Theosophical University Press Agency

pagina achteruit Inhoudsopgave pagina vooruit

De oorsprong van het christendom

Ik wil graag over twee punten kort iets zeggen en dan ingaan op de oorsprong van het christendom. Eerst de twee punten: Er is gezegd, en dat is volgens de geschriften van Origenes die nog bestaan niet juist, dat hij reïncarnatie leerde zoals theosofen in deze tijd die term opvatten. Dat is niet zo, want de term zoals wij die gebruiken en begrijpen heeft een speciale technische betekenis. Ongetwijfeld leerde hij preëxistentie van de menselijke ziel en van de zielen van de sterren en van de dieren en van alle bezielde dingen; er is ook een passage die ik in mijn boek The Esoteric Tradition heb geciteerd, waarin hij wederbelichaming op aarde leert volgens een eigen opvatting, en zelfs zover gaat dat hij zegt dat het voor een Egyptenaar best mogelijk is in zijn volgende leven als Israëliet of Hebreeër te worden geboren en daarna als een Scyt of iets anders. Er is, geloof ik, maar één vage passage die hierop doelt. Ongetwijfeld leerde hij in zijn tijd meer dan ons is overgeleverd; het is ook waar dat hij enkele heel interessante zaken leerde die theosofen onmiddellijk herkennen en begrijpen omdat ze die prachtige leer zelf hebben ontvangen en bestudeerd. Zoals ik al vaak heb gezegd, verschaft onze studie ons sleutels waardoor we de grote literaire werken uit het verleden kunnen begrijpen en kunnen doordringen tot de betekenis achter de woorden; maar niet theosofisch onderlegde mensen begrijpen die leringen van vroeger misschien niet zoals wij dat kunnen door het gezegende geschenk, theosofie, dat we hebben ontvangen.

Nu het andere punt: ‘Dionysius de Areopagiet’ is een legendarische figuur. Veel mensen, die zelf voortreffelijke christelijke geleerden zijn, betwijfelen zelfs of zo iemand ooit heeft bestaan. Het enige dat over hem bekend is, is een passage in het Nieuwe Testament, waarin wordt gezegd dat Paulus van de christenen zich eens tot de burgers van Athene richtte; hij sprak op de Heuvel van Ares, de Heuvel van Mars, in het Grieks de Areopagos; een man die daar aandachtig naar de woorden van de spreker luisterde kwam na afloop naar hem toe; zijn naam was Dionysius. Volgens een christelijke legende, mythe, of een verhaal werd deze man de eerste christelijke bisschop van Athene. Een legende! Als er iets is bewezen dan is het dat deze man die in het Nieuwe Testament wordt genoemd, niet de schrijver was van die mystieke geschriften die bekend staan als die van Dionysius.

Nadat de geschillen rond Origenes waren weggeëbd, zelfs al enige tijd daarvoor, ontdekte men dat er in enkele christelijke sekten bepaalde geschriften in omloop waren die als schrijver iemand met de naam Dionysius noemen; de christenen wezen op de passage in het Nieuwe Testament en zeiden: ‘Aha, dit heeft de eerste christelijke bisschop van Athene geschreven’. Er was geen reden om dit te zeggen, maar in die tijd waren de mensen heel goedgelovig; de geschriften werden aanvaard als die van de eerste christelijke bisschop van Athene, de man die op de Marsheuvel stond te luisteren naar de preek van de apostel Paulus. Die geschriften zijn ongetwijfeld buitengewoon interessant en bevatten heel wat feiten die wij esoterisch noemen, gehuld in een neopythagorisch en neoplatonisch kleed.

Nu wil ik iets zeggen over de oorsprong van het christendom. Ik denk dat u het met me eens bent dat er geen ander controversieel onderwerp bestaat waarover zo verbitterd, pro en contra, over en weer, is gediscussieerd, zoveel is geredetwist als over de oorsprong van het christendom. De christenen houden zich natuurlijk aan het orthodoxe standpunt dat we allen kennen. Maar een bijna ontelbaar aantal geleerden maakt bezwaar tegen het orthodoxe christelijke verhaal. Ze hebben heel pijnlijke vragen gesteld: ‘Welk bewijs is er in wat u de wereldlijke geschiedenis noemt, dat die persoon die u Jezus de Christus noemt ooit heeft geleefd? Er is geen enkel bewijs in de oude literatuur, buiten uw eigen christelijke geschriften, de vier evangeliën, waarvan de oorsprong onbekend, betwist, en zelfs vol tegenspraak is. Toon ons een bewijs dat uw Jezus Christus heeft bestaan.’ Er wordt geen bewijs geleverd – geen enkel is boven twijfel verheven. Dit is een voorbeeld!

Natuurlijk is er, denk ik, geen twijfel mogelijk dat deze grote figuur, deze halfgoddelijke mens die de Grieken een mensgod of godmens noemen, later bekend als Jezus, de Christos of Christus genoemd, heeft geleefd, onderricht heeft gegeven en zijn werk in de wereld heeft gedaan. Theosofen nemen dat aan; maar er is geen exoterisch bewijs voor. Geen enkele profane schrijver in Griekenland of Rome spreekt over hem tot er meer dan honderd of tweehonderd jaar na de veronderstelde datum van zijn geboorte zijn verstreken, toen zijn naam bekend was geworden in de Grieks-Romeinse wereld door het werk van de christenen zelf. Toen begonnen de Griekse en Romeinse geschiedkundigen er natuurlijk over te praten. Er bestaan twee passages die hiermee in tegenspraak schijnen te zijn: één van de joodse historicus Josephus en één van de Latijnse geschiedkundige Tacitus. Maar er is bewezen dat de bij Josephus gevonden verwijzing een vervalsing is, een tussenvoeging op een later tijdstip, kennelijk van christelijke zijde; die kunnen we dus schrappen. En Tacitus valt onder dezelfde verdenking!

Ik heb dit alleen vermeld om op een feit te wijzen, niet om tijd te besteden aan een interessante historische polemiek. Hoe ontstond het christendom? Wat was de oorsprong ervan? Dit zijn zelfs nu nog lastige onderwerpen om te bespreken. Er zijn in de christelijke kerk zoveel prachtmensen dat men aarzelt iets te zeggen dat onsympathiek of onvriendelijk zou lijken voor de verlangens van hun hart, de aspiraties van hun ziel. Maar het gaat hier niet alleen om sympathie – we bestuderen waarheid en feiten; de heiligste sympathie is onkreukbaarheid en eerlijke taal. Men kan het hartenleed van een mens niet verzachten door tegen hem te liegen – niet lang!

Het christendom ontstond uit een poging van de ingewijden uit die tijd om het wassende getij van degeneratie en verderf te stuiten, dat heel sterk was geworden en met kracht opkwam. Het christendom was oorspronkelijk een leer uit het heilige der heiligen, dat is een leer van het adytum, het binnenste deel van de tempel. Men nam de edele figuur van Jezus of Yeshua, zoals zijn werkelijke naam moet worden uitgesproken (een Hebreeuwse naam die ‘verlosser’ betekent, wat interessant is), – men koos deze edele figuur als leraar, omkleedde hem als de centrale inwijdingsfiguur met wat in de adyta plaatsvond, en bracht deze leringen of feiten in enigszins verhulde allegorische vorm naar buiten. Resultaat: de vier evangeliën. Daarom verschillen die onderling aanmerkelijk van elkaar. Daarom lijken ze ook zoveel op elkaar. Dat is de reden van de tegenstrijdigheden waar heel wat geleerden op hebben gewezen. Ze werden niet geschreven als een getrouw historisch verslag van het leven en het werk van een joodse rabbi, een joodse leraar, maar werden geschreven door vier verschillende ingewijden, die de fundamentele mysterieleringen van het heiligdom weergaven en de figuur van de edele avatara Jezus als kapstok gebruikten om het prachtige verhaal aan op te hangen.

Ik wil u eraan herinneren dat niemand weet wie deze evangeliën heeft geschreven; niemand weet wanneer ze zijn geschreven; zelfs met de grootste inspanning konden christelijke geleerden deze twee eenvoudige vragen niet beantwoorden: Wie heeft de evangeliën geschreven? Wanneer werden ze geschreven? Het enige wat de geleerden kunnen doen is bij benadering een periode aangeven en zeggen: We kunnen tot zover het spoor ervan volgen. Daarvóór . . . Wie schreef ze? De gelovigen zeggen eenvoudig: Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes. De geleerden wijzen erop dat deze evangeliën zelf aangeven dat ze werden geschreven ‘naar’ Mattheus, ‘naar’ Marcus, ‘naar’ Lucas en ‘naar’ Johannes. Stel dat De Geheime Leer een boek was waarvan de schrijver niet bekend was en op het titelblad niet ‘H.P. Blavatsky’ stond, maar ‘De Geheime Leer naar H.P. Blavatsky’. Begrijpt u wat ik bedoel?

In de tijd dat deze vier evangeliën in omloop werden gebracht waren er christenen in vrijwel het hele Romeinse rijk, dat toen ook de Griekse wereld omvatte; en deze vier evangeliën werden geaccepteerd. Waarom? U kunt die vraag zelf beantwoorden. Ze werden geaccepteerd omdat sommige mensen ze mooi vonden. Ze vertelden een mooi verhaal, een mystiek verhaal, een verhaal dat een grote aantrekkingskracht uitoefende op het hart van de mensen. Sommige mensen vonden ze mooi en accepteerden ze. Anderen hielden er niet van en wilden ze niet aanvaarden; maar degenen die ze wel accepteerden gaven ze door aan hun vrienden en het gevolg was dat algauw de christelijke kerk werd gevormd, met al haar verschillende sekten en haar vier orthodoxe evangeliën. Daarbij moet u bedenken dat zelfs de christenen enkele heel fundamentele leringen van het christendom zo weinig begrepen, dat de christelijke kerk enkele eeuwen later in tweeën werd gesplitst tengevolge van het zogenaamde geschil over de emanatie van de twee personen van de drieëenheid uit de Vader; de een was de kerk van Rome, de ander de zogenoemde Grieks-orthodoxe kerk, die ook die van Rusland is. Dit was de zogenaamde filioque-controverse: filioque betekent ‘en van de Zoon’; dat wil zeggen dat de kerk van Rome, die de westerse wereld vertegenwoordigde, zei dat de Heilige Geest ‘uit de Vader en uit de Zoon’ voortkwam; de Griekse kerk verkondigde daarentegen dat zij zich hield aan de leer van de eerste christelijke kerkvaders door te verklaren dat de Heilige Geest uit de Vader voortkwam en daarna de Zoon uit de Heilige Geest. Anders gezegd: de westerse kerk leerde de emanatie als volgt: Vader, Zoon, Heilige Geest; de Griekse kerk leerde haar als: Vader, Moeder (Heilige Geest) oorspronkelijk de goddelijke, vrouwelijke ouder, met vrouwelijke kenmerken en de geest van liefde waaruit de Zoon van de Heilige Geest ontstond – de nakomeling ervan, de Logos of Zoon.

Ik zou tien dagen en nachten met u kunnen spreken, en ik zou toch moeten terugkomen op het ene feit dat ons, denk ik, interesseert, namelijk dat het christendom zijn oorsprong vond in een heel vroege en heel serieuze poging van mannen en vrouwen, die we nu theosofen zouden noemen, halfingewijden, die probeerden leringen in de wereld in omloop te brengen die het menselijke hart vrede en zijn denken licht zouden geven en de kracht om de problemen en moeilijkheden van het leven tegemoet te treden en zo het getij van degeneratie en zedeloosheid te stuiten. Dat mislukte. De poging had eerst gedeeltelijk effect en mislukte toen en het gevolg was een heel krachtige, totaal exoterische kerk die nu feitelijk bezig is uiteen te vallen. Waarom? Omdat de geest van de menselijk-goddelijke stichter Jezus de Christus eruit is verdwenen; al binnen 300 jaar na de veronderstelde tijd van het leven van Jezus was die eruit verdwenen – en niemand weet wanneer hij werkelijk leefde! Er was absoluut geen bewijs dat hij leefde in de tijd die daarvoor wordt aangenomen.

Anders gezegd, het vroegste, oorspronkelijke christendom was een beweging van serieuze theosofen en quasitheosofen die iets wisten van de leringen van het heilige der heiligen, zoals Origenes, die zelf de riten van Eleusis in Griekenland had meegemaakt. Natuurlijk waren de riten van Eleusis in die tijd erg gedegenereerd; ze waren niet meer dan een vorm geworden, maar er was toch nog iets van over; deze mensen hadden daar iets geleerd. Maar al heel gauw liep de christelijke beweging uit de hand. Het verlangen zijn medemensen uitsluitend langs geestelijke weg te leiden en te onderrichten raakte verloren; in plaats daarvan ontstond het verlangen naar macht, bekendheid of positie en persoonlijk bezit. Het resultaat is de christelijke kerk zoals we die nu hebben, de christelijke beweging zoals we die nu in al haar verschillende vertakkingen kennen. Ik weet waarover ik spreek, mijn eigen vader was predikant. Hij bestemde mij voor de kerk. Maar ik ben niet ingetreden, dat kon ik niet. Ik denk dat ik de jaren tussen 12 en 18 van dit lichaam doorbracht met de meest ijverige, vanuit het hart gevolgde studie van de oorsprong en de bewijzen van het christendom die een arme gefolterde jongen ooit heeft moeten volgen. Als ik gefolterd zeg bedoel ik foltering voor hoofd en hart. Het heeft me heel wat gekost mijn vader teleur te stellen, want ik had diepe eerbied voor hem. Maar aan zijn wens kon ik niet voldoen!

Wel heb ik ontdekt dat mensen die de spot drijven met het christendom dwaas zijn. Laten ze de schijnheiligheid bespotten en de onoprechtheid aan de kaak stellen. Dat is misschien op zijn plaats. Er moeten nu eenmaal vernietigers in de wereld zijn; soms zijn die nodig. Maar iemand – en ik weet dat uit mijn eigen studie – die in het christendom alleen een stelsel ziet dat in oorsprong is gebaseerd op priesterpolitiek, misleiding en bedrog, is kwaadwillig of dwaas. Dat is mijn mening. Men zal een theosoof nooit één woord horen zeggen tegen de leringen van de avatara Jezus. Hoe zouden we dat kunnen? Hij is één van de onzen! Maar zijn leringen zijn niet de gedegenereerde kerk die daarvan is afgeweken en ze heeft vergeten. Toch is zelfs nu nog de glans van de ondergaande zon in de zogenaamde kerk van Christus te vinden; nog steeds is er iets aanwezig van het oorspronkelijke aroma uit het hart en het hoofd van die grote godmens – op zijn minst iets dat werkelijk bestaat – een zweem van hogere en edeler dingen dan de puur materiële denkbeelden van de verblinde wereld om ons heen!

Voor mij is dus het christendom, als het wordt begrepen en toegelicht, theosofisch: ik zou niet willen zeggen dat het theosofie is, maar wel theosofisch; en zelfs de christelijke kerk bevat genoeg om ons respect en onze vriendelijke gedachten te verdienen. Alleen al het feit dat ook nu de straal die uit het hart van de grote stichter stroomt, duizenden of tienduizenden mensen – vroeger waren het er tientallen miljoenen – die nog oprechte christenen zijn, in bepaalde opzichten kan bemoedigen en helpen, toont aan dat de nacht in de christelijke kerk toch nog niet is gevallen, dat het licht niet helemaal zonder effect is gebleven.


Aspecten van de occulte filosofie, blz. 63-8

© 1999 Theosophical University Press Agency

Daal en Bergselaan 68, 2565 AG Den Haag