Het Theosofisch Genootschap

Scheppingsverhalen in De geheime leer

(Samengesteld door J.T. Belderis)

De Veda’s

Er was geen zijn, geen stof of geest – zelfs niet de zuivere geest van niet-zijn.
Er was geen dood, toch was er niets onsterfelijks – er was geen tijd.
Alleen het Ene, de ongeborene, strekte zich grenzeloos, oorzaakloos uit in een droomloze slaap.
Alle bestaan was opgelost in één oceaan van ruimte – een oceaan zonder licht.
Toen, in de stilte en volledige duisternis, bewoog er iets – het eerste verlangen.
Dit verlangen was de oerkiem van het universele denkvermogen dat geest met stof verbindt.
Uit deze verbinding flitste een enkele straal die door de duisternis van de ruimte schoot.
En duisternis werd licht, het oerlicht dat alle latente krachten van het heelal in zich droeg.
Dit eerste licht bevatte de ontwikkelingspatronen van de essenties, de lagere elementen en de hogere krachten.
Wie kent de bron van deze ontwikkelingspatronen? Wat veroorzaakte deze schepping?

[Bronnen: Rig-Veda, 10:129, tekst & toelichting in Original Sanskrit Texts, 5:356-66; en de toelichting in De geheime leer, 1:56-96.]

De Zohar

HET was de onbekende oorzaak van alle oorzaken. Zonder vorm of bestaan stond het boven alle bestaan, voordat de tijd was begonnen. Ondoorgrondelijk, onkenbaar, alleen te beschrijven in termen van ontkenning: de grenzeloze, de oorzaakloze oorzaak, de tijdloze. In het grenzeloze lag de oorspronkelijke wil verborgen, het eerste goddelijke verlangen, de eerste emanatie – het was een punt van licht dat zich naar buiten uitbreidde en een gewaad van de hoogste natuur vormde. Dit bracht op zijn beurt een gewaad van de op één na hoogste natuur voort. En deze afdalende emanaties manifesteerden vervolgens alle niveaus van de schepping.

[Bronnen: Qabbalah, hfst. 6 (‘Het geheime scheppingsverhaal in Genesis’), blz. 121-41.]

De Goddelijke Poimandres

[Hermes Trismegistus beschrijft zijn onderhoud met het goddelijke]

Toen ik eens diep in gedachten was over de aard der dingen, werd mijn begrip naar een hoger niveau getild, en zag ik een wezen van enorme omvang, van oneindige grootsheid. Ik vroeg: ‘Wie ben jij?’ ‘Ik’, zei hij, ‘ben Poimandres, het denkvermogen van het goddelijke. Jij bent in je diepste gedachten bij mij, en ik zal je onderwijzen.’ Toen werden alle dingen in een oogwenk aan mij geopenbaard. Alles was licht. Vanuit dat licht daalde de logos af in de natuur en doordrong alles met het zuivere vuur van de geest. En Poimandres zei: ‘Ik ben dat licht, het denkvermogen van het goddelijke, dat de duisternis met intelligentie verlicht.’

Toen zag ik in mijn gedachten het licht dat de natuur met ontelbare krachten vervult, en ik vroeg Poimandres: ‘Hoe worden de elementen van de natuur voortgebracht?’ Poimandres antwoordde: ‘De archetypische vormen bestonden eerder al in de kosmische ideatie. Deze archetypen zijn de modelvormen voor alle manifestaties. Maar nog vóór de ideatie was er de absolute eenheid, een onvoorwaardelijke eenheid. De eerste emanatie vanuit deze ene realiteit was de hoogste logos, de ongemanifesteerde eerste oorzaak. De eerste logos emaneerde de tweede logos, de vader-moeder van de schepping, waarin geest en stof samenkomen om de derde logos – kosmische ideatie, de schepper van de kosmos – te emaneren. Dit goddelijke denkvermogen emaneerde de zeven machten die over de waarneembare wereld regeren. En opeens differentieerde geest van stof. Aarde en water werden van elkaar gescheiden, en beide brachten levende wezens voort. Toen bracht het goddelijke denkvermogen de mens voort, naar het beeld van het goddelijke. Alle zeven machten die het leven regeren schonken de mens een deel van hun eigen aard. En zo brachten de krachten van de natuur, verenigd in de mens, een wonder voort: De mens had de aard van de harmonie van de zeven. En aangezien deze zeven machten voortkwamen uit het goddelijke, komt de mens voort uit het goddelijke, afgedaald uit de geest van het heelal.’

[Bronnen: Le Pimandre de Mercure Trismegiste (1579), The Divine Pymander of Hermes Mercurius Trismegistus (1650), The Theological and Philosophical Works of Hermes Trismegistus (1882), en toelichtingen in De geheime leer, 1:45-9 & 2:2vn.]

De Chaldeeuwse Orakels

Het ene beginsel van het heelal is de onbekende duisternis, eeuwig, ongeboren, ondeelbaar. Verzonken in dit ene beginsel ligt de slapende vonk van het prekosmische zijn, de eerste monade, de ongemanifesteerde eerste oorzaak. Wanneer ze ontwaakt, begint de goddelijke essentie te stralen en emaneert de krachten die de tweede monade tot activiteit wekken, het kenbare leven, de allesdoordringende geest-substantie, de matrix van zich manifesterend leven. Vanuit dit tweede monadische beginsel stromen alle centrale onderverdelingen van het derde monadische beginsel, kosmische ideatie. Dit bevat de essentie van de eerste ideeën in lichtende perfectie – en de duisternis straalt licht uit.

Een vurige wervelwind flitst door de kosmos, creëert alle lagere gebieden, en bezielt ze met het vuur van het denken. De vormgever van de vurige kosmos is goddelijke ideatie. De hogere machten, die als eerste de kenbare levenspatronen ontvangen, zijn de tussenliggende schakels voor de communicatie tussen geest en stof. De hogere machten vormen een zevental beginselen, die de zeven fysieke gebieden besturen. Deze zeven architecten belichamen de onvergankelijke indrukken van het goddelijke, en de sporen daarvan zorgen ervoor dat de wereld met zoveel vormen verschijnt.

Zo zijn alle dingen het nageslacht van het ene onsterfelijke vuur: het goddelijk denken. Als dit door de rationele ziel begrepen wordt, wordt de bloem van het denken geactiveerd. Door de eenheid van alle dingen te begrijpen, wordt de menselijke ziel geïnspireerd door het vuur van het denken. Alle elementen van de kosmos vormen namelijk een geheel. Alle dingen komen voort uit het goddelijke, en alle dingen keren ernaar terug.

[Bronnen: Cory’s Ancient Fragments en Thomas Taylors Collectanea.]

Het Egyptisch Dodenboek en grafinscripties

Volslagen duisternis lag over de eeuwige, onkenbare afgrond. In deze duisternis was de grote diepte, het oerwater van de ruimte, de matrix die aan de hele schepping voorafging. In deze donkere oceaan van ruimte lagen de latente krachten van alle bestaan, alle dingen en wezens die naderhand vorm aannamen in de hemel en op aarde. Toen schoot in de donkere afgrond plotseling een goddelijke straal tevoorschijn, het eerste licht. Dit was Kneph, de eerste logos, de ongemanifesteerde en eeuwige godheid. Uit Kneph, emaneerde Ptah, de logos van het goddelijke vuur, de essentie van de kosmische geest. Ptah was de goddelijke vormgever die het ei van de schepping maakte. En uit dit kosmische ei kwam Osiris, de derde logos, de universele ziel, die alle latente krachten bevat die zich zouden ontwikkelen in de evolutie van het leven. En de godsvonk van Osiris doordrong de hele schepping, als de essentiële goddelijkheid in alles wat bestaat.

Dus elke menselijke ziel is in wezen goddelijk. En wanneer ze van het lichaam is bevrijd, heeft de ziel als doel om te worden gezuiverd, om ‘te worden gereinigd van alle smetten’ van de fysieke wereld. Alleen dan mag de ziel door het ‘land der schaduwen’ gaan om ‘gemanifesteerd in het licht’ en één met Osiris te zijn.

Dit is te vinden op de Stèle-inscriptie van Rema, waar de ziel van de overledene zich tot het goddelijke richt: ‘Ik hoop bij u te zijn. Ik hoop dat u bij mij zult zijn. Uw goddelijkheid is in mij.’

En in het Dodenboek: ‘Ik ben degene in het oerwater, mijn rijk is het rijk van alle goden in de eeuwigheid. Ik ben deze Osiris, de Heer van wederopstanding. De volmaaktheid van het zijn is in mij. Ik ben iemand die weet.’

En wat weet deze volmaakte ziel? Ze is zich bewust van de goddelijke eenheid: ‘De goddelijkheid in mij heeft geest en stof herenigd: alle goden en alle stervelingen, alles wat in de hemel is en alles wat op aarde is. Ik ben de zoon van het geheel onder u, getuige van deze waarheid. Ik heb leven gebracht naar de eeuwig levende in mij.’

[Bronnen: Livre des morts, vert. Pierret; Budge, Notes on Egyptian Stelae (1885); & Bibliotheca Classica (1833).]

De Purana’s

In de puranische teksten is de hele schepping gebaseerd op het principe van intelligentie.

De eerste schepping was die van mahat, of denkvermogen, die ook de schepping van Brahma wordt genoemd. Goddelijke intelligentie was de eerste manifestatie. Mahat bracht, gedreven door het verlangen om te scheppen, verschillende scheppingen tot stand.

Alle rijken van het leven werden geboren uit dit universele denkvermogen. En toen de tijd kwam om het mensenrijk te scheppen, was ook zijn evolutie gebaseerd op goddelijke intelligentie.

Brahma bracht uit het denkvermogen geboren zonen voort, geesten van intelligentie emaneerden uit mahat. Deze waren zo geschapen dat ze van zichzelf konden geven aan de mensheid, opdat deze goddelijke emanaties de evolutie van het mensenrijk zouden ondersteunen. Maar deze eerste zonen van Brahma hadden geen verlangen of begeerte. Ze bleven mediteren, vervreemd van het heelal.

Op die manier heeft Brahma een hiërarchie van scheppende geesten voortgebracht, en deze hebben het mensenrijk op vele niveaus van leven voorzien, waardoor levensstromen het menselijk lichaam konden ondersteunen. Maar dit was niet genoeg om een zelfbewust mens te scheppen.

Wat nodig is, onder al deze levensstromen, is om het levende vuur van het denken in vuur en vlam te zetten. Met dit vuur kan het denken dat onverwoestbare beginsel waarnemen dat in het zelf verblijft. Dit vuur zit in feite alle goden.

Het vuur van het denken is datgene wat het denken in staat stelt om zich te concentreren op een zelfbeeld en zich te identificeren met alles wat het waarneemt. En deze kracht is echt een manifestatie van het goddelijke. Het is de meditatieve kracht die werd gemanifesteerd in de eerste geesten van intelligentie, degenen die ‘alleen werden geïnspireerd door heilige wijsheid, en dus vervreemd bleven van het heelal’. Maar nu concentreerden deze geesten zich op de evolutie van de mensheid. Deze geesten van intelligentie offerden hun verheven staat op om de menselijke geest te bezielen, zodat mensen ‘geschikte instrumenten’ konden worden om ‘de goddelijkheid te zien die in het zelf verblijft’. En door de eeuwen heen werd dit hun eeuwige doel.

In elk tijdperk geven de uit het denkvermogen geboren geesten van intelligentie hun essentie aan de mensheid. Hun essentie wordt hier keer op keer geboren.

[Bronnen: Vishnu Purana, 1:7; Anugita, hfst. 5; GL, 2:112-20.]

De kabbala

Verborgen in de absolute onbekende oorzaak was de eerste emanatie, de oorspronkelijke wil, voorgesteld als het eerste lichtgevende punt.

Toen het onbekende van het onbekende zich wilde manifesteren, begon het met het voortbrengen van een lichtpunt, een punt met een oneindig potentieel, dat nog niet gemanifesteerd was en geen licht verspreidde. Toen begon het vanuit zijn wil het heelal te scheppen.

Dit punt was de eerste sefira, die vanuit zichzelf een tweede sefira emaneerde, die een derde voortbracht – en dit proces ging door tot het gehele tienvoudige heelal was voortgebracht. De totaliteit van de tien sefiroth vertegenwoordigt de archetypische Adam, Adam-Kadmon.

Adam-Kadmon bestaat uit een tiental oorspronkelijke energieën, de tien sefiroth, tien tussenliggende emanaties tussen de onkenbare godheid en de fysieke mensheid. Deze afdalende logoi worden tijdens het manifestatieproces als voertuigen gebruikt.

De eenheid van de tien Adam-logoi vormt de macrokosmos, de grote archetypische wereld. Dit is de wereld van emanaties, de eerste van vier niveaus van zijn, afdalend van geest tot stof, waarbij elk niveau het volgende niveau bezielt. En op elk van deze niveaus is er een collectief van energieën. Het eerste energieniveau, de wereld van emanaties, wordt verpersoonlijkt door de eerste Adam.

Dit is het meest verheven niveau, dat alleen de hoogste tien sefiroth omvat, de hoogste intermediair tussen ain sof, de oorspronkelijke oorzaak van alles, en de lagere emanaties die de rest van het bestaan ontwikkelen.

De hoogste tien sefiroth bezielen de scheppende geesten op het tweede niveau, de wereld van de schepping, verpersoonlijkt door de tweede Adam. Deze geesten bezielen het derde niveau, de wereld van vorming, verpersoonlijkt door de derde Adam. Ten slotte bezielen deze de vormende energieën, de aardse wereld, verpersoonlijkt door de vierde Adam.

De tweede Adam is het archetype van de protoplastische mensheid. De derde Adam had, toen hij was geschapen, een lichaam van licht. En deze lichtgevende Adam werd na de val de vierde Adam, ‘bekleed met huid’.

In feite maakt ieder mens deel uit van één grote keten van zijn die zich uitstrekt van de macrokosmos, de hoogste sefiroth, tot de microkosmos, de samenstelling van de mens.

Alle zielen emaneerden uit de goddelijke natuur, lang voordat de grondslagen van de wereld werden gelegd. De menselijke ziel gaat, voordat deze in de stof afdaalt, door de sefiroth heen en wordt door hen bezield. De macrokosmos bezielt de microkosmos.

En zo wordt ieder mens een microkosmische weerspiegeling van de sefirotische macrokosmos. Dit proces begint bij de hoogst bekende sefiroth, kosmische wijsheid en universele intelligentie, en dan worden lagere versies hiervan gereproduceerd in de samenstelling van de mens. De tussenliggende sefiroth activeren onze dierbaarste gevoelens: mededogen, rechtvaardigheid en schoonheid. En de volgende sefiroth schenken ons het potentieel voor standvastig geduld, uithoudingsvermogen en een gevoel voor het verhevene.

Elke menselijke ziel werd voor het eerst voortgebracht door de hoogste emanaties van het goddelijke. De bestemming van de mensheid is om het pad te vinden naar al wat goddelijk is in het leven. ‘Alle verlichting bereikt de menselijke ziel vanuit het ene goddelijke licht. Ontdek dit stralende pad, en dan worden alle andere paden verlicht.’

[Bronnen: Qabbalah, vert. Myer; The Kabbalah Unveiled, vert. MacGregor Mathers; & Ginsburg, The Kabbalah.]

Literatuurverwijzingen

Ancient Fragments of the Phoenician, Chaldaean, Egyptian, Tyrian, Carthaginian, Indian, Persian, and other Writers, samengesteld door Isaac Preston Cory, 2de druk. Londen: William Pickering, 1832.

Anugita, Deel 3 van Bhagavadgita with the Sanatsujatiya and the Anugita, vert. Kashinath Trimbak Telang. Oxford: At the Clarendon Press, 1882.

Bibliotheca Classica [oorspronkelijk geschreven door John Lemprière in 1788], nieuwe editie, ‘uitgebreid, bewerkt, en verbeterd’ door Charles Anthon, 2 delen. New York: G. & C. & H. Carvill, H.C. Sleight, 1833.

Budge, E.A.W., Notes on Egyptian Stelae. Londen: Harrison & Sons, 1885.

Divine Pymander of Hermes Mercurius Trismegistus, vert. John Everard, ‘Herdruk van de editie van 1650.’ Londen: George Redway, 1884.

Ginsburg, Christian D., The Kabbalah: its Doctrines, Development, and Literature, ‘An Essay.’ Londen: Longmans, Green, Reader, & Dyer, 1865.

Kabbalah Unveiled, The, ‘containing the following books of The Zohar: 1. The Book of Concealed Mystery, 2. The Greater Holy Assembly, 3. The Lesser Holy Assembly’ – vertaald in het Engels uit de Latijnse versie van Knorr von Rosenroth [Kabbala denudata], en samengevoegd met de oorspronkelijke Chaldeeuwse en Hebreeuwse tekst,’ door S.L. MacGregor Mathers. Londen: George Redway, 1887.

Livre des morts des anciens Égyptiens, vert. Paul Pierret. Parijs: Ernest Leroux, 1882.

Original Sanskrit Texts, vert. J. Muir, 2de druk, 5 delen. Londen: Trübner & Co., 1868-73.

Pimandre de Mercure Trismegiste, Le, vertaald uit het Grieks, met veel toelichtingen, door François, Monsieur de Foix. Bordeaux: S. Millanges, 1579.

Qabbalah, ‘vertaald uit de Zohar’ door Isaac Myer. Philadelphia: gepubliceerd door de auteur, 1888.

Taylor, Thomas, Collectanea. Londen, 1806.

Theological and Philosophical Works of Hermes Trismegistus, Christian Neoplatonist, The, vert. John David Chambers. Edinburgh: T. & T. Clark, 1882.

Vishnu Purana, vert. H.H. Wilson, ed. Fitzedward Hall, 5 delen. Londen: Trübner & Co., 1864-77.

De geheime leer


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), juni 2018, nr. 83.

© 2018 Theosophical University Press Agency