H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Stenenregens

[‘Stone-showers’, The Theosophist, augustus 1881, blz. 231-3; CW 3:244-8]

[HPB heeft in The Theosophist een brief opgenomen van A.J. Riko uit Den Haag. Deze was verschenen in de Revue spirite en door HPB uit het Frans vertaald. De brief bevat interessante bijzonderheden en een officieel rapport uit Nederlands-Indië, getekend door majoor W. Michiels, over het verschijnsel ‘vallende stenen’, afzonderlijk of in een regen. Riko geeft verschillende voorbeelden, waarbij de stenen door onzichtbare handen lijken te worden geleid, want niemand werd geraakt, hoewel de stenen soms zo groot als een ei waren en wekenlang vlakbij bepaalde personen neervielen. Aan het eind van zijn brief vraagt Riko naar de aard van de onzichtbare wezens die zulke stenenregens veroorzaken. HPB geeft dan het volgende commentaar. – Vertaler]

Misschien wil de heer Riko ons toestaan dat we hierover iets zeggen. De laatste zin uit zijn brief laat duidelijk zien dat zelfs hij, een spiritist, niet in staat is zo’n onveranderlijk zinloos en absurd verschijnsel – dat periodiek in elk deel van de wereld optreedt en zonder de geringste aanleiding, en zonder enig moreel effect op de aanwezigen – aan ontlichaamde menselijke geesten toe te schrijven. Toch zullen de meeste spiritisten het aan kwaadaardige ontlichaamde geesten toeschrijven, terwijl de rooms-katholieken en veel vrome protestanten – tenminste diegenen die zich ervan hebben kunnen overtuigen dat het feiten betreft – het aan de duivel zullen toeschrijven.

Stel dat we aannemen dat wezens zoals de ‘kwaadaardige menselijke zielen’ van de spiritist en de ‘demonen’ van de christelijke theologie niet alleen in de verbeelding bestaan, hoe verklaren beide groepen gelovigen dan de tegenstrijdigheden die dit met zich meebrengt? Het zijn wezens die, of ze nu duivels of kwaadaardige ex-menselijke kabouters zijn, blijkbaar schadelijk zijn. Hun wrede doel – als ze er al een hebben – is dus om te genieten van het kwellen van stervelingen. Ze kunnen niet minder op kattenkwaad belust zijn, of zich meer bewust zijn van de mogelijke gevolgen, dan gewone ondeugende schooljongens. Toch zien we dat de stenen, of wat voor projectielen het ook zijn, zorgvuldig contact met de aanwezigen vermijden. Ze vallen allemaal rondom het kleine Javaanse meisje – zelfs zonder haar te schampen – dat blijkbaar het medium is in het geval dat door majoor Michiels werd waargenomen. Ze vallen dicht opeen in de gelederen van de soldaten in ‘Fort Victoria’; en enkele dagen lang passeren ze onophoudelijk vlak voor de ogen van de politieagenten in Parijs en Den Haag, zonder dat iemand wordt geraakt, laat staan verwond! Wat betekent dit? Kwaadaardige menselijke geesten, laat staan duivels, zouden zeker niet zo voorzichtig zijn met mensen die ze wilden kwellen. Wat zijn deze onzichtbare kwellers dan? Gewone menselijke ‘geesten’? In dat geval zou menselijke intelligentie slechts een naam zijn: een woord dat geen betekenis heeft zodra ze gescheiden raakt van haar fysieke organen. Ze zou een blinde kracht worden, een overblijfsel van wat vroeger verstandelijke energie was, en we zouden aan iedere bevrijde ziel krankzinnigheid moeten toeschrijven!

Nu we op grond van de zinloosheid en het volkomen ontbreken van kwaadaardigheid in de handelingen hebben afgedaan met de theorie van ‘geesten’, ‘kabouters’ en ‘duivels’, kunnen we de oorzaak of oorsprong van het verschijnsel, waarvan de echtheid bewezen is, toch alleen nog maar toeschrijven aan een blinde, hoewel levende kracht? Een kracht die onderworpen is aan een onschendbare wet van aantrekking en afstoting – in haar werking en gevolgen – een wet die de exacte wetenschap nog moet ontdekken; want ze is een van de ontelbare wisselwerkingen die het gevolg zijn van magnetische toestanden die alleen tot stand komen wanneer zowel dierlijk als aardmagnetisme aanwezig zijn. Intussen zal die wet maar moeizaam erkenning verkrijgen, want de wetenschap zal de psychische werking ervan niet erkennen – wat haar voorstanders ook zeggen.

De spiritisten beschouwen de stenenregens als onregelmatige verschijnselen. Wij theosofen antwoorden dat, ook al lijkt het verschijnsel op een bepaalde plaats heel onregelmatig voor te komen, toch uit een vergelijking van zulke gebeurtenissen in alle delen van de wereld kan worden opgemaakt, als ze zorgvuldig zijn geregistreerd, dat ze tot nu toe op bijna dezelfde manier plaatsvinden. Misschien kunnen ze goed worden vergeleken met de onregelmatigheden in het aardmagnetisme die door de wetenschap ‘grillig’ worden genoemd, en vroeger door haar duidelijk werden onderscheiden van een andere klasse, die ze ‘periodiek’ noemde; maar nu is ontdekt dat de ‘grillige’ even regelmatig voorkomen als de andere soort. De oorzaak van deze veranderingen van de magneetnaald is even onbekend aan de natuurwetenschap als de verschijnselen van stenenregens aan hen die de psychologie bestuderen; toch zijn beide nauw verbonden. Indien men ons vraagt wat we bedoelen met deze vergelijking – en die vraag kan door zowel de wetenschap als het spiritisme verontwaardigd worden gesteld – dan zullen we eenvoudig antwoorden dat dit de leer van de occulte wetenschap is.

Beide groepen tegenstanders moeten nog veel leren, en de spiritisten moeten bovendien eerst nog veel afleren. Hebben onze vrienden die in ‘geesten’ geloven ooit de moeite genomen eerst het ‘mediumschap’ te bestuderen om pas daarna hun aandacht te richten op de verschijnselen die door middel van mediums plaatsvinden? Wij hebben in ieder geval nooit gehoord dat dit is gebeurd, zelfs niet bij het meest wetenschappelijke onderzoek van mediamieke vermogens dat ooit is gedaan: de experimenten van prof. Hare en van Crookes. En toch, als ze dat hadden gedaan, dan hadden ze misschien ontdekt hoe nauw de verschijnselen van mediamieke of dierlijk magnetische aard samenhangen met, en afhankelijk zijn van, veranderingen in het aardmagnetisme.

Telkens wanneer een echt medium geen verschijnselen kan teweegbrengen, wordt dit onmiddellijk door de spiritisten, en vaker nog door de ‘geesten’ zelf, toegeschreven aan ‘ongunstige omstandigheden’. Laatstgenoemde omstandigheden worden op één hoop gegooid; maar nooit hebben we de werkelijke wetenschappelijke en voornaamste reden daarvoor horen geven: de ongunstige variaties in het aardmagnetisme. Het gebrek aan harmonie in de ‘kring’ van onderzoekers, het verschillende en botsende magnetisme van de ‘aanwezigen’ zijn alle van ondergeschikt belang. De kracht van een werkelijk sterk geladen medium1 zal het altijd winnen van het dierlijke magnetisme dat het misschien tegenwerkt; maar ze kan alleen verschijnselen voortbrengen als ze een nieuwe voorraad moleculaire kracht ontvangt, een afdruk van het onzichtbare lichaam van diegenen die we blinde ‘elementalen’ of natuurkrachten noemen, en die de spiritisten in alle gevallen als de ‘geesten van de overledenen’ beschouwen. Het is bekend dat er stenenregens vielen waar geen levende ziel te bekennen was – en dus ook geen medium. Het medium dat geladen is met het atmosferische leger van ‘wisselwerkingen’, zal stenen aantrekken die binnen zijn bereik liggen, maar zal ze tegelijkertijd afstoten, omdat de polaire toestand van zijn lichaam voorkomt dat de projectielen het zullen raken. En zijn eigen moleculaire toestand zal tijdelijk zijn eigenschappen overbrengen op alle andere menselijke en zelfs anorganische lichamen in de omgeving. Soms kan er een uitzondering op de regel zijn als gevolg van een of andere toevallige omstandigheid.

1. Wij denken dat een zogenaamd ‘fysiek medium’ slechts een organisme is dat gevoeliger is voor aardse elektromagnetische inductie dan de meeste andere. Het is een door de proeven van Crookes bewezen feit dat de vermogens van een medium om verschijnselen teweeg te brengen van uur tot uur fluctueren, en, al geloven we in het bestaan van ontelbare andere zogenaamd spirituele krachten naast, en geheel onafhankelijk van, menselijke geesten, toch zijn we ervan overtuigd dat fysieke mediums heel weinig, of niets, daarmee te maken hebben. Hun krachten zijn zuiver fysiek en voorwaardelijk; d.w.z. deze krachten hangen bijna geheel af van de mate van ontvankelijkheid en de toevallige polarisatie van het lichaam van het medium door de elektromagnetische en atmosferische stromen. Zuiver psychische manifestaties zijn iets heel anders.

Dit verklarende naschrift kan worden besloten met de opmerking aan Riko dat we de elementalen van de kabbalisten niet als echte ‘wezens’ beschouwen. Ze zijn de actieve krachten en wisselwerkingen van vuur, water, aarde en lucht, en hun vorm is als de schakeringen van de kameleon, die geen eigen vaste kleur heeft. De visie van bijna elke helderziende kan door de interplanetaire en interstellaire ruimten heen reiken. Maar alleen het getrainde oog van de meester in het oosters occultisme weet wat de snel heen en weer bewegende schaduwen zijn en kan ze benoemen.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 409-12

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag