H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen
Deel 1: 1874 – 1882

isbn 9789491433122, paperback, eerste druk 2015, bestel boek

© 2015  Theosophical University Press Agency, Den Haag

 

      Inhoudsopgave     

 

Kerstmis vroeger en nu

[‘Christmas then and Christmas now’, The Theosophist, december 1879, blz. 58-9; CW 2:162-7]

We naderen de tijd van het jaar waarin de hele christelijke wereld zich erop voorbereidt de bekendste van haar plechtige feestdagen te vieren – de geboorte van de stichter van haar religie. Wanneer dit tijdschrift zijn westelijke abonnees bereikt, zal er in elk huis feestelijkheid en blijdschap zijn. In Noordwest-Europa en in Amerika zullen hulst en klimop elk huis verfraaien, en de kerken zullen met dennentakken versierd zijn; een gewoonte die ontleend is aan de oude gebruiken van de heidense druïden ‘opdat de bosgeesten zouden samenkomen bij het groen en daar, onberoerd door de vorst, tot een milder jaargetijde zouden blijven’. In rooms-katholieke landen gaan in de avond en nacht vóór Kerstmis veel mensen naar de kerk om wassen beelden van het goddelijke kind en zijn maagdelijke moeder, in haar kleed van ‘koningin van de hemel’, te begroeten. Dit vertoon van rijk goud-galon, met parels geborduurd satijn en fluweel, en de wieg met ingelegde juwelen is voor een analytisch verstand nogal tegenstrijdig. Als men aan de armoedige, wormstekige, vuile kribbe van de joodse herberg denkt, waarin, als we het evangelie moeten geloven, de toekomstige ‘verlosser’ bij zijn geboorte werd gelegd bij gebrek aan een beter onderdak, moeten we wel denken dat de stal in Bethlehem voor de verblinde ogen van de onontwikkelde toegewijde geheel verdwijnt. Op zijn zachtst gezegd komt deze opzichtige vertoning weinig overeen met de democratische gevoelens en de werkelijk goddelijke verachting voor rijkdom van de ‘Mensenzoon’, die geen plek heeft ‘waar hij zijn hoofd te ruste kan leggen’. Het maakt het alleen maar moeilijker voor de gemiddelde christen om de uitdrukkelijke verklaring dat ‘het gemakkelijker voor een kameel is door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van de hemel binnen te gaan’, als iets meer dan een retorische uitspraak te beschouwen. De roomse kerk handelde wijs door haar parochianen streng te verbieden de evangeliën zelf te lezen of te interpreteren, en de waarheden van het Boek zo lang mogelijk in het Latijn – ‘de stem van de roepende in de woestijn’ – te verkondigen. Daarin volgde ze slechts de wijsheid van eeuwen – de wijsheid van de oude Indo-Europeanen, die ook ‘als waar wordt aanvaard door haar kinderen’; want, evenals de hedendaagse toegewijde hindoe geen woord Sanskriet verstaat, noch de moderne parsi een lettergreep van het Zend, zo is het Latijn voor de gemiddelde rooms-katholiek niet beter te begrijpen dan hiërogliefen. Het gevolg is dat alle drie – de brahmaanse hogepriester, de zoroastrische mobed en de rooms-katholieke paus – over onbegrensde mogelijkheden beschikken om nieuwe religieuze dogma’s vanuit de diepten van hun eigen verbeelding te ontwikkelen voor het welzijn van hun respectieve kerken.

Om deze grote dag aan te kondigen worden om middernacht in Engeland en op het vasteland van Europa de klokken overal vrolijk geluid. In Frankrijk en Italië is het na de viering van de mis in prachtig versierde kerken ‘de gewoonte voor de feestvierders deel te nemen aan een lichte maaltijd (réveillon), om beter in staat te zijn de vermoeienissen van de nacht te dragen’, zegt een boek over pauselijke kerkelijke ceremoniën. Deze christelijke vastennacht herinnert aan de Sivaratri van de volgelingen van de god Siva – de grote dag van droefheid en vasten in de elfde maand van het hindoejaar. Maar bij laatstgenoemde ceremonie wordt de lange nachtwake door een strikt en streng vasten voorafgegaan en gevolgd. Voor hen geen réveillons of compromissen. Ze zijn immers maar goddeloze ‘heidenen’, en daarom moet hun weg naar verlossing tien keer zo zwaar zijn.

Hoewel 25 december nu door de christelijke volkeren overal als de geboortedag van Jezus wordt gevierd, werd die dag oorspronkelijk niet algemeen erkend. In de eerste eeuwen werd Kerstmis, de meest veranderlijke van de christelijke feestdagen, vaak verward met driekoningen, en werd in de maanden april en mei gevierd. Omdat er nooit enig authentiek verslag of bewijs was om die datum vast te stellen, hetzij in de wereldse of in de kerkelijke geschiedenis, bleef de keuze van die dag lange tijd vrij; en het was pas in de 4de eeuw dat de paus (Julius I), aangespoord door Cyrillus van Jeruzalem, aan de bisschoppen opdracht gaf om een onderzoek in te stellen en ten slotte tot enige overeenstemming te komen over de vermoedelijke datum van Christus’ geboorte. Hun keuze viel op 25 december – en het is een heel ongelukkige keuze gebleken! Het was Dupuis, gevolgd door Volney, die de eerste aanvallen op deze geboortedag richtte. Ze bewezen dat bijna alle oude volkeren onnoemlijk lang vóór onze jaartelling op basis van heel duidelijke sterrenkundige gegevens de geboorten van hun zonnegoden op precies die dag hadden gevierd. ‘Dupuis toont aan dat het sterrenbeeld de Maagd met het Kind enkele duizenden jaren voor Christus bestond’, merkt Higgins op in zijn Anacalypsis.1 Omdat Dupuis, Volney en Higgins voor het nageslacht zijn afgeschilderd als ongelovigen en vijanden van het christendom, kan het goed zijn in dit verband de bekentenissen van de christelijke bisschop van Ratisbone, ‘de geleerdste man die de middeleeuwen hebben voortgebracht’ – de dominicaan Albertus Magnus, te citeren. Hij zegt: ‘Het teken van de hemelse maagd rijst boven de horizon op het moment waarop we de geboorte van de Heer Jezus Christus vaststellen.’2 Zo werden Adonis, Bacchus, Osiris, Apollo, enz., allemaal op 25 december geboren. Kerstmis valt in de periode van de winterzonnestilstand; de dagen zijn dan het kortst, en duisternis ligt meer dan ooit op het aangezicht van de aarde. Men dacht dat alle zonnegoden jaarlijks in die tijd worden geboren; want vanaf dat moment wordt de duisternis met elke volgende dag steeds meer verdreven, en begint de kracht van de zon toe te nemen.

1. Deel 1, blz. 313.
2. Noot vert.: Zie Godfrey Higgins, Anacalypsis, deel 1, blz. 314; hij citeert Albertus Magnus, Lib. de Univers.

Hoe dan ook, de feestelijkheden van Kerstmis die door de christenen bijna 15 eeuwen lang zijn gevierd, hadden een bij uitstek heidens karakter. Ja, we zijn bang dat zelfs de tegenwoordige ceremoniën van de kerk nauwelijks aan het verwijt kunnen ontkomen dat ze bijna letterlijk zijn gekopieerd uit de mysteriën van Egypte en Griekenland, die ter ere van Osiris en Horus, Apollo en Bacchus werden gevierd. Zowel Isis als Ceres werden ‘heilige maagden’ genoemd, en een goddelijk kind kan in elke ‘heidense’ religie worden gevonden. We zullen nu twee schetsen van het vrolijke kerstfeest geven: de ene geeft de ‘goede oude tijd’ weer, en de andere de tegenwoordige toestand van de christelijke eredienst. Vanaf het begin dat Kerstmis werd ingesteld, werd die dag gezien in het licht van zowel een heilige herdenking als een heel vrolijk feest: hij werd besteed aan toewijding en dwaze vrolijkheid. ‘Tot de genoegens van de kersttijd behoorden de zogenaamde feesten van narren en ezels, groteske saturnalia, die ‘december vrijheden’ werden genoemd, waarin elke ernstige zaak belachelijk werd gemaakt, de maatschappelijke orde werd omgekeerd, en haar fatsoensnormen werden bespot’, zoals een verzamelaar van oude kronieken zegt. ‘Tijdens de middeleeuwen werd de dag gevierd door een vrolijk fantastisch schouwspel van dramatische mysteriën, uitgevoerd door personages met dwaze maskers en bijzondere kleding. Gewoonlijk stelde de vertoning een kind in een wieg voor, omringd door de maagd Maria en Jozef, door stierenkoppen, cherubijnen, oosterse magiërs (de mobeds van weleer) en talloze ornamenten.’ De gewoonte om met Kerstmis kerstliederen te zingen was bedoeld om de gezangen van de schaapherders bij de geboorte in herinnering te brengen. ‘De bisschoppen en de geestelijken zongen vaak met de bevolking mee, en de gezangen werden opgevrolijkt door dansen, en door muziek van tambourijnen, gitaren, violen en orgels. . . .’ We kunnen eraan toevoegen dat zulke mysteriën tot op heden, tijdens de dagen die aan Kerstmis voorafgingen, met marionetten en poppen worden uitgevoerd in Zuid-Rusland, Polen en Galicië, en bekendstaan als de Koliadovki. In Italië dalen Calabrische minstrelen van hun bergen af naar Napels en Rome, waar ze zich om de heiligdommen van de Maagd-Moeder verdringen en haar opvrolijken met hun wilde muziek.

In Engeland begonnen de feesten altijd op kerstavond en duurden vaak tot Maria Lichtmis (2 febr.), waarbij elke dag een feestdag was tot driekoningenavond (6 jan.). In de huizen van voorname edelen werd een ‘heer van de wanorde’ of een ‘abt van de redeloosheid’ benoemd, wiens plicht het was de rol van komiek te spelen. ‘De provisiekamer werd met kapoenen, kippen, kalkoenen, ganzen, eenden, rundvlees, schapenvlees, varkensvlees, pasteien, puddingen, noten, bonbons, suiker en honig gevuld.’ . . . ‘Een vlammend vuur van grote houtblokken waarvan het voornaamste het ‘joelblok’ of kerstblok werd genoemd, en dat kon blijven branden tot Maria Lichtmis, hield de kou buiten; en de overvloed werd gedeeld met de pachters van de edelman opgeluisterd door muziek, goochelarij, raadsels, blindemannetje en andere spelletjes, grappen, gelach, geestige opmerkingen over en weer, pandverbeuren en allerlei dansen.’

In onze moderne tijd sluiten de bisschoppen en geestelijken zich niet meer aan bij de bevolking bij het zingen en dansen in het openbaar; en feesten van ‘narren en ezels’ worden meer in heilige afzondering gehouden dan voor de ogen van de gevaarlijke, scherp waarnemende verslaggever. Toch zijn de eet- en drinkfeesten in de hele christelijke wereld bewaard gebleven; en er zijn meer gevallen van plotselinge dood, ongetwijfeld veroorzaakt door gulzigheid en onmatigheid, tijdens Kerstmis en Pasen dan op enige ander moment in het jaar. Toch wordt de christelijke eredienst elk jaar meer en meer een schijnvertoning. De harteloosheid van deze lippendienst is heel vaak aan de kaak gesteld, maar volgens ons nooit met meer aangrijpend realisme dan in een mooi droomverhaal dat vorig jaar rond Kerstmis in The New York Herald verscheen. Een bejaarde man die een openbare bijeenkomst voorzat, zei dat hij van de gelegenheid wilde gebruikmaken om een visioen te vertellen dat hij de vorige avond had gezien.

Hij dacht dat hij op de kansel van de schitterendste en prachtigste kathedraal stond die hij ooit had gezien. Vóór hem stond de priester of de pastoor van de kerk en naast hem een engel met een boekje en een potlood in de hand, wiens opdracht het was om elke daad van verering of gebed te noteren die in zijn aanwezigheid plaatsvond en als een aanvaardbaar offer naar de troon van God oprees. Elke kerkbank was met chic geklede gelovigen van beide seksen gevuld. De meest verheven en in vervoering brengende muziek die zijn oor had gehoord vervulde de lucht van melodie. Alle mooie onderdelen van een rituele kerkdienst, waaronder een weergaloze welsprekende preek door de begaafde predikant, hadden na elkaar plaatsgevonden, maar niettemin werd door de engel niets in zijn boekje opgetekend! Na een langdurig en door de pastoor prachtig verwoord gebed, gevolgd door een zegening, gingen de parochianen ten slotte uiteen, en nog altijd vertoonde de engel geen teken van activiteit!

Vergezeld door de engel, verliet de spreker de kerkdeur na de chic geklede parochianen. Een arme, in lompen geklede, aan lager wal geraakte vrouw stond in de goot langs de stoeprand, met een bleke, magere, uitgestrekte hand, stilzwijgend smekend om een aalmoes. Toen de chic geklede gelovigen uit de kerk haar passeerden, schrokken ze terug voor de arme Magdalena, en de dames trokken hun zijden, met juwelen bedekte japonnen opzij, zodat deze door haar aanraking niet zouden worden besmeurd.

Precies op dat moment liep een dronken zeeman al wankelend over de stoep aan de overkant van de weg. Toen hij tegenover het arme in de steek gelaten meisje stond, stak hij zwalkend de straat over en ging naar haar toe, haalde enkele stuivers uit zijn zak en duwde ze in haar hand met de woorden ‘Hier, arme in de steek gelaten meid, pak aan!’ Nu verscheen een hemelse glans op het gezicht van de optekenende engel die de daad van sympathie en liefdadigheid onmiddellijk in zijn boekje opschreef en ermee heenging als een mooi offer aan God.

Men zou het een andere vorm kunnen noemen van het bijbelverhaal van het oordeel over de vrouw die op overspel was betrapt. Het zij zo; maar toch schetst het een meesterlijk beeld van de toestand waarin onze christelijke maatschappij verkeert.

Volgens de traditie ziet men op kerstavond de ossen altijd geknield, alsof ze in gebed en toewijding verzonken waren; en ‘er was een beroemde hagedoorn op het kerkhof van de abdij van Glastonbury, die op de 24ste altijd knoppen vertoonde, die uitbloeiden op 25 december’; wat, als we bedenken dat de dag door de kerkvaders op goed geluk was gekozen en de kalender van de oude in de nieuwe stijl is veranderd, op een opmerkelijke scherpzinnigheid van zowel dieren als planten wijst! Ook is er een overlevering van de kerk – voor ons door Olaus, aartsbisschop van Uppsala, bewaard – dat bij het kerstfeest ‘mensen die in de koude noordelijke landen leven, plotseling en op onverklaarbare wijze in wolven worden veranderd; en dat een groot aantal van hen op een bepaalde plaats samenkomen en zo woest tegen de mensheid tekeergaan, dat ze meer van hun aanvallen te lijden heeft dan ooit van natuurlijke wolven’.1 Figuurlijk gezien, ziet het ernaaruit dat dit bij mensen, en vooral bij christelijke volkeren, nu meer dan ooit het geval is. Men schijnt niet tot kerstavond te hoeven wachten om te zien dat hele volkeren in ‘wilde beesten’ zijn veranderd, vooral in oorlogstijd.

1. Olaus Magnus, A Compendious History of the Goths, Svvedes and Vandals, and other Northern Nations. Engelse vertaling van het Latijnse origineel, Londen, 1653.

 


H.P. Blavatsky: Geselecteerde artikelen, Deel 1: 1874 – 1882, blz. 192-7

© 2015  Theosophical University Press Agency
Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag