Het Theosofisch Genootschap

Mededogen en wijsheid, twee zijden van dezelfde munt

Jelle Bosma

Wijsheid of inzicht en mededogen zijn twee aspecten van het buddhi-beginsel. Wijsheid moet worden doorstraald met mededogen, en mededogen met wijsheid. Het verkregen diepe inzicht, het prajña-beginsel, de heldere leegte van het hogere bewustzijn brengt een diep gevoel van mededogen voor alle lijdende wezens voort, en de onwrikbare wil om hen hiervan te verlossen. Hierdoor is de dualiteit ook opgeheven. Het ego – het IK en MIJN – is veranderd in het egoloze. De ring-verder-niet, die feitelijk het lagere ego is, is verdwenen. Een wezen dat nog gekristalliseerd is in een persoonlijkheid kan niet samensmelten met de innerlijke homogene goddelijke essentie.

In Mother of the Buddhas (1993, blz. 8-9) schrijft Lex Hixon:

Lama Tsongkhapa bereikte op 40-jarige leeftijd de verlichting nadat hij van kinds af aan zich had beziggehouden met intensieve contemplatie en bestudering van geschriften onder leiding van zo’n 60 grote filosofische meditatiemeesters. Hij kwam tot volmaakt inzicht toen hij een toelichting aan het lezen was van een van de belangrijkste opvolgers in de lijn van Nagarjuna. De uiteindelijke waarheid was verbijsterend vertelt de lama ons openhartig in zijn autobiografie, want ze was precies het tegenovergestelde van wat hij op basis van zijn levenslange studie en contemplatie had geconcludeerd.

Wat was deze belangrijke omslag in Tsongkhapa’s begrip van de prajñaparamita*? Deze vraag kan adequaat worden besproken door grote geleerden die ook meditatiemeesters zijn. Als beginners op het pad kunnen we alleen de grote lijnen aanvoelen. Tsongkhapa’s openbaring benadrukte opnieuw de primaire rol van liefdevol mededogen in elk ontwikkelingsstadium van een boeddhist en daarom ook de primaire rol van het relatieve bestaan van lijdende wezens. Alle levende wezens lijden, leert de Boeddha.

*Prajñaparamita (van prajña, wijsheid + paramita, transcendente deugd): De transcendente wijsheidsdeugd; de naam van een van de mystieke hoofdwerken van de mahayana-school van het boeddhisme, die in de 2de eeuw v.Chr. zou zijn geschreven.

Levende wezens zijn dus de inspiratoren en ontvangers van diep mededogen en zijn, in dit opzicht, weldoeners of zelfs de moeders van de bodhisattva’s die de gelofte hebben afgelegd om ze te bevrijden van het lijden. Ontwaakte bodhisattva’s komen voort uit de gelederen van de levende wezens die in de verschrikkelijke droom van het lijden zijn verzonken.

Het gaat hier om het basisprincipe van het mahayana. De relatieve waarheid van het bestaan is dat er ontelbaar veel lijdende wezens zijn, een omstandigheid die de motivatie vormt voor de edele mahayana-gelofte om te streven naar de bewuste ontwaking van alle wezens. Deze relatieve waarheid van het lijden mag niet worden opzijgeschoven, zelfs niet subtiel, door de absolute waarheid dat de werkelijkheid een inherent zelfloze uitgestrektheid, een oneindige, lege ruimte is, intrinsiek vreedzaam en gelukzalig. Relatieve en absolute waarheid moeten in een subtiel evenwicht verkeren, of zelfs in perfecte harmonie.

Onze persoonlijke verantwoordelijkheid voor het fysieke welzijn en de spirituele evolutie van alle levensvormen moet niet alleen serieus genomen worden, maar consequent een belangrijke plaats innemen bij de beoefening van het boeddhisme. Paradoxaal genoeg, hoe meer de leer van volmaakte wijsheid de geringste fysieke of metafysische basis, het geringste idee van een werkelijk zelf of een werkelijke wereld, uit onze visie verwijdert, hoe intenser we van levende wezens gaan houden, en we ze allemaal zonder uitzondering als de meest waardevolle, meest dierbare wezens, die heel nauw met ons bestaan verbonden zijn, gaan beschouwen. Zoals de Tibetaanse commentatoren altijd duidelijk benadrukken, kunnen we alle levende wezens als onze moeders beschouwen.

Een theosoof zei eens tegen me ‘Heb alle wezens lief zoals je geliefde’.

Elke vorm, structuur of constructie is het Ene eeuwige, het ontwaakte kosmische boeddha-bewustzijn. Als we dit beseffen dan zouden we net zoals we een Boeddha met respect en liefde benaderen, ook de andere vormen en constructies van dit kosmische bewustzijn met hetzelfde respect en dezelfde liefde moeten benaderen.

Onze innerlijke essentie is kosmisch bewustzijn. Jezus zei tegen het vissersvolk van Galilea ‘Weet u niet dat u goden bent?’ Kosmisch bewustzijn wordt niet voortgebracht of geproduceerd, noch kan er iets aan worden toegevoegd of iets van worden afgenomen. Het kosmische bewustzijn was er altijd, is er altijd en zal er altijd zijn; wij moeten ons er alleen nog bewust van worden en blijven. Transcendent mededogen en wijsheid of inzicht zijn de enige voorwaarden om dit te kunnen verwezelijken.

Een van de grootste daden van mededogen in de moderne theosofische geschiedenis werd door de mahatma’s, de ware meesters en leiders van de theosofische beweging, verricht. Zij gaven H.P. Blavatsky de opdracht om De geheime leer samen te stellen, die ze ook gedeeltelijk aan haar ‘dicteerden’. Dit enorme werk, en de aanvullende en toelichtende literatuur van HPB en haar opvolgers – in het bijzonder G. de Purucker – vormen het begin van het theoretisch onderwijs voor de drie eerste inwijdingsgraden die moeten worden doorlopen om verder te kunnen evolueren. Dit onderricht betreft de leringen over het ontstaan van ons zonnestelsel, onze planeetketen, het verschijnen van de mens op deze planeet en de mensenrassen die al zijn geweest en nog zullen komen.

De Purucker schrijft in Bron van het occultisme:

Er zijn zeven graden van inwijding. De eerste drie zijn scholen voor discipline en onderricht. De vierde is daarmee vergelijkbaar, maar veel grootser, want daarin begint de edele cyclus van inwijdingstraining. Het hangt uitsluitend van de mens zelf af welke vooruitgang hij boekt. De discipel is een vrij mens, met een vrije wil, en het is zijn bestemming een god te worden die op zelfbewuste wijze deelheeft aan het besturen van het heelal. Hij moet daarom zijn eigen weg kiezen, maar moet ervoor waken dat hij zich bij het uitoefenen van het goddelijk vermogen van de vrije wil niet door zijn egoïsme, zijn egoïstische neigingen, als daarvan nog iets over is, laat meeslepen naar het pad van de linkerhand. Er loert gevaar bij iedere stap, een gevaar dat niet buiten hem maar in hem schuilt. – blz. 35

Met de verschillende studiegroepen die De geheime leer bestuderen heb ik het als heel positief mogen ervaren dat er maar zelden iemand afhaakt, ook al is de studie voor beginners vaak verwarrend. Ik zou sterk afraden om de studie af te breken, want al leren we in dit leven maar een klein deel ervan te begrijpen, in een volgend leven is dit een vertrekpunt om door te gaan waar we in dit leven zijn gebleven. We zullen wel moeten doorgaan om ons voor te bereiden voor de 4de inwijdingsgraad, die voor de meesten van ons nog ver aan de horizon in het verschiet ligt, want de evolutie is voorwaarts gericht en kent geen stilstand.

Wanhoop niet over de wandaden van de mensheid want miljarden wezens zitten nog gevangen in hun cocon van gekristalliseerd en verstard denken en kunnen nog niet beter weten. Iemands eigen misleidende ideeën zijn voor zichzelf niet zichtbaar. Dit is niet zo verwonderlijk omdat de grote materialistische neergaande boog van de huidige cyclus kosmisch gezien niet zo lang geleden is afgesloten en de opgaande lichtende boog, de evolutie van de geest, kosmisch gezien nog maar nauwelijks is begonnen.

De huidige mensheid is nog maar net begonnen om te ontwaken of te transformeren vanuit het passieve materialistische denken en heeft nog een lange weg te gaan om zelfbewust te worden van haar eigen kosmische bewustzijn. Twee paramita’s hebben een stille kracht in zich om dit te bewerkstelligen: kshanti, een haast eindeloos geduld; en vîrya, volhardend doorzettingsvermogen.

Zullen wij onze lijdende medewezens achterlaten en ons eigen pad van kosmische verlichting volgen? Nee, we kunnen ze nooit achterlaten. Iedereen die het mededogen uit het buddhi-kanaal voelt stromen kan niet anders dan handelen.

Het is waar dat de wereld er nog belabberd voor staat, maar in het belang van een nog lijdende mensheid moeten we weigeren om ooit op te geven. Pas als het laatste wezen verlicht bewust is geworden van het eigen kosmische bewustzijn is de hele planeetketen kosmisch bewust geworden en zal het manvantara worden gesloten.

Het lagere manas-denken brengt niets blijvends voort; buddhi-denken of -voelen brengt ‘buddhi-fotonen’ voort, zoals Grace Knoche dit noemde, het buddi-licht opgenomen in het astrale licht van de aarde, een subtiele energie niet gehinderd door fysieke constructies, en met een weldadige werking op al het leven van onze planeet.


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2017, nr. 78.

© 2017 Theosophical University Press Agency