H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Esoterische axioma’s en spiritistische speculaties

[‘Esoteric axioms and spiritual speculations’, The Theosophist, januari 1882, blz. 92-3; CW 3:396-9]

In een uitgebreide recensie van het boek van A. Lillie, Buddha and Early Buddhism, door M.A. (Oxon.), maakt onze gewaardeerde vriend, de criticus, van de gelegenheid gebruik om nog eens rustig uit te halen naar degenen die hem het beste toewensen, de theosofen. Op gezag (?) van Lillie, die er alles van schijnt te weten, spreekt de recensent de beweringen en theorieën van de theosofen tegen. We citeren nu uit zijn recensie ‘Buddhism and Western Thought’, gepubliceerd in het oktobernummer van de Psychological Review:

Het zal voor iedere lezer die mij tot zover heeft gevolgd, duidelijk zijn dat het boeddhistische geloof doordrongen is van wat ik heb beschreven als een duidelijk, ‘typisch kenmerk van het moderne spiritisme – het bestaan van en de bescherming door de geesten van overledenen’ [!?]1 Ik moet bekennen dat ik hierover nogal verbaasd was, en, ik mag wel zeggen, blij verrast, want ik was gaan denken dat er op dit punt een duidelijke tegenstelling tussen oosterse en westerse denkwijzen en opvattingen bestond. We hebben veel ten nadele gehoord van dit bijzondere geloofsartikel van sommige vrienden die ons veel over de theosofische opvattingen van de hindoes hebben verteld, en die de lof hebben gezongen van het boeddhistische geloof ten opzichte van het christelijk geloof met grote lofprijzingen voor het ene, en met overvloedige minachting voor het andere. . . . Hoe dan ook, ons is dit zó vaak verteld dat we het zijn gaan aannemen als een les van mensen die beter weten dan wij dat ons westerse geloof in de activiteit van overleden menselijke geesten in deze wereld van ons een dwaze misvatting is. We dachten dat dit de oosterse opvatting was. Zelf geven we (althans sommigen van ons) de voorkeur aan onze eigen ervaring boven de instructies van iemand van wie de dogmatische uitspraken zo radicaal zijn als die afkomstig van kenners van het Oosten. De uitspraken en beweringen die worden gedaan leken ons veel te ver gaan. We zijn hierdoor geneigd te denken dat de overleden geesten misschien in het Oosten niet actief zijn, maar we constateren in ieder geval dat ze in het Westen wél actief zijn. En terwijl we de waarheid die veel van het spiritisme van het Oosten doordringt helemaal niet willen afwijzen, en ons best hebben gedaan om onze vrienden ertoe te bewegen hun opvattingen te verruimen door dit feit tot op zekere hoogte te aanvaarden, waren we teleurgesteld dat het zozeer in tegenspraak zou zijn met de ervaring van het Westen.

1. De cursivering en de uitroeptekens zijn van ons. We zouden graag willen weten wat de geleerde priesters van Ceylon, de lichten van het boeddhisme, zoals Sumangala Unnanse, hierop te zeggen hebben? – Red.

Lillie biedt me enige troost. Overal in zijn boek vind ik niet alleen een heel leerzame verscheidenheid van opvattingen, die ik kan vergelijken met mijn eigen overtuigingen en theorieën, en waar ik van kan leren, maar ik concludeer ook dat het geloof in de tussenkomst van overleden menselijke geesten, waarvan we allemaal dachten dat het in het Oosten anathema was, volgens hem een ingeworteld beginsel van het boeddhisme is!    – deel 2, blz. 174

De schrijver spreekt vervolgens over ‘boeddhistisch spiritisme’. . . een ‘basisbeginsel’ daarvan is ‘de overtuiging dat de levenden in contact kunnen worden gebracht met hun overleden vrienden’; over adepten die ‘hoogontwikkelde mediums’ zijn; en citeert een interessante passage uit een hoofdstuk van het boek van Lillie. Laatstgenoemde autoriteit zegt:

Ik heb wat langer stilgestaan bij dit geloof in het bovennatuurlijke, omdat het van groot belang is voor ons onderwerp. Boeddhisme was duidelijk een in detail uitgewerkt instrument om de werking van boze geesten teniet te doen met behulp van goede geesten die hun hoogste kracht ontwikkelen door middel van het lijk, of een deel van het lijk, van de belangrijkste helpende geest. De boeddhistische tempel, de boeddhistische rituelen, de boeddhistische liturgie lijken allemaal gebaseerd te zijn op dit ene idee dat daarvoor een heel lijk, of delen van een lijk, nodig was. Wat waren deze helpende geesten? Elke vroegere of hedendaagse boeddhist zal onmiddellijk toegeven dat een geest die nog niet de bodhi, of spirituele ontwaking heeft bereikt, geen goede geest kan zijn. Hij verkeert nog steeds op het gebied van kama (dood, hebzucht, begeerte).1 Hij kan geen goede dingen doen, sterker nog, hij moet slechte dingen doen. . . . Het antwoord van het noordelijk boeddhisme, als we boeken zoals de Saddharmapundarika en de Lalitavistara raadplegen, is dat de goede geesten de boeddha’s zijn, de dode profeten. Ze komen uit de bepaalde ‘gebieden van de boeddha’s.2

1. We hebben Lillie’s boek niet gelezen: maar als hij daarin veel andere dingen verkondigt die even onwaar zijn als zijn idee dat kama ‘dood’ betekent, dan blijkt dat zijn gezag heel fragiel is. Kama heeft nooit ‘dood’ betekent, maar lust, verlangen; in de zin van een hartstochtelijk verlangen om opnieuw te leven. – Red.
2. Buddha and Early Buddhism, blz. 47-8.

Over dit alles verheugt M.A. (Oxon.) zich, omdat hij denkt dat het de spiritistische theorieën bevestigt en de theosofen in verlegenheid zal brengen. We zijn echter bang dat het uiteindelijk alleen Lillie in verlegenheid zal brengen. ‘Het leven van Boeddha’, zegt de recensent: ‘is doordrongen met wat volgens mij een ondubbelzinnig spiritisme is’; en hij voegt triomfantelijk eraan toe: ‘Het is een belangrijk feit dat we in deze toelichting van het boeddhistische spiritisme niet één keer een elementale of elementaire geest zijn tegengekomen.’

Geen wonder omdat ze in de boeddhistische en brahmaanse esoterie hun eigen specifieke en technische termen hebben, en Lillie is – als hij hun betekenis even goed heeft begrepen als die van het woord kama – precies de persoon die de betekenis daarvan over het hoofd zal zien, of ze zal laten vallen onder de algemene term ‘geesten’. We zullen niet proberen om zelf over deze netelige zaak met onze vriend, M.A. (Oxon.) in discussie te gaan, omdat onze stem voor hem misschien niet méér gezag heeft dan die van Lillie voor ons. Maar we zullen hem vertellen wat we hebben gedaan. Zodra zijn knappe recensie ons bereikte, hebben we deze overal van aantekeningen voorzien, en beide nummers van het tijdschrift dat ze bevatte opgestuurd, om op hun beurt te worden besproken en gecorrigeerd door twee autoriteiten. We hebben de zwakte te geloven dat deze specialisten op het gebied van esoterisch boeddhisme als veel geleerder kunnen worden beschouwd dan Lillie of een andere Europese autoriteit waarschijnlijk ooit zullen zijn; deze twee zijn: – (1) H. Sumangala Unnanse, boeddhistische hogepriester van Adam’s Peak, Ceylon, de leraar van Rhys Davids, een lid van onze Algemene Raad en de meest geleerde vertolker van het zuidelijk boeddhisme, en (2) de chohan-lama van Rin-chen-rtse (Tibet) het hoofd van de archivarissen van de geheime bibliotheken van de dalai- en tashilhunpo-lama’s-rinpoche – ook een lid van onze Society. Laatstgenoemde is bovendien een ‘pan-chen’, of grote leraar, een van de meest geleerde theologen van het noordelijk boeddhisme en het esoterisch lamaïsme. Van laatstgenoemde hebben we al de belofte ontvangen dat hij zal laten zien hoe onjuist, in elk van de gevallen, de standpunten van zowel de schrijver als zijn recensent zijn; het bericht bevatte ook enkele weinig vleiende opmerkingen over eerstgenoemde als auteur. De hogepriester Sumangala geeft hopelijk eveneens zijn ideeën over het ‘boeddhistische spiritisme’, zodra hij daarvoor de tijd vindt – wat tussen twee haakjes niet gemakkelijk is gezien zijn vele verplichtingen. Als het gezag en de kennis van Lillie daarna nog steeds hoger worden geacht dan die van de twee geleerdste boeddhistische vertolkers van het zuidelijk en het noordelijk boeddhisme van onze tijd, dan zullen we niets meer te zeggen hebben.

Intussen zal niemand ontkennen dat het esoterisch boeddhisme en brahmanisme één zijn, want eerstgenoemde is afgeleid van laatstgenoemde. Het is bekend dat het belangrijkste aspect van boeddha’s hervorming misschien was dat hij het adeptschap of de verlichting (door middel van de dhyana-beoefeningen van iddhi) openstelde voor iedereen, terwijl de brahmanen alle mensen die niet tot hun eigen arrogante kaste behoorden, angstvallig uitsloten van dit voorrecht om de volmaakte waarheid te leren kennen. Daarom geven we in dit verband de ideeën van een geleerde brahmaan over het spiritisme, gezien vanuit het esoterische standpunt. De auteur van het artikel dat volgt [T. Subba Row] – buiten de vertrouwelijke kring van de adepten is in India misschien niemand beter thuis in de brahmaanse occulte wetenschappen dan hij – bespreekt daarin het zevenvoudige beginsel in de mens, zoals vermeld in ‘Fragments of occult truth’, en maakt voor dat doel een volledige vergelijking tussen de twee esoterische leringen – de brahmaanse en boeddhistische – die hij als ‘in essentie identiek’ beschouwt. Zijn brief werd geschreven op ons eigen verzoek, en is niet bedoeld als polemiek; de schrijver zelf dacht er waarschijnlijk helemaal niet aan, toen hij aan het verzoek voldeed, dat het ooit zou worden gepubliceerd. Nadat we echter zijn toestemming daarvoor hebben verkregen, maken we nu graag van die gelegenheid gebruik. Behalve dat het waarschijnlijk het beste overzicht is dat we ooit over zo’n diepzinnig onderwerp zouden kunnen verkrijgen, zal het M.A. (Oxon.), en onze andere vrienden, de spiritisten, laten zien hoeveel auteurs zoals Lillie van het ‘basisbeginsel’ van de Aziatische religies en filosofie hebben begrepen. In ieder geval zullen de lezers in staat worden gesteld om te beoordelen in hoeverre het moderne spiritisme, zoals het nu wordt verkondigd, ‘een ingeworteld beginsel’ is van het brahmanisme, de oudere zuster van het boeddhisme.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 453-6

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag