volgens de ware en mooie uitspraak van Paulus.

En omdat God geen lichaam heeft, is hij overal aanwezig in het oneindige, onder de sluiers van kosmisch licht en de ether, die dienen als zijn kleed, en in de elektrische, magnetische, interatomaire, interplanetaire, interstellaire en geluidsfluïden, die hem dienen als voertuigen en instrumenten van de voorzienigheid.

En het is ook omdat God geen geschapen vorm heeft, dat de kabbala hem heel juist het niet-zijn kon noemen. Hegel had waarschijnlijk een vermoeden van deze esoterische waarheid toen hij in zijn zwaarwichtige en wollige taal sprak over de gelijkwaardigheid van het zijn en het niet-zijn.

Alle zichtbare vormen zijn dus het product en tegelijkertijd het bekleedsel en de manifestatie van spirituele krachten. De hele zintuiglijk waarneembare wereld is in feite een organische concretisering, een soort levende kristallisatie van intelligente krachten die vanuit een spirituele toestand tot een stoffelijke toestand zijn vervallen; met andere woorden, afgedaald van de noordpool naar de zuidpool van de natuur, als gevolg van een ramp die de Heilige Schrift de verdrijving uit de Hof van Eden noemt. Deze ramp was de straf voor een verschrikkelijke misdaad, voor een gedurfde opstand waarover in de overleveringen van alle tempels wordt gesproken en die in onze leer de erfzonde wordt genoemd. De belangrijkste priesters van de christelijke kerk hebben tot nu toe niet over de kennis beschikt die nodig is om dit biologische verschijnsel te verklaren, dat een vastgesteld feit van de fysiologie en de sociologie is, zoals ik hoop te bewijzen. De priesters hebben, wanneer hen over dit onderwerp vragen werden gesteld, altijd geantwoord: Het is een mysterie. Er zijn echter geen mysteries, behalve voor de onwetendheid, en Christus gaf te kennen dat ‘alles wat verborgen is aan het licht moet worden gebracht, en van de daken moet worden verkondigd’.1

1. Vgl. Lucas 12:3.

Dit is de reden waarom in onze tijd zoveel nieuwe kennis, afkomstig uit het Oosten en elders, op een wetenschappelijke manier het christelijk denken binnentreedt. Alle eer aan de theosofen, aan de adepten, aan de kabbalisten, vooral aan de hermetici uit alle windstreken, aan die nieuwe missionarissen wiens komst De Maistre voorzag, en die De Saint-Yves d’Alveydre onlangs prees als de uitverkorenen van God, die van hem de opdracht hadden gekregen om een gemeenschap te vormen van kennis en liefde tussen alle religieuze centra van de aarde!

Priesters van de rooms-katholieke kerk, we zullen op onze beurt toetreden tot deze geleerde gemeenschap van heiligen, zodra we ermee instemmen om onze heilige teksten opnieuw te lezen, niet meer naar de letter van hun exoterie, maar naar de geest van hun esoterie, en in de drievoudige betekenis die de christelijke overlevering in haar canon altijd daaraan heeft gehecht.

Abbé Roca (kanunnik)

Château de Pollestres, Frankrijk

[Toevoeging van HPB in haar Engelse vertaling van het bovenstaande in Lucifer, jan. 1888:]
Dit is heel optimistisch gesteld, en als dit zou worden gerealiseerd, zou het zoiets zijn als het toedienen van het levenselixir aan het versleten lichaam van de rooms-katholieke kerk. Maar wat zal zijne heiligheid de paus hiervan zeggen?


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 3: 1887 – 1889, blz. 165-78
isbn 9789491433191, paperback, eerste druk 2017, bestel boek

© 2017 Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag