Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De levensperiode van een planeetketen

De levensperiode van een planeetketen – en om het eenvoudig te houden zullen we ons niet bezighouden met de bovenste vijf bollen, al zijn die de belangrijkste, en alleen aan de zeven lagere denken waarover H.P.B. spreekt – de levensperiode van een planeetketen, vóór ze sterft, wordt een dag van Brahma genoemd en bestaat uit 4.320.000.000 jaar. Ze wordt gevolgd door een tijdsperiode van gelijke duur, een nacht genoemd; samen duren dag en nacht dus 8.640.000.000 jaar. Dan wederbelichaamt de keten zich. U kent deze tijdsperiode al van H.P.B.

Wat is de duur van wat H.P.B. een manvantara noemt? Hier komen we onmiddellijk in moeilijkheden, want er zijn tenminste tien en misschien wel twaalf verschillende soorten manvantara’s. H.P.B. noemt de gang van de zeven wortelrassen op een bepaalde bol een klein manvantara. Het maakt niet uit op welke bol. Ze noemt dat een klein manvantara. Een groot manvantara noemt ze de gang van een levensgolf langs de keten van twaalf bollen. Waarom? Omdat een manu een ronde opent op bol A – de wortelmanu genoemd – en deze sluit op bol G – de zaadmanu genoemd. Manvantara betekent manuperiode, of manutijd, de essentie van manu, dat wat een manu produceert of voortbrengt; en deze essentie komt naar buiten in de evoluerende levensgolven die langs de bollen gaan. Er is ook een manu die de levensperiode van een bol opent, en een manu die deze sluit. Al deze dingen vindt u in onze theosofische boeken.

Maar laat me nu de vraag stellen: Wat is de duur van een manvantara als H.P.B. de woorden gebruikt zonder een nadere omschrijving? Dan moet u onderzoeken wat ze bedoelt. Meestal bedoelt ze dit: de tijd die een levensgolf, welke ook, nodig heeft om van bol A door bol B, en door bol C tot het midden van bol D te gaan. Ze noemt dit het preseptenaire manvantara; ik zou er de naam voorseptenaire [De schrijver gebruikt hier het woord ‘prior-septenary’.] manvantara aan willen geven. Het postseptenaire manvantara volgt in de andere helft van de bolketen. U vindt dat beschreven in De Geheime Leer, Deel 2.

Wat is de duur van zo’n manvantara van A naar het midden van bol D? 306.720.000 jaar; en als u daaraan de dageraad en de schemering toevoegt, elk met de duur van een dvaparayuga, of 864.000 jaar, die samen de duur van een satyayuga vormen, krijgt men een tijdsperiode voor een manvantara, gelijk aan 308.448.000 jaar, en dat is de tijdsperiode van A naar D. Hier bereiken we het centrale punt. Van D naar het einde van G is ook een manvantara, nog een halve ronde, 308.448.000 jaar. De hele ronde is dus het dubbele – ongeveer 617 miljoen jaar.

Waar zijn we nu? We zijn in de vierde ronde en in het midden van onze laagste bol, bol D. Er is nog de helft van deze huidige vierde ronde te gaan en dan volgen ronden vijf, zes en zeven, vóór onze keten sterft en nirvana binnengaat, en zich daar voorbereidt op haar terugkeer als een nieuwe keten.

Uit wat u is verteld, kunt u enkele wetenschappelijke feiten concluderen, bijvoorbeeld feiten in de geologie. Hoe lang geleden begon op onze aarde D de sedimentatie? Ongeveer 320 miljoen jaar; want u moet rekenen op 308 – bijna 309 – miljoen jaar voor de verschillende levensgolven, tien in getal, die elkaar regelmatig opvolgen, om van bol A, via de rondgang daar, naar bol B te komen, en via de rondgang op bol B, enzovoort, naar de bollen C en D. Na 308 miljoen jaar bereiken we het midden van het vierde wortelras op bol D. Ook hier weer het kritieke vierde. De helft van de ronde is dan voltooid. Maar we zijn nu in het vijfde wortelras, ongeveer in het midden. Hoeveel jaar zijn er verlopen sinds het midden van het vierde wortelras tot ons huidige midden van het vijfde? Bijna 9 miljoen jaar. Aan de 309 miljoen jaar van het voorseptenaire manvantara moet u dus deze circa 9 miljoen optellen – iets minder – om ons naar de tijd te brengen waar we nu zijn. 309 plus 9, wordt in ronde getallen 318 miljoen jaar. Ik zei 320; dat was om een rond getal te noemen. U weet nu hoe lang geleden de vierde ronde begon.

Hoe lang is onze menselijke levensgolf al op bol D? Dat is een andere vraag. Bedenk wat deze levensgolven zijn. U ziet hoe deze dingen in elkaar grijpen. Ieder moment doemen er een dozijn nieuwe moeilijkheden op. De levensgolven zijn de volgende: het eerste, tweede en derde elementalenrijk; 4) het delfstoffenrijk; 5) het plantenrijk; 6) het dierenrijk; 7) het mensenrijk; 8) het laagste rijk van dhyani-chohans; 9) het middelste rijk van dhyani-chohans; 10) het hoogste rijk van dhyani-chohans. Tien levensgolven; en ze volgen elkaar als ronden om de bollen regelmatig op.

Hoe lang is de menselijke levensgolf, met andere woorden ons mensenrijk, al op bol D? Enige wijzigingen voorbehouden is de algemene regel dat elk wortelras op bol D, onze aarde, bijna negen miljoen jaar nodig heeft vanaf zijn eerste begin tot zijn einde. 9 miljoen jaar terug brengt ons naar het midden van het vierde wortelras. Wij zijn het vijfde; het Atlantische was het vierde. 18 miljoen jaar terug brengt ons naar het midden van het derde wortelras, toen de mens voor het eerst, door het binnentreden in hem van de manasaputra’s, een logisch denkend wezen werd.

Maar hier stuiten we op een moeilijkheid die onze mooie manier van rekenen in de war stuurt. U zult hebben opgemerkt dat ik mijn opmerkingen zorgvuldig tot slechts drie rassen beperkte. Dat zijn het 3de, 4de en 5de ras. Ik zinspeelde niet op de wortelrassen 1 en 2 en de nog komende 6 en 7. De wortelrassen 3, 4 en 5 zijn wat betreft de lengte in jaren praktisch gelijk – ieder ongeveer 9 miljoen jaar. Maar de komende wortelrassen 6 en 7 zullen korter zijn, en wortelrassen 1 en 2 waren veel langer. Waarom was dat zo? Dat kwam omdat wortelras 1 bijna zuiver astraal was; de individuen waren verstandelijk onbewust en brachten eeuwen door in een droomachtige, verstandelijk niet-ontwaakte toestand zoals kleine kinderen nu.

Wortelras 2 was nog astraal maar grensde aan het stoffelijke en was verstandelijk bijna even diep in slaap als wortelras 1. Wortelras 3 was in het begin nog halfastraal maar werd ongeveer in het midden van zijn ontwikkeling stoffelijk.

Waarom duurden wortelrassen 1 en 2 zoveel langer dan de erna volgende rassen? Hier ligt het probleem, de moeilijkheid. Dat kwam omdat wortelras 1, zoals H.P.B. het beschrijft, niet alleen astraal was, maar in feite de sishta’s vertegenwoordigde uit de vorige ronde, de derde. Dit wortelras 1, dat begon met sishta’s, had eeuwen nodig voor het echt een wortelras werd, d.w.z. een typisch wortelras van de nieuwe ronde, en niet langer uitsluitend uit sishta’s bestond. De oorzaak van het ontwaken en van de langzame evolutieprocessen was de binnenkomst van de voorlopers van de levensgolf, miljoenen en miljoenen jaren vóór het eerste wortelras echt begon als een op zichzelf staand ras.

Zoals u weet wordt elke levensgolf voorafgegaan door haar voorlopers, soms gedurende miljoenen jaren. Daarna komen er meer voorlopers in grotere groepen; en tenslotte arriveert de levensgolf als geheel. Als de levensgolf als groep arriveert, kan men zeggen dat het eerste wortelras als een echt ras sui generis begint of is begonnen. Daarvoor waren het sishta’s die zich langzaam ontplooiden of werden beïnvloed of veranderden door de binnenkomende voorlopers van de levensgolf. Dit hele proces, astraal van aard op een bijna stoffelijke bol, nam, zoals ik zei, eeuwen in beslag, voor het eerste wortelras als ras sui generis ontstond. Daarna leefde het zijn toegemeten tijd – hoe lang durf ik niet te zeggen: zeker 9 miljoen jaar en misschien heel wat meer, waarna wortelras 2 langzamerhand ontstond, maar het was eerst nog nauwelijks van wortelras 1 te onderscheiden. In feite stierf wortelras 1 niet uit om wortelras 2 te laten ontstaan, zoals bij latere wortelrassen gebeurde; men kan zeggen dat wortelras 1 opgeslokt werd door of opging in wortelras 2, en zo wortelras 2 voortbracht. H.P.B. drukte het zo uit: de oude stroom vermengde zich met de nieuwe. Een beeldende en juiste uitspraak.

In die oude tijden van de wortelrassen 1 en 2 bestond er geen dood. Wortelras 2 onderscheidt zich, in de tijd waarover ik spreek, op bijzondere punten duidelijk van het eerste wortelras, maar is toch nog bijna geheel astraal, meer astraal dan stoffelijk. Tegen het einde van wortelras 2 deed de dood zijn intrede, maar was nog steeds ongewoon, zodat men zou kunnen zeggen dat de grote massa van de individuen van wortelras 2 geleidelijk overgingen in wortelras 3. Met wortelras 3 werd de dood zoals wij die nu kennen de algemene regel voor de individuen. Ziet u hoe moeilijk het is dit alles uit te leggen? De beste wetenschappers zouden het zien als speculaties en de meer materialistische als theosofisch gedroom, al zijn er zelfs nu in de lagere rijken op aarde voorbeelden van zulke processen of gebeurtenissen.

We komen nu bij wortelras 3 – dat etherisch stoffelijk, maar toch stoffelijk is, en voortdurend grover wordt. De dood heeft nu haar intrede gedaan; de menselijke vorm komt al algemeen voor, maar er waren toen natuurlijk geen mannen en vrouwen. Het vroege derde ras was een tweeslachtig ras dat, ongeveer halverwege zijn ontwikkeling, tenslotte overging in een ras van twee geslachten.

Nu iets over de tijdsperioden en het verband tussen wortelrassen en de geologische tijdperken. Het is moeilijk onze theosofische occulte raciale perioden in hun geologische tijdperken te verenigen met de wetenschappelijke tijdsperioden, en juist door die moeilijkheid worden deze verbanden door de leraren strikt geheimgehouden, zoals H.P.B. aangeeft in De Geheime Leer; niet geheimgehouden op grond van hun bijzonder heilige aard; er werd maar kort naar verwezen of op gezinspeeld omdat het in haar tijd, en zelfs in de onze, onmogelijk was voor gewone niet-theosofisch onderlegde mensen te begrijpen waar het om ging.

De theosofische evolutie verschilt zo totaal van de wetenschappelijke opvattingen daarover, zowel wat de processen als de tijdsperioden betreft, dat een theosoof, die de feiten kent en deze probeert te verklaren ieder moment tegenover een muur van onbegrip komt te staan van deze theosofisch niet-onderlegde toehoorders – of van lezers als hij een boek probeert te schrijven. De ergste van deze niet-onderlegde mensen zijn de wetenschappers zelf, omdat hun eigen opvattingen zelfs door henzelf als onzeker en speculatief worden gezien. En zelfs aan mensen die goed op de hoogte zijn van de theosofie is de zaak niet gemakkelijk uit te leggen.

Ik denk dat het dwaas zou zijn te proberen de theosofische leringen in de moderne geologische tijdsperioden of de moderne evolutie-ideeën te wringen, omdat dit eenvoudig onmogelijk is, en als er zo over wordt geschreven, zal dat eens bitter worden betreurd door de theosofen die dat probeerden; de wetenschap verandert en groeit namelijk en het is veel beter zo goed mogelijk de waarheid te vertellen, voorzover u die kent en te wijzen op de moeilijkheden, en dan verder te gaan. Ik heb er nooit in geloofd over die onderwerpen een dubbelzinnige houding aan te nemen en te proberen onder wetenschappers aanhangers te winnen als dat alleen zou kunnen (bij enkele intuïtieve geesten uitgezonderd) door ons eigen geweten ontrouw te zijn.

De opmerkingen die ik zal maken zijn gebaseerd op H.P.B.’s geologische cijfers in Deel 2 van De Geheime Leer, die volgens mij de cijfers van Sir Charles Lyell zijn, de Engelse geoloog. Natuurlijk zijn de getallen van de moderne geologie wat de tijdsperioden betreft, enorm vergroot, zelfs meer dan theosofen zouden verlangen; zodat bijvoorbeeld wat nu het Secundair wordt genoemd in werkelijke jaren of tijd veel verder terug ligt dan H.P.B.’s Secundair. De moderne geologie heeft, zoals u weet, miljoenen jaren toegevoegd aan bijna alle tijdsperioden die H.P.B. ter illustratie overnam van Lyell. Ik gebruik dus de namen van H.P.B.

Het vierde wortelras bereikte zijn hoogtepunt van ontwikkeling in H.P.B.’s Mioceen, ja zelfs in H.P.B.’s voorafgaande Eoceen. Het derde wortelras begon waarschijnlijk in het Jura of misschien zelfs aan het einde van het Trias en kreeg tijdens H.P.B.’s Krijt beslist al lichamen van vlees en dit alles behoorde tot H.P.B.’s Secundair. Het derde wortelras wordt hierdoor vrij goed in de tijd geplaatst. Het tweede wortelras liep tot in het Trias en misschien kan men zeggen dat het in het Trias lichamen van vlees kreeg, daarin waarschijnlijk eindigde en zelf misschien begon aan het einde van het Primair van het Perm. Het eerste wortelras daarentegen was werkelijk Pre-Secundair en ontstond dus in het Primair (ik denk in het Carboon of Steenkooltijdperk) en misschien kan men zeggen dat het zijn hoogtepunt bereikte en mogelijk zijn einde in het Perm van het Primair. Dit plaatst het eerste ras vele miljoenen jaren in het verleden – het zou gissen zijn te zeggen hoeveel. Mijn eigen gissing is dat het eerste wortelras vermoedelijk zijn oorsprong had in het Carboon of Steenkooltijdperk van het Primair, ongeveer 130 à 150 miljoen jaar geleden.

Maar u moet in dit verband bedenken wat ik hierboven heb gezegd over het astrale karakter ervan, de eeuwen en eeuwen van sishta’s die H.P. Blavatsky kennelijk rekende tot het begin van het eerste wortelras; over hoe lang het eerste wortelras werkelijk als ras sui generis bestond, zou ik niet willen speculeren. Dat zou meer kennis vereisen van geologie, zoölogie en botanie dan waarover ik beschik.

Het is dus duidelijk dat ons vijfde wortelras tot het Kwartair behoort en ontstond in H.P.B.’s Tertiair; dat het vierde zijn hoogtepunt van evolutie in het vroege Tertiair bereikte en vermoedelijk ontstond in het latere Krijt van het Secundair; dat het derde waarschijnlijk zijn hoogtepunt van evolutie bereikte in het Jura van het Secundair en kan zijn ontstaan aan het einde van het Trias van het Secundair. Het tweede bereikte zijn hoogtepunt vermoedelijk in H.P.B.’s Trias van het Secundair en ontstond waarschijnlijk in het begin van het Trias, mogelijk zelfs aan het einde van het Perm van het Primair. In ieder geval kunnen we het tweede wortelras min of meer duidelijk ergens in het Perm van het Primair plaatsen, en het eerste wortelras in het Carboon of Steenkooltijdperk van het Primair. H.P.B. geeft enkele heel goede aanwijzingen hierover in haar Geheime Leer (2:808-15).

Nu iets over de wortelrassen 6 en 7 die nog moeten komen: deze zullen, zoals ik zei, van kortere duur zijn en volgens mij duurt het zesde bijna anderhalve mahayuga, laten we zeggen ruim zes miljoen jaar; en het zevende zal nog korter zijn – hoe lang, zou niet meer dan speculeren zijn.

U ziet dus dat de levensgolven evolueren door de mahayuga’s, maar niet helemaal passen in de mahayuga’s want ze overlappen die in beide richtingen aanzienlijk. Tenslotte dit: al is het heel verleidelijk te proberen de cijfers die ik heb gegeven over wortelrassen en levensgolven te vergelijken en te proberen de regelmaat van deze cijfers in alle zeven wortelrassen terug te vinden, het is eenvoudig onmogelijk; en zoals gezegd, heb ik mijn opmerkingen zorgvuldig beperkt tot wortelrassen 3, 4 en 5, omdat hier het denken zijn intrede deed in de mensheid, de dingen grof materieel waren geworden en daardoor min of meer mechanisch, en wortelrassen 1 en 2 waren bij wijze van spreken niet strak en mechanisch ingepast in de yuga’s zoals min of meer het geval was voor wortelrassen 3, 4 en 5.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 160-6

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag