Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

Evolutie tot in het mensenrijk – III

Er is mij gevraagd nog iets te zeggen over de wijze waarop de monaden van het dierenrijk overgaan naar het mensenrijk. De vraag in het algemeen is deze: Wilt u precies zeggen wat het verschil is tussen de dierlijke monaden in de dieren en de dierlijke monaden in de mens. Welnu, ik heb dit mijzelf aangedaan en krijg mijn verdiende karma, want in mijn diepe verlangen u iets te geven van wat ik heb bestudeerd en geleerd, deed ik lang geleden de uitspraak, zowel in gesprekken als in een of meer van mijn toespraken, dat wat de dieren waren op de maanketen de mensen werden op deze keten en dat wat nu op aarde onze dieren zijn, de mensen worden in de wederbelichaming van onze aardketen. Dat bracht heel wat aan het rollen! En terecht. Ik was heel blij dat deze discussies en gesprekken begonnen. Ik heb enkele studenten kunnen helpen om hun denken wakker te schudden. Ze namen teveel dingen te gemakkelijk als vanzelfsprekend aan. Ze willen die bestuderen, onderzoeken. Maar kennelijk zijn er velen die het niet begrijpen en ik neem ze dat helemaal niet kwalijk. Het is geen gemakkelijk onderdeel van de leer. Het was mijn bedoeling dit onderwerp naar buiten te brengen omdat sommige theosofen in de wereld van nu die niet tot onze Society behoren, is geleerd of de leer hebben aanvaard dat wij mensen de mensapen op de maanketen waren, en dat is geheel onjuist. Er waren mensapen of wezens gelijk aan mensapen op de maan toen de maanketen zijn einde bereikte – vóór onze aardketen ontstond – maar die mensapen werden, zoals u dadelijk zult zien, mens.

Ik verwachtte inderdaad dat deze gesprekken zouden plaatsvinden. Ik voorzag ze. Ik verwelkomde ze. En telkens als mij in de afgelopen negen jaar werd gevraagd, zoals iemand me zei, het uit te leggen, heb ik mijn gezicht in een plooi getrokken en zei ik, ‘Is dat niet interessant! Ga door met uw studie en u zult het ontdekken’. Ik wilde namelijk dat u de antwoorden zelf vond omdat ik maar al te goed weet dat u nooit iets zult begrijpen, het nooit een deel van uw intellect, een deel van uzelf zult maken, tenzij u zelf achter het antwoord komt. Als u alleen iets wordt verteld is dat zoals een kind op school leert. Als het geen bijzondere interesse heeft, zal het kind het niet onthouden. Maar ik heb gevolgd hoe deze gesprekken over de dierlijke zielen in de twee rijken verliepen en nu is het punt bereikt waarop er, denk ik, voldoende degelijk werk is verricht, waardoor zij die hard hebben gewerkt, recht hebben op een antwoord, en dat zijn ook de enigen die de leer zullen begrijpen.

De moeilijkheid om dit onderwerp te begrijpen – dat helemaal niet moeilijk is, maar uiterst eenvoudig – ligt in het feit, een algemene menselijke fout (bij mij, bij ons allen), dat we voortdurend monaden verwarren met rupa’s, vormen, lichamen, zodat, als we het over dieren hebben, we ons onmiddellijk schapen, olifanten, paarden, katten, honden of iets anders voorstellen, en vergeten dat het werkelijke dier de monade is; en u weet dat ik nooit heb gezegd dat de dieren op de maan de mensen op aarde werden, tenzij ik het liet voorafgaan door de toelichting of uitspraak: de dierlijke monaden op de maan worden de mensen op aarde. Maar welke dierlijke monaden? De dierlijke monaden in de maanmensen of de dierlijke monaden van de dieren op de maan?

Wij op deze aarde bijvoorbeeld, wij allen, hebben een dierlijke monade als deel van onze constitutie. Wat is het verschil tussen deze menselijke dierlijke monade en de dierlijke monade van een olifant of een hond? Wat is het verschil, het onderscheid tussen die twee? Ik zal proberen het uit te leggen. In de eerste plaats gaat het ene rijk niet door evolutie over in het volgende en hogere. Als we het over rijken hebben bedoelen we rijken; en in de theosofie kennen we 10 rijken van wezens, ofwel 10 klassen van monaden, of 10 levensgolven. Welke zijn dat? We tellen ze als volgt: 3 elementalenrijken, het delfstoffenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, het mensenrijk – zeven; en de drie dhyani-chohanische rijken – in totaal 10 klassen monaden, 10 rijken, 10 verschillende levensgolven.

Geen enkel van deze rijken gaat ooit door evolutie of ontwikkeling of ontvouwing over in het volgende en hogere rijk, nooit want deze rijken hebben betrekking op de rupa’s die onderdak bieden aan de monaden, die ze belichamen, omhullen, en waarvan ze de voertuigen zijn. Het dierenrijk bijvoorbeeld wordt nooit een mensenrijk. Het plantenrijk wordt nooit een dierenrijk. Het delfstoffenrijk wordt nooit een plantenrijk. Het mensenrijk wordt nooit het laagste van de drie dhyani-chohanische rijken. Wat gebeurt er? Het zijn de monaden, als individuen, die evolueren, elke in haar eigen rijk, tot ze alles leren wat dat rijk te leren heeft. Wanneer ze als individuele monaden zijn verdierlijkt of vermenselijkt of ge-dhyani-chohaniseerd naar het volgende en hogere, dan treden ze in hun volgende incarnatie of belichaming het allerlaagste gebied van het volgende en hogere rijk binnen als individuele monaden. Is dat duidelijk? Maar de rijken worden als rijken nooit hogere rijken.

U ziet waar het hier om gaat, of ik zal op zijn minst proberen het duidelijk te maken. Elk rijk onder dat van de mens streeft naar – nee, pardon, elke monade in elk rijk onder het mensenrijk streeft omhoog naar het mensenrijk. Het mensenrijk is haar bestemming of doel, hun bestemming, hun doel, zoals het ons doel, als mensen, is ernaar te streven lid te worden van het laagste van de drie dhyani-chohanische rijken net boven het mensenrijk. Maar het mensenrijk als zodanig wordt nooit het laagste dhyani-chohanische rijk. Waarom? Omdat de natuur die rijken daar nodig heeft waar ze zich bevinden. Het zijn als het ware de levenswoningen voor de rondtrekkende evoluerende monaden, om in te leven, er doorheen te gaan, vandaar verder te gaan en het volgende levenshuis of rijk binnen te gaan. Is die gedachte duidelijk? De natuur heeft ze eeuwig nodig. Lang nadat wij menselijke monaden het mensenrijk hebben verlaten en zijn geëvolueerd om dhyani-chohans te worden van het laagste dhyani-chohanische rijk, zal dus het mensenrijk nog steeds bestaan en monaden of individuen omvatten die dan de lichamen zullen gebruiken die in leven worden gehouden door die nieuwe binnenkomende individuen uit wat nu het dierenrijk is. Ziet u? Als het mensenrijk in zijn geheel evolueerde om dhyani-chohans te worden, dan zou er een kloof bestaan tussen de dhyani-chohans en de dieren. De monaden gaan stap voor stap omhoog, rijk na rijk.

Waardoor worden deze rijken in de natuur gevormd? Door de afdrukken in het astrale licht. Dit is een belangrijke verhelderende gedachte, en die verklaart heel wat vragen die ik hier ga bespreken. Sinds onheuglijke tijden zijn er, zover ik weet, in ieder geval in ons zonnestelsel en waarschijnlijk in onze melkweg, altijd 7 of 10 of 12 klassen van monaden of rijken of levensgolven voor onze keten; en zij zijn als rijken gaande gehouden omdat nieuwe monaden uit het lagere rijk binnenkwamen en opklommen naar ons rijk, en omdat menselijke monaden uit ons mensenrijk opklommen naar het dhyani-chohanische rijk. De rijken blijven dus bestaan omdat de 10 klassen van monaden eeuwig blijven bestaan. Het zijn de monaden die evolueren.

De vraag doet zich voor – en dit is iets bijkomstigs – of de lichamen van de monaden waarin de monaden huizen als zij zich daarin belichamen, ook verbeteren? Dat doen ze, maar uitzonderlijk traag. Waarom? Omdat de astrale vormen in het astrale licht al eonen en eonen lang in het verleden zijn verbeterd. Ik heb geen idee hoe lang geleden – men zou kunnen zeggen eeuwigheden geleden. In ieder kosmisch manvantara veranderen en verbeteren deze astrale modellen in het astrale licht langzaam. Al blijven de rijken zelf dus altijd dezelfde rijken, ze gaan in de loop der eeuwigheden langzaam omhoog, maar uiterst langzaam; de monaden daarentegen evolueren veel sneller.

Verwar hiermee niet een andere gedachte. Er zijn bepaalde snelle veranderingen in de rijken zelf die echter niet blijvend zijn. Neem als voorbeeld het menselijk lichaam van nu. Het is wat gratie, symmetrie en waardige houding betreft niet te vergelijken met de eerste mensen van de derde ronde of zelfs de mensen van het derde wortelras in deze ronde. Als men die nu zou zien zou men zeggen: Wat zijn dat een aapachtige lichamen, beslist aapachtig. Maar ze bezitten geen druppel apenbloed. Denk dat niet. We gebruiken de term aapachtig omdat de mensapen sinds die tijd een zekere hoeveelheid menselijk bloed bezitten; en omdat ze heel langzaam evolueren, niet zo snel als wij mensen hebben gedaan wat vorm, symmetrie en schoonheid betreft, hebben zij nog steeds wat we een aapachtige gelijkenis met hun deels menselijke voorouders kunnen noemen.

Maar de mensen op de maanketen leken, ongeveer in dezelfde periode waarin wij nu zijn, vrij veel op ons zoals we nu zijn, en er was een tijd waarin ze er tamelijk aapachtig uitzagen, maar geen greintje apenbloed bezaten. Ik hoop dat ik dit duidelijk heb gemaakt, want het heeft vijftig jaar geduurd voordat theosofen het onderscheid begrepen.

Wat betekent dit? Het betekent dat, al evolueren en verbeteren de ruparijken bijzonder langzaam, ze niettemin vlagen van en impulsen tot grote verbetering kennen die zich niet kunnen handhaven. Ze vallen terug, degenereren en gaan achteruit. Ik heb het nu over de rijken, niet over de monaden die in die rijken incarneren. Ik spreek over de rupa-rijken. Waarom dat zo is, heb ik al gezegd. De beweeglijke materie die ons lichaam vormt, wordt door de natuur gedwongen een zekere ontwikkelingslijn te volgen, deels door de inherente svabhava, maar deels ook door de vorm in het astrale licht.

Is het mogelijk dat wat ik zojuist heb gezegd is te rijmen met de uitspraak die ik deed en die u bij H.P.B. vindt, dat de dieren op de maan de mensen in deze keten werden? Dat onze dieren die nu bij ons zijn de mensen zullen worden in de volgende aardketen, het kind van deze keten? De oplossing ligt in het feit dat als men een dergelijke uitspraak hoort en overweegt, men alles wat men van de theosofie heeft bestudeerd daarbij moet betrekken. Als men andere dingen die H.P.B en ik hebben gezegd erbij had gehaald, zou men geen probleem hebben gehad.

Ik zal proberen het vanuit een andere invalshoek te verklaren. De menselijke constitutie – ook de constitutie van een in een ander rijk belichaamd wezen, laten we zeggen het dierenrijk, of het dhyani-chohanische rijk boven ons, elk wezen – is zevenvoudig. Maar van de zeven beginselen of monaden van zo’n constitutie zoals de menselijke, zijn sommige betrekkelijk volledig tot uitdrukking gebracht en andere grotendeels nog ongeopenbaard; en het is dat verschil waardoor de rijken zich van elkaar onderscheiden. Ingewikkeld? Fascinerend voor wie de sleutel bezitten. De dieren hebben dus alles in zich wat een mens heeft. Ze hebben een goddelijke monade, een geestelijke monade en een menselijke monade, een dierlijke monade en een astraal-vitale monade en zelfs wat ik de stoffelijke monade heb genoemd; maar de monaden in het dierenrijk zijn tot nu toe slechts geëvolueerd tot de dierlijke monade. Daarom bevinden ze zich in het dierenrijk; daarin zijn ze thuis. Wanneer in de toekomst de monaden in het dierenrijk, de hoogste onder hen, omhoog beginnen te streven naar de menselijke monade, met andere woorden beginnen te vermenselijken, beginnen in het dier de menselijke vermogens, elementen, eigenschappen, de svabhava, zich langzaam kenbaar te maken. De dieren gaan zich niet langer thuis voelen in het dierenrijk, in deze lagere rupa’s; en als het proces van langzame vermenselijking zich voortzet, als de dierlijke monaden door ervaring opklimmen, verlaten ze het dierenrijk en worden ze, psychomagnetisch, aangetrokken tot de allerlaagste lichamen van het mensenrijk, dat zich op de levensladder juist boven hen bevindt.

Wat gebeurt er? Deze monaden die zich vroeger manifesteerden in het dierenrijk, in dierlijke lichamen, zijn nu voldoende vermenselijkt om de laagste menselijke lichamen van primitieve barbaren binnen te gaan, of, vooral in het begin van deze ronde op deze bol D, van wezens die veel lager staan dan de laagste primitieve volkeren die we nu kennen – maar niettemin menselijk zijn. Wat gebeurt er? Ze gaan deze menselijke lichamen binnen als dierlijke monaden. Dat is uw antwoord, dat is uw sleutel. Ook wanneer een mens die naar de dhyani-chohanische monade streeft, naar de geestelijke monade, een punt heeft bereikt waarop hij zich bijna boven het menszijn bevindt, het ontgroeit, wanneer zijn verlangens geestelijk zijn, hoger en hoger gaan, dan komt er een tijd waarin incarnatie onder mensen niet langer passend is. Hij, deze monade, is bezig zich te dhyaniseren en de aantrekking tot het mensenrijk houdt op een dag op. Er is dan niet langer een drang om in menselijke lichamen te incarneren. De volgende incarnatie zal plaatsvinden in het laagste dhyani-chohanische rijk. Is die gedachte duidelijk?

Wat is dus het verschil of het onderscheid tussen de dierlijke monaden in dieren en de dierlijke monaden in mensen? Dat heb ik verteld. Wanneer de dierlijke monade in het dierenrijk zich door evolutie voldoende heeft vermenselijkt om voor reïncarnatie niet meer aangetrokken te worden tot het dierenrijk, zoekt ze psychomagnetisch belichaming in de allerlaagste exemplaren van mensen en wordt ze de dierlijke monade in een mens. Hier ziet men dus de eenheid van de universele natuur en haar verbazingwekkende verscheidenheid.

Nu bekijken we speciaal de maanmensen en de maandieren. Er is u vele keren gezegd dat alle rijken lager dan het menselijke de neiging vertonen uit te sterven als de 4de ronde de 5de ronde wordt; die neiging is nog groter als de 5de ronde de 6de ronde wordt; tegen de tijd dat de 7de en hoogste en laatste ronde is bereikt zijn de dieren dus praktisch uitgestorven omdat zij er niet in slagen de opgaande boog te beklimmen. Hun monaden sterven geleidelijk uit en gaan nirvana binnen, waar ze wachten op de volgende ketenbelichaming. Tijdens de 1ste, 2de en 3de ronde van die volgende ketenbelichaming krijgen de dieren, die er niet in slaagden de zesde en zevende ronde te halen, dus opnieuw een kans. Dan komen ze weer binnen als dieren. De natuur bereidt de weg door middel van de elementalen en de architecten. Er zijn daar lichamen voor hen. Zijzelf zullen de lichamen in het dierenrijk helpen vormen. Dat zijn de dieren die niet mee omhoog konden.

Hetzelfde gebeurde op de maan. Toch zijn er tijdens de zevende ronde, hetzij op de maan in het verleden of in onze eigen zevende ronde in de toekomst, uitzonderingen in het dierenrijk. Wat zijn deze uitzonderingen? De mensapen, mogelijk ook de hoogste van enkele van de gewone apen. De mensapen hebben aan het einde van de zevende ronde juist het menselijke stadium bereikt. Hetzelfde gebeurde op de maan. Daar stierven de dieren uit vóór de zevende ronde van de maan was bereikt, met uitzondering van enkele die net het menselijke stadium bereikten en juist gereed waren het mensenrijk binnen te gaan toen de zevende ronde eindigde. Dat waren er miljoenen, maar vergeleken met de miljarden en miljarden van de levensgolf van het rijk is het niet meer dan een handvol. Ja, deze dieren op de maan konden de stap omhoog doen en deden dat ook. Zij bereikten net het laagste niveau van het volgende rijk toen de zevende ronde werd bereikt en werden de laagste mensen op deze nieuwe keten. Hoe staat het met de menselijke dierlijke monaden in de maanketen? Zij vermenselijkten voortdurend en werden aan het einde van de zevende ronde op de maanketen mensen; en de maanmensen waren aan het einde van de zevende ronde dhyani-chohans geworden in het laagste dhyani-chohanische rijk. Wie waren deze dierlijke monaden van de maan? Dat waren wij. En dat bedoelde ik toen ik zei dat de dierlijke monaden die het begin van het mensenrijk op de maanketen bereikten de mensen op deze keten werden. Ziet u? De rijken gaan niet omhoog. De natuur houdt ze daar, elk op zijn eigen gebied, voor de monaden die als monaden van onder naar omhoogkomen en als het ware reiken naar de geestelijke maanketen. De geest streeft ernaar de aarde te helpen, de aarde streeft omhoog naar de geest.

U ziet dus het schitterende beeld dat de monaden, al blijven de rijken dezelfde en behouden ze als het ware dezelfde plaats op de levensladder van de natuur, door deze afdalen om dan op de opgaande boog door de rijken op te klimmen. Zo gaat het ook met ons. Onze dierlijke monaden zijn de monaden uit het dierenrijk die voldoende vermenselijkt waren om niet langer dierlijke dierlijke monaden te zijn maar menselijke dierlijke monaden. Als dus onze zevende ronde zal zijn aangebroken, zullen de dierlijke monaden in ons de mensen van de volgende ketenbelichaming worden. Wij mensen, diegenen die slagen, zullen tegen het einde van de zevende ronde zijn ge-dhyaniseerd, ge-chohaniseerd zo u wilt, en zullen aan het einde van de zevende ronde dhyani-chohans zijn geworden.

Nu de volgende gedachte. Wie waren de manasaputra’s in onze huidige ketenbelichaming die in ons mensen van het derde wortelras op deze bol tijdens deze vierde ronde incarneerden en denkende mensen van ons maakten? Wij waren voor wat betreft onze lichamen in het mensenrijk, maar ik heb het nu over de monaden. Wie waren de manasaputra’s die ons intellectueel deden ontwaken? Zij waren degenen die op de maan aan het einde van de zevende ronde het dhyani-chohanschap hadden bereikt en wij waren toen hun dierlijke monaden. Zij zochten ons weer en vonden ons weer; onze hogere zelven wachtten als het ware op hen, wachtten tot onze lichamen gereed waren, tot de menselijke rupa’s voldoende verfijnd, flexibel waren, om het intellectuele vuur te ontvangen. Toen incarneerden zij in ons. Als u H.P.B.’s Geheime Leer heeft gelezen, zult u begrijpen waarom deze manasaputra’s vóór die tijd niet konden incarneren. Er waren geen geschikte lichamen voor ons. Zij waren gereed. De lichamen waren niet gereed. Geen geschikte rupa’s, geen geschikte lichamen voor ons, zeiden ze. Die lichamen moesten subtieler, fijner worden, meer geschikt om het heilige intellect van de manasaputra’s te ontvangen die het latente verstand van deze mensen, van ons, verlichtten. Toen de tijd daarvoor aanbrak begon de ‘neerdaling’ zoals wij zeggen, de neerdaling van de manasaputra’s. De mens begon te denken. En laat ik op dit punt eraan toevoegen dat er nog een andere klasse was van manasaputra’s, veel hoger dan alles waarmee wij als individuen zijn verbonden, die dit verbazingwekkende werk van het plaatsen van de vlam van het denken in die vroege mensenrassen begonnen. Zij waren zelfs al dhyani-chohans op de maanketen. Wat een prachtig beeld!

Toen de manasaputra’s ons dus het denkvermogen schonken waren dat eenvoudig onze eigen dhyani-chohans, de maanmensen die dhyani-chohans waren geworden en wij, hun dierlijke monaden, waren nu mensen geworden. Het was hun taak ons weer te verlichten, ons het denkvermogen terug te geven, het te wekken. Zo zullen wij, aan het einde van de zevende ronde dhyani-chohans worden en de manasaputra’s zijn voor de mensheid van de volgende keten die nu onze menselijke dierlijke monaden zijn. Is die gedachte duidelijk?

U heeft gehoord over momenten of tijden van keuze, waarin grote beslissingen moeten worden genomen. Eén vond er plaats in het midden van de vierde ronde. Beseft u wat er toen gebeurde, toen het moment aanbrak dat de monaden werden beproefd om te zien of ze verder konden? Omlaag gaan was gemakkelijk genoeg, maar konden ze dat gevaarlijke punt passeren en de opgaande boog beginnen? Miljoenen, honderden miljoenen, miljarden slaagden in ons mensenrijk, in het dierenrijk. Zij bezaten voldoende omhooggerichte aspiratie om hen voorbij het gevaarlijke punt van de onderste lijn te voeren en hen omhoog te doen gaan. Wij zijn die dieren van toen. Maar weet u dat honderden miljoenen monaden het gevaarlijke punt niet konden passeren? Dat waren wat H.P.B. ‘verloren monaden’ noemde. Zij gingen verloren voor de rest van dit manvantara. Dat betekent alleen dat ze niet mee omhoog konden, niet voldoende waren geëvolueerd, en nirvana ingingen. Daaruit zullen ze pas ontwaken als ze de psychomagnetische roep horen om tot belichaamd bestaan te komen in de volgende keten. Het dierenrijk wacht dan op hen en de monaden verschijnen dan in dit dierenrijk. Het dierenrijk gaat niet omhoog, afgezien van een uiterst langzame geleidelijke verbetering; maar de monaden zijn er altijd.

Er komt nog een belangrijk moment van keuze in het midden van de vijfde ronde en dat zal voor ons mensen onze grote overgang zijn. Zullen u en ik in het midden van de vijfde ronde voldoende ge-dhyaniseerd zijn om ons omhoog te bewegen naar het begin van de zesde ronde? Zij die universeel genoeg worden om tot het dhyani-chohanschap te worden aangetrokken zullen slagen. Diegenen van ons die niet voldoende universeel zijn geworden om zich te voegen bij het rijk van de dhyani-chohans zullen voor de rest van dit manvantara verloren gaan, met andere woorden gaan nirvana in en verliezen miljarden jaren. Dat betekent het: het verlies van miljarden jaren.

Denk eens wat het betekent voor deze miljoenen monaden die dan verloren gaan. Zie eens naar de tijd die ze verliezen. Twee miljard jaar vóór onze zevende ronde eindigt. Nog eens meer dan 4 of 5 miljard jaar vóór onze nieuwe ketenbelichaming begint. Tussen 6 en 7 miljard jaar, kostbare tijd verloren. Daarom sporen de meesters ons voortdurend aan. Nu heeft u de kans universeel in uw sympathieën te worden. Doe alles wat u kunt om een meer geestelijk mens te worden. Streef omhoog, welke aantrekkingen hier beneden ook bestaan. Dat betekent niet dat u uw menselijke sympathieën moet verliezen. U staat uzelf in de weg als u dat denkt, want uw menselijke sympathieën zijn edel; maar het betekent ze minder zelfzuchtig maken, geestelijker, hoger, zodat u, als het gevaren-punt komt, dat kunt passeren en omhooggaan.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 182-90

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag