H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Een paranormale waarschuwing

[‘A psychic warning’, The Theosophist, juni 1881, blz. 187-8; CW 3:171-4]

[A. Constantine uit Agra schreef aan de redactrice om een verklaring van het volgende paranormale verschijnsel. Hij en een goede vriend hadden afgesproken om samen in de eerstvolgende vakantie een bezoek aan Meerut te brengen, maar op het laatste moment kon zijn vriend niet mee omdat zijn familie gezondheidsproblemen had en hij ze naar een sanatorium moest brengen. Bij vertrek gaf hij Constantine een hand en benadrukte hoe jammer hij het vond, en zei dat hij in gedachte en geest bij hem zou zijn. Constantine vertrok toen naar Meerut. Op de ochtend van de derde dag van zijn verblijf in Meerut kwam plotseling een vreemd gevoel over hem; hij voelde zich mat en neerslachtig, en vertelde zijn zwager, in wiens huis hij logeerde, dat hij onmiddellijk naar Agra moest terugkeren. Ondanks de protesten van zijn familieleden bleef hij erop staan direct naar huis terug te keren. Toen hij in Agra terugkwam, hoorde hij dat zijn vriend plotseling aan een beroerte was gestorven, precies dezelfde ochtend rond de tijd dat de drang om terug te keren voor het eerst in hem was opgekomen. – Vertaler]

Aantekening van de redactrice:

Er is geen reden om bovengenoemde ‘waarschuwing’ aan iets bovennatuurlijks toe te schrijven. Er vinden veel en verschillende soorten paranormale verschijnselen plaats, die onbewust worden toegeschreven aan de tussenkomst van ontlichaamde ‘geesten’, of volledig en bewust worden genegeerd. Door dit te zeggen hebben we helemaal niet de bedoeling de spiritistische theorie van haar bestaansreden te beroven. Maar afgezien van die theorie bestaan er andere manifestaties van dezelfde paranormale kracht in het dagelijks leven van de mens, die in het algemeen worden genegeerd of die ten onrechte worden beschouwd als het resultaat van puur toeval of een samenloop van omstandigheden. Dit komt omdat we niet in staat zijn er onmiddellijk een logische en begrijpelijke oorzaak voor aan te wijzen, hoewel de manifestaties ongetwijfeld wetenschappelijke feiten zijn en duidelijk behoren tot die categorie van psychofysiologische verschijnselen waarmee nu zelfs grote wetenschappers en specialisten zoals dr. Carpenter zich bezighouden.

De oorzaak voor dit specifieke verschijnsel moet worden gezocht in de occulte (maar daarom niet minder onbetwistbare) invloed die door de actieve wil van de ene mens op die van een ander wordt uitgeoefend, telkens wanneer de wil van laatstgenoemde op een moment van rust of in een toestand van passiviteit wordt verrast. We spreken nu over voorgevoelens. Als ieder mens nauwkeurig aandacht schonk – natuurlijk op een experimentele en wetenschappelijke manier – aan zijn dagelijkse activiteiten, en zijn gedachten, gesprekken en daaruit voortvloeiende daden nauwkeurig gadesloeg en deze analyseerde, zonder details over te slaan, hoe onbelangrijk deze misschien ook lijken, dan zou hij voor de meeste van deze handelingen en gedachten samenvallende oorzaken vinden die gebaseerd zijn op de psychische invloed die belichaamde denkende wezens op elkaar hebben.

Verschillende voorbeelden zouden kunnen worden gegeven, waarmee iedereen door persoonlijke ervaring min of meer vertrouwd is. We zullen er slechts twee geven. Twee vrienden, of eenvoudig bekenden, zijn jarenlang gescheiden. Plotseling denkt één van hen – hij die thuis bleef en jarenlang misschien nooit aan de afwezige heeft gedacht – aan die persoon. Hij herinnert zich hem zonder enige mogelijke oorzaak of reden, en het lang vergeten beeld dat door de stille gangen van het geheugen snelt, verschijnt zo duidelijk voor zijn ogen alsof hij voor hem stond. Enkele minuten later, misschien een uur later, brengt de afwezige de ander een onverwacht bezoek.

Een ander voorbeeld – A leent aan B een boek. Als B het gelezen heeft en opzijlegt, denkt hij er niet meer aan, hoewel A hem verzocht het boek onmiddellijk na lezing terug te geven. Dagen, misschien maanden later, komen B’s gedachten, die bezig waren met belangrijke zaken, plotseling op dat boek terug, en hij herinnert zich zijn nalatigheid. Zonder na te denken staat hij op en pakt het boek uit de kast, met de gedachte het nu onmiddellijk terug te sturen. Op hetzelfde moment gaat de deur open, en A komt binnen met de mededeling dat hij komt voor zijn boek, omdat hij het nodig heeft. Toeval? Helemaal niet. In het eerste geval was het de gedachte van de reiziger, die, toen hij besloten had een oude vriend of bekende op te zoeken, op die andere persoon was geconcentreerd, en die gedachte bleek krachtig genoeg om het toen passieve denken van de ander te overstemmen. Dezelfde verklaring geldt voor het geval van A en B.

Constantine redeneert misschien als volgt: ‘de gedachte van mijn gestorven vriend kon de mijne niet beïnvloeden, aangezien hij reeds overleden was toen ik onweerstaanbaar naar Agra werd aangetrokken.’ Daarvoor hebben we de volgende verklaring. Waren de schrijver en de overledene niet de grootste vrienden? Had laatstgenoemde niet beloofd in ‘gedachte en geest’ bij hem te zijn? En dat leidt tot de duidelijke conclusie dat zijn gedachten vóór zijn dood zich intensief bezighielden met hem die hij onopzettelijk had teleurgesteld. Ook al vond die dood plotseling plaats, gedachten zijn ogenblikkelijk en nog sneller. Ja, ze werden op het ogenblik van de dood zelfs honderd keer sterker. Het denken is het laatste dat sterft of, beter gezegd, in de menselijke hersenen van een stervend persoon langzaam wegebt, en gedachten zijn, zoals door de wetenschap is aangetoond, stoffelijk, want ze zijn niets anders dan een vorm van energie, die zelf van vorm verandert, maar eeuwig is. Daarom werden die gedachten waarvan de kracht altijd evenredig is aan haar intensiteit, bij wijze van spreken, concreet en tastbaar en, door de sterke sympathie tussen de beide vrienden, omwikkelden en overmanden ze het hele gevoels- en gedachtebeginsel in Constantine, onderwierpen het volkomen, en dwongen de wil van laatstgenoemde om in overeenstemming met zijn verlangen te handelen. De denker was overleden, en het instrument was voorgoed vernietigd. Maar de laatste klank ervan bleef bestaan en kon in de ethergolven niet geheel zijn weggestorven. De wetenschap zegt dat de trilling van een enkele muziektoon als beweging voortgaat in de gangen van de eeuwigheid; en de theosofie zegt dat de laatste gedachte van de stervende verandert in die mens zelf; ze wordt zijn eidolon.

Constantine zou ons niet verrast hebben, en ook zou hij het niet verdiend hebben om door de sceptici te worden beschuldigd van bijgeloof of dat hij aan hallucinaties zou hebben geleden, als hij zelfs het beeld, of de zogenaamde ‘geest’, van zijn overleden vriend voor zich had gezien. Want die ‘geest’ zou noch de bewuste geest noch de ziel van de overledene zijn geweest, maar eenvoudig zijn kortstondige – voor één ogenblik – gematerialiseerde gedachten, die onbewust en alleen door de kracht van hun eigen intensiteit waren uitgezonden in de richting van hem op wie die gedachten betrekking hadden.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 378-80

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag