Wie was de echte Jezus?*
David Pratt
*Vertaling van Who was the real Jesus?
Jezus als fictie
De levensgeschiedenis van Jezus zoals weergegeven in de vier evangeliën van het Nieuwe Testament is in wezen een fictief verhaal. Er bestaan geen authentieke verwijzingen naar zo’n figuur in de werken van historici uit het begin van de 1ste eeuw n.Chr. De vóórevangelische geschriften van de vroege christenen verwijzen evenmin naar het leven en de leer van een toen recente historische Jezus. Paulus, bijvoorbeeld, zou een tijdgenoot van Jezus zijn geweest, maar hij heeft nooit beweerd hem in levenden lijve te hebben ontmoet of iemand anders te hebben ontmoet die dat had gedaan; hij ontmoette hem alleen in visioenen, als een spiritueel wezen. De christelijke groepen van de 1ste eeuw n.Chr. hadden heel uiteenlopende theologische opvattingen, en dat zou moeilijk zijn te verklaren als ze de volgelingen van één recente leraar waren. Opmerkelijk is dat ze geen belangstelling toonden voor de heilige plaatsen en relikwieën die verband hielden met Jezus’ veronderstelde aardse loopbaan; pas in de 4de eeuw kwamen stukken van het ‘ware kruis’ tevoorschijn, en werd het eerste heiligdom opgericht op de berg waar Jezus zou zijn gestorven.
Alleen in de vier canonieke evangeliën en enkele andere nieuw-testamentische geschriften is het nu orthodoxe verhaal van Jezus te vinden. De evangeliën waren echter grotendeels geschreven in de 2de eeuw, hebben talloze wijzigingen en aanvullingen ondergaan, en bevatten belangrijke tegenstrijdigheden en inconsistenties. Hun tekortkomingen worden door zowel christelijke als niet-christelijke geleerden erkend. Sommige theologen zijn nu bereid niet alleen de maagdelijke geboorte en wonderen in twijfel te trekken, maar ook de veel fundamentelere leer van de opstanding. Hoogleraar theologie Burton Mack, bijvoorbeeld, gaat zelfs zover dat hij de beschrijving van Jezus in de evangeliën ‘fantastisch’ noemt, ‘het resultaat van een gelaagde geschiedenis van verbeeldingsvolle verfraaiingen van een grondlegger’.1 Maar zelfs het bestaan van een grote christelijke grondlegger die aan het begin van de 1ste eeuw leefde is heel onaannemelijk, gezien het stilzwijgen van de historici uit die tijd en zelfs van de christenen uit de 1ste eeuw.2
H.P. Blavatsky beweerde dat het verhaal van Jezus na de 1ste eeuw in elkaar werd gezet. Jezus, zegt ze,
is een vergoddelijkte verpersoonlijking van het verheerlijkte voorbeeld van de grote hiërofanten van de tempels, en zijn verhaal, zoals dat in het Nieuwe Testament wordt verteld, is een allegorie, die ongetwijfeld diepe esoterische waarheden bevat, maar niettemin een allegorie is. . . . Elke handeling van de Jezus van het Nieuwe Testament, elk woord dat aan hem wordt toegeschreven, elke gebeurtenis waarbij hij betrokken zou zijn geweest gedurende de drie jaar van de opdracht die hij zou hebben volbracht, is gebaseerd op de cyclus van inwijding, een cyclus die berust op de precessie van de equinoxen en de tekens van de dierenriem.3
De evangeliefiguur Jezus is een joodse aanpassing van de mythische god-mens die men onder veel verschillende namen in de oude heidense mysteriereligies aantreft: in Egypte was hij Osiris, in Griekenland Dionysos, in Klein-Azië Attis, in Syrië Adonis, in Italië Bacchus, in Perzië Mithras. Alle belangrijke elementen uit het verhaal van Jezus, van de maagdelijke geboorte tot de kruisiging en de opstanding, zijn te vinden in eerdere verhalen van heidense god-mensen. Zoals G. de Purucker zegt:
het ‘evangelie’-verhaal is slechts een geïdealiseerde fictie, door christelijke mystici geschreven naar het voorbeeld van esoterische mysteriën van de ‘heidenen’ waarin de beproevingen van de kandidaat voor inwijding worden beschreven; en het is niet al te best gedaan, want er staan veel fouten en vergissingen in de ‘evangeliën’.4
Een historische Jezus?
Het feit dat belangrijke elementen van het evangelieverhaal van Jezus duidelijk mythisch zijn betekent niet automatisch dat de hele beschrijving fictie is. In de afgelopen twee eeuwen hebben geleerden veel verschillende reconstructies van de ‘echte Jezus’ gemaakt. Hij is bijvoorbeeld afgebeeld als een priesterlijke Zeloot die het volk opstookte tegen de Romeinse bezetting, een apocalyptische profeet, een vooruitstrevende Farizeeër, een Galilese genezer en wonderdoener, en een Hellenistische wijze. In een commentaar op de vele ‘historische Jezussen’, schrijft Robert Price:
Alle neigen zich te concentreren op bepaalde clusters van elementen in de evangeliën die op een bepaalde manier worden uitgelegd, waarbij andere gegevens als onjuist terzijde worden geschoven. . . . Wat de ene reconstructie van Jezus links laat liggen, wordt in de volgende opgepakt en tot hoeksteen gemaakt. . . . Elke reconstructie klinkt goed tot je de volgende hoort.1
In de jaren 80 van de vorige eeuw werd het Jesus Seminar, een groep vooruitstrevende bijbelonderzoekers werkzaam in Californië, gevormd; het heeft een belangrijke rol gespeeld bij het aantonen van de onbetrouwbaarheid van de vroegchristelijke verslagen. De leden ervan geloven dat Jezus in de eerste plaats een wijze was die onderwees dat het koninkrijk van de hemel binnenin ons is. Ze verwerpen de evangelieverhalen waarin hij wonderen verricht, en beschouwen hem als te verlicht om zijn tegenstanders te hebben gedreigd met verdoemenis bij het Laatste Oordeel. Sterker nog, ze verwerpen ongeveer driekwart van de uitspraken in de evangeliën die aan Jezus worden toegeschreven als niet authentiek. Maar hun selectieve beschrijving vertelt ons meer over hun eigen vooroordelen en voorkeuren dan over een historische Jezus.2
Algemeen wordt gedacht dat het evangelie van Marcus, het kortste en eenvoudigste van de vier canonieke evangeliën, als eerste werd geschreven. De auteurs van de evangeliën van Mattheus en Lucas hebben grote gedeelten ervan overgenomen, maar het schijnt dat ze ook in het bezit waren van een ander document, bekend als ‘Q’ (dat staat voor Quelle, of ‘bron’) dat nu verloren is, en dat de woorden van Jezus zou hebben bevat. Men denkt dat Q in drie stadia is geschreven: Q1 bevat gezegden van wijsheid, Q2 meer sektarische, apocalyptische gezegden, en alleen Q3 verwijst naar een grondlegger genaamd Jezus. Deze legendarische figuur wordt afgebeeld als een zuiver menselijke leraar, en dat is de manier waarop de eerste christenen, zoals de Ebionieten en Nazoreeën Jezus beschouwden; er wordt niets gezegd over Jezus als de zoon van God, of over zijn kruisiging en opstanding.
Sommige wetenschappers zijn echter van mening dat zelfs Q1 kan worden gebaseerd op het leven van een werkelijke, rondreizende Galilese predikant van de jaren 20 of 30 van de 1ste eeuw, die een van de prototypen was voor de Jezus uit het evangelie.3 Tegenstanders van deze opvatting betogen dat de uitspraken ideeën vertegenwoordigen die in verschillende broederschappen en mysteriescholen algemeen werden gehuldigd lang vóór het christendom was ontstaan. In het bijzonder dragen ze volop de kenmerken van de Cynici, met parallellen in de werken van Seneca, Epictetus, Diogenes Laërtius, enz. Robert Price zegt dat de uitspraken niet de kenmerken van een individu tot uitdrukking brengen ‘maar die van een beweging, de scherpe en humoristische kijk van de Cynici op het leven’.4
De joodse historicus Flavius Josephus noemt drie figuren van wie mensen dachten dat ze messiassen waren en die door de Romeinen werden gekruisigd: Jehuda van Galilea (6 n.Chr.), Theudas (44 n.Chr.) en Benjamin de Egyptenaar (60 n.Chr.). Het is mogelijk dat het verhaal over Jezus deels op hun leven is gebaseerd.5
G.A. Wells stelt dat Paulus Jezus beschouwde als een hemelse, vooraf bestaande figuur die misschien een of twee eeuwen vóór zijn eigen tijd naar de aarde was gekomen. Alvar Ellegard is nog een stap verder gegaan en heeft geopperd dat het belangrijkste voorbeeld voor Jezus de Leraar van Gerechtigheid was die in de Dode-Zeerollen (ontdekt eind jaren 40 en begin jaren 50 van de vorige eeuw) wordt genoemd.6 Ellegard stelt dat deze figuur de stichter was van de joodse hervormingsbeweging bekend als de Essenen, en stierf rond 100 v.Chr. Hij werd gezien als een grote profeet en ook als een martelaar, die voortdurend werd bestookt en uiteindelijk ter dood werd gebracht door de joodse priesterlijke hiërarchie. Volgens Ellegard waren Paulus en zijn collega’s de eersten die naar deze figuur verwezen als ‘Jezus’, en zij waren het die de gedachte naar voren brachten dat hij de messias of verlosser was. Hij erkent dat de leraar uit de Rollen in veel opzichten verschilt van de Jezus van de evangeliën, maar benadrukt dat laatstgenoemde grotendeels een fictieve figuur is.
Er is onenigheid over de vraag of Paulus en zijn medegelovigen Jezus zagen als een man die op aarde had geleefd op een verder in het verleden liggend tijdstip, of dat ze hem volkomen beschouwden als een mythische figuur, een spiritueel wezen dat leefde en handelde in de ‘bovennatuurlijke’ wereld, evenals alle andere verlossende goden van die tijd. Hoewel Paulus duidelijk maakt dat hijzelf nooit een historische Jezus had ontmoet, zijn er een handjevol passages in zijn geschriften die kunnen worden geïnterpreteerd als een verwijzing naar een vroeger aards bestaan van Jezus. Earl Doherty voert echter aan dat deze beter kunnen worden uitgelegd in overeenstemming met het platonische denken over parallelle werkelijkheden in de hogere spirituele wereld.7 Volgens hem leveren verslagen van christenen van vóór de evangeliën geen enkel bewijs van een wijdverbreide traditie over een menselijke grondlegger die een profeet, leraar, wonderdoener en uitlegger van de Schrift was – noch in het recente noch in het verre verleden.
In een zeer speculatieve reconstructie van het leven van de Leraar van Gerechtigheid (die misschien Judah werd genoemd), voert Michael Wise aan dat hij een priesterlijke profeet was, een lid van de elite, en rond 105 v.Chr. een hoge positie bereikte als leider van de politieke coalitie die koning Alexander Jannaeus steunde (die regeerde van ca. 103 tot 76 v.Chr.).8 Alexander werd gesteund door de Sadduceeën en onderdrukte de Farizeeën, maar toen zijn vrouw, Alexandra, koningin werd, veranderde ze volkomen van gedachten en steunde de Farizeeën. Judah, die zichzelf ging beschouwen als de messias, bood het hoofd aan het nieuwe regime, en noemde het de heerschappij van Satan. Hij werd gearresteerd, beschuldigd van valse profetie, en rond 74 v.Chr. verbannen, en binnen een paar jaar was hij gedood. Wise brengt de leraar niet specifiek in verband met de Essenen.
Robert Eisenman stelt dat de Dode-Zeerollen één eeuw te vroeg zijn gedateerd, en dat ze moeten worden gezien als werken uit de 1ste eeuw n.Chr. die afkomstig zijn van de gemeenschap die werd geleid door Jacob de Rechtvaardige. Volgens deze opvatting werd laatstgenoemde de Leraar van Gerechtigheid genoemd. De leraar zou door een boze priester in een hinderlaag zijn gelokt, verraden en vermoord, en dit komt nauw overeen met het geheime plan van de hogepriester Ananus om Jacob in de val te laten lopen en te doden.9 Als deze theorie wordt bevestigd, dan wordt de hypothese van Ellegard verworpen dat de Leraar van Gerechtigheid de historische Jezus is, en wordt de poging van Wise om zijn leven te reconstrueren ondermijnd. Een belangrijker kandidaat voor een historische Jezus is te vinden in de joodse Talmud.
Jezus in de Talmud
De Talmud bevat een aantal passages die verwijzen naar een bepaalde Jeshu (of Joshua) ben Pandera, die rond 100 v.Chr. leefde.1 Jeshu zou de leerling zijn geweest van Joshua ben Perachiah, die zeker een historische figuur was; hij was een van de meest vooraanstaande rabbi’s van die tijd. Tijdens de vervolging van de Farizeeën door Alexander Jannaeus, die rond 94 v.Chr. begon, vluchtte Joshua ben Perachiah met Jeshu naar Alexandrië in Egypte, waar Jeshu magie zou hebben geleerd. Jeshu wordt omschreven als een geleerde, maar werd om zijn ketterse neigingen uit de school gezet waarvan Joshua de leiding had. Hij werd een religieuze leraar, had een aantal leerlingen, en predikte voor gewone mensen. Hij werd ervan beschuldigd tovenarij te beoefenen, Israël te bedriegen en het volk van God te vervreemden. Na te zijn berecht en veroordeeld, werd hij gestenigd tot hij stierf en zijn lichaam werd vervolgens opgehangen als een waarschuwing voor anderen.
Sommige joden houden nog altijd vast aan een datum voor Jezus van 100 v.Chr. en stellen dat veel evangelieverhalen specifieke reacties zijn op het talmudische beeld van Jeshu (‘Jezus’ is de Latijnse vorm van ‘Jeshu’ of ‘Yeshu’).2 Aan de andere kant beweren christenen dat de Jeshu uit de Talmud gedeeltelijk is gebaseerd op de ‘echte’ Jezus uit de evangeliën, en dat de verhalen over Jeshu de intense vijandigheid van de joden tegenover de christenen weerspiegelen.3 Veel schrijvers die beweren dat de Jezus uit de evangeliën een fictieve figuur is ontkennen ook de historische werkelijkheid van de Jeshu uit de Talmud.4 Theosofische schrijvers zoals H.P. Blavatsky en G. de Purucker, daarentegen, stellen dat er een historische Jezus bestond die leefde rond 100 v.Chr., op wie de Jezus van de evangeliën voor een deel is gebaseerd, en ze hechten geloof aan de talmudische traditie.5 Blavatsky schrijft:
Hoe voorzichtig men ook moet zijn bij het aannemen van iets over Jezus uit joodse bronnen, toch moet men erkennen dat ze in sommige zaken (wanneer hun rechtstreekse belangen bij het meedelen van feiten geen rol spelen) in hun mededelingen nauwkeuriger zijn dan onze goede maar al te afgunstige kerkvaders.6
De Talmud werd tussen de 2de en 6de eeuw n.Chr. uit eerdere tradities samengesteld. De daarin verspreid voorkomende passages die betrekking hebben op Jeshu werden in de middeleeuwen samen met ander materiaal uitgewerkt in een boek, de Toldoth Jeshu (Het leven van Jezus). Terwijl de Talmud een nogal nuchter werk is, staat de Toldoth Jeshu vol met wilde verhalen, die duidelijk niet bedoeld zijn om als historisch te worden opgevat. De verklaringen over Jezus in de Talmud en Toldoth zijn soms nogal verward, en sommige werden – nadat het evangelieverhaal was ontstaan – waarschijnlijk geschreven om christelijke overtuigingen belachelijk te maken (bijvoorbeeld het verhaal dat Jezus’ moeder een overspelige vrouw was en Jezus een onecht kind, en het verhaal dat Jezus’ discipelen zijn dode lichaam ontvreemdden en verborgen).
De Talmud spreekt ook over een man genaamd Ben Stada (‘een afvallige’), die soms staat voor Jezus, hoewel een van de passages aangeeft dat hij rond 100 n.Chr. leefde – bijna 200 jaar na de dood van koning Jannaeus. Dit mag echter niet worden gebruikt als een excuus om de hele rabbijnse traditie over Jezus als niet historisch en onbetrouwbaar te verwerpen, vooral omdat Ben Stada oorspronkelijk een afzonderlijke figuur lijkt te zijn geweest die later werd verward met Jeshu.7 G.R.S. Mead toont aan dat de datum 100 v.Chr. onderdeel is van de oudste laag van de Talmud en ouder is dan de verhalen die de latere datum bevatten, en die voor polemische doeleinden werden ontwikkeld door de Lydda- (of Lud-)school van de rabbi’s.8
De eerste christenen waren goed bekend met de joodse verhalen over Jezus. De heidense filosoof Celsus, die beroemd was om zijn argumenten tegen het christendom, verwees naar de in zijn tijd (ca. 170 n.Chr.) gangbare joodse traditie dat Jezus naar Egypte ging, waar hij magie leerde en later naar huis terugkeerde en begon te beweren dat hij een god was. De echtgenoot van Maria, Jezus’ moeder, was een timmerman, en zou zich van haar hebben gescheiden nadat was gebleken dat ze overspel had gepleegd. Beschaamd zwierf ze rond en in het geheim schonk ze het leven aan Jezus; zijn echte vader zou een soldaat zijn geweest, genaamd Panthera (of Pandera). Origenes, een kerkvader uit de 3de eeuw, vond dit verhaal van voldoende belang om de moeite te nemen ertegen te argumenteren in zijn boek tegen Celsus. Aan het einde van de 2de eeuw gaf de vurige kerkvader Tertullianus in een schimprede tegen de joden aan dat hij zich bewust was van verschillende elementen van de Jezus-verhalen uit de Talmud, en ook een aantal bijkomende elementen die niet in de Talmud worden genoemd, maar die werden opgenomen in de Toldoth Jeshu, die pas vele eeuwen later op schrift werd gesteld.9
In de 4de eeuw gaf de christelijke heilige Epiphanius een christelijke genealogie waarin Panthera wordt genoemd als de grootvader van Jezus. Hij beweert zelfs dat Jezus in de tijd van koning Jannaeus leefde, maar zegt vervolgens dat Jezus is geboren in 2 v.Chr., ongeveer 70 jaar na de dood van Jannaeus!10 Hiermee probeerde Epiphanius zich te ontdoen van de joodse traditie over Jezus door elementen ervan in zijn eigen (duidelijk fictieve) verhaal op te nemen, maar maakte zich blijkbaar geen zorgen om de overduidelijke ongerijmdheid waartoe dit leidde.
Volgens het evangelie van Mattheus moesten Jozef en Maria met de baby Jezus vluchten naar Egypte omdat koning Herodes had bevolen dat alle jongens die in Bethlehem waren geboren, moesten worden gedood. Zoals al is vermeld zegt de Talmud dat Ben Perachiah met Jeshu naar Egypte vluchtte om te vermijden dat hij door koning Jannaeus zou worden gedood. In tegenstelling tot het christelijke verhaal van de ‘kindermoord’ onder Herodes, waarvoor geen historisch bewijs bestaat, is de vervolging van de Farizeeën door Alexander Jannaeus een historisch feit.11 Gesteund door de Sadduceeën zegevierde Jannaeus na zes jaar strijd rond 88 v.Chr. over de Farizeeën. Hij zou 800 van hen hebben gekruisigd en liet de keel van hun vrouwen en kinderen voor hun ogen doorsnijden; 8000 andere rabbi’s vluchtten naar Judea. De ‘kindermoord’ kan ten dele op dit feit worden gebaseerd (ingewijden werden soms ‘onschuldigen’ of ‘kinderen’ genoemd). Er moet echter worden opgemerkt dat het thema van een goddelijk of halfgoddelijk kind dat door een slechte koning wordt gevreesd in de heidense mythologie veel voorkomt.
Volgens de evangeliën werd Jezus gekruisigd. Paulus en Petrus, die schreven vóór de evangeliën werden samengesteld, zeggen echter dat hij werd ‘opgehangen aan een boom’ (Galaten 3:13, Handelingen 5:30, 10:39). De Jezus uit de Talmud zou (in overeenstemming met de joodse wet) zijn gestenigd en opgehangen aan een boom. Jezus’ kruisiging is natuurlijk ook symbolisch. Christus vertegenwoordigt zowel de spirituele zon (waarvan de fysieke zon het symbool is) als het spirituele zelf in ieder individu. Het kruis geeft het snijpunt van de ecliptica en de hemelequator weer, en ook de onderlinge afhankelijkheid van geest (de verticale balk) en stof (de horizontale). Zoals de zon wordt ‘wedergeboren’ op het moment van de lentenachtevening, wanneer zijn baan de hemelequator kruist, en begint aan zijn reis naar het noorden langs de ecliptica, zo is het doel van inwijding om een einde te maken aan de ‘kruisiging’ van het hogere zelf in de wereld van stof door een tweede of spirituele geboorte tot stand te brengen, waarin de lagere aard wordt omgezet en verenigd met de hogere. Tijdens de inwijdingsbeproevingen ligt de kandidaat vaak op een kruisvormige bank.
Het thema van een goddelijk of halfgoddelijk wezen dat wordt opgeofferd tegen een boom, een paal of een kruis en vervolgens weer tot leven wordt gebracht, komt in de heidense mythologie vaak voor. Zo vierden de heidenen in het noorden van Israël op het moment van de lentenachtevening de dood en de opstanding van de uit een maagd geboren Tammuz-Osiris. In Klein-Azië (waar de vroegste christelijke kerken werden gevestigd) werd een soortgelijke ceremonie gehouden voor de uit een maagd geboren Attis, die aan een boom stierf, in een grot werd begraven en dan op de derde dag verrees.12
Jezus de Nazar
De Hebreeuwse naam voor christenen is altijd notzrim geweest, en hoewel de huidige christenen beweren dat het christendom pas begon in de 1ste eeuw n.Chr., beschouwden de 1ste eeuwse christenen in Israël zichzelf als een voortzetting van de notzri-beweging, die ongeveer 150 jaar had bestaan.1 In de rabbijnse traditie wordt Jeshu ben Pandera ook wel Jeshu ha-Notzri (Jezus de Nazar) genoemd. Het Griekse equivalent van notzri is nazoraios. De stam van dit woord betekent ‘zichzelf afgezonderd houden’ – een indicatie van het ascetische karakter van deze sekte. De eerste christenen dachten dat nazoraios (ook weergegeven met Nazar/Nazireeër, Nazoreeër of Nazarener) een persoon uit Nazareth betekende en daarom werd aangenomen dat Jezus in Nazareth leefde. Maar het oorspronkelijke Hebreeuws voor Nazareth is Natzrat en een persoon uit Nazareth is een Natzrati. De uitdrukking ‘Jezus van Nazareth’ is dus een onjuiste vertaling van ‘Jeshu ha-Notzri’.
Tijdens de opkomst van het christendom was er in het Midden-Oosten een grote religieuze verscheidenheid, zoals is bevestigd door de Nag-Hammadi-geschriften en de Dode-Zeerollen. Veel van de verschillende sekten – bijvoorbeeld Essenen, Therapeuten (lett. ‘genezers’), Nazars, Nabatheeën, Ebionieten en gnostici – waren nauw met elkaar verbonden en vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zoals H.P. Blavatsky zegt, ze ‘waren allemaal met heel kleine verschillen volgelingen van de oude theürgische mysteriën’.2 Verschillende wetenschappers hebben gewezen op de overeenkomsten tussen oosterse religieuze tradities (vooral het boeddhisme en brahmanisme) en de ideeën van de Essenen, Nazars en gnostici. Handelsroutes tussen de Grieks-Romeinse wereld en het Verre Oosten werden geopend in de tijd dat het gnosticisme bloeide (80-200 n.Chr.), boeddhisten stonden in contact met de gnostische christenen in het zuiden van India, en generaties lang hadden boeddhistische zendelingen bekeerlingen gemaakt in Alexandrië en elders in het Midden-Oosten.3
Volgens Blavatsky waren de Essenen ‘de bekeerlingen van boeddhistische zendelingen die ooit Egypte, Griekenland en zelfs Judea hadden overspoeld sinds het bewind van Asoka’ (midden 3de eeuw v.Chr.).4 Ze zegt dat hoewel Jezus een leerling was van de Essenen, hij geen strikte Esseen was omdat hij het over een aantal formele voorschriften niet eens was met zijn eerste leraren.
[D]e Nazareense hervormer gaf, na in hun woningen [d.w.z. van de Essenen] in de woestijn te zijn getraind en in de mysteriën te zijn ingewijd, de voorkeur aan het vrije, onafhankelijke leven van een rondzwervende nazaria, en scheidde (of inazareniseerde) zich dan ook van hen af, waardoor hij een reizende therapeut, een nazaria, een genezer, werd.5
Ze beschrijft de Nazars als ‘een klasse van Chaldeeuwse ingewijden’ en ‘kabbalistische gnostici’.6 Over Jezus’ missie schrijft ze:
De drijfveer van Jezus was blijkbaar dezelfde als die van Gautama Boeddha, namelijk om de mensheid in het algemeen van dienst te zijn door een godsdiensthervorming teweeg te brengen die haar een religie van zuivere ethiek zou geven . . .
In zijn immense, onzelfzuchtige liefde voor de mensheid beschouwt hij het als onrechtvaardig om de velen de resultaten van de door enkelen verkregen kennis te onthouden. Daarom predikt hij dit resultaat – het één-zijn van een spirituele God van wie de tempel in ieder van ons is, en in wie wij leven, zoals hij in ons leeft – in de geest.7
De Mandeeën beweerden dat Jezus Nebu was, de onechte messias, en de vernietiger van de oude orthodoxe religie, terwijl andere tegenstanders zeiden dat hij de grondlegger van een nieuwe sekte van Nazars was. Het Hebreeuwse woord naba betekent ‘spreken op basis van inspiratie’, en Nebo is de god van wijsheid en ook de planeet Mercurius. De hindoes noemen deze planeet Budha (‘een wijze’), en ze is nauw verbonden met de Boeddha (‘een ontwaakte’). Ook de talmudisten zijn van mening dat Jezus werd geïnspireerd door de genius of leidende geest van Mercurius.8 Volgens de moderne theosofische traditie is er een nauwe band tussen Jezus en Boeddha, die samenhangt met Jezus’ status als een avatara.
Jezus als avatara
De term ‘avatara’ betekent de ‘afdaling’ van een goddelijk wezen dat overschaduwt en werkt door middel van een menselijk voertuig. Mahatma KH verklaarde dat de mens Jeshu ‘een sterveling was zoals ieder van ons, een adept meer door zijn ingeboren zuiverheid en onbekendheid met het werkelijke kwaad dan door wat hij van zijn ingewijde rabbi’s en de (in die tijd) al snel ontaardende Egyptische hiërofanten en priesters had geleerd’.1 Jezus was chrestos (goed en heilig), en werd pas christos (‘gezalfd’, d.w.z. verheerlijkt) toen de hemelse macht door hem begon te werken. Zoals Blavatsky uitlegt:
Westerse theosofen vatten de Christos op zoals de gnostici uit de eeuwen die aan het christendom voorafgingen dat deden, en zoals de aanhangers van de Vedanta hun Krishna opvatten: ze maken onderscheid tussen de stoffelijke mens en het goddelijke beginsel dat, in het geval van een avatara, hem bezielt.2
Om een volledige avatara te vormen, is een derde element nodig: het fysiek-astrale lichaam en de spiritueel-goddelijke entiteit moeten worden verbonden door een psychisch gestel dat wordt verstrekt door een meester van wijsheid met de status van een boeddha. Blavatsky en De Purucker geven aan dat in het geval van Jezus deze schakel werd verschaft door de adept die in zijn meest recente incarnatie bekendstond als Gautama Boeddha.3 Toen de Boeddha de verlichting bereikte, zou zijn spirituele zelf de toestand van nirvana zijn ingegaan, terwijl zijn tussenliggende zelf, de bodhisattva, na zijn dood als een nirmanakaya in de etherische atmosfeer van de aarde bleef, zodat deze de menselijke evolutie kon blijven helpen.4
De Purucker verklaart dat avatara’s mensen zijn met buitengewone spirituele en intellectuele vermogens die een goddelijke straal belichamen, en die geen menselijk karma hebben, omdat ze geen reïncarnaties zijn van een gewone menselijke ziel die op deze aarde evolueert. Ze worden op cyclische momenten in de geschiedenis van de mens door een daad van witte magie gevormd om de spirituele invloed van een goddelijk wezen in menselijke aangelegenheden te brengen.5 Het gekozen kind wordt, nog vóór het is geboren, overschaduwd door de ziel van de Boeddha, die over het desbetreffende lichaam waakt en het versterkt tot het de meer volledige incarnatie van de spirituele en intellectuele krachten van de Boeddha kan ontvangen. Enige tijd later, meestal als het geleende lichaam volwassen is geworden, stijgt de ziel van de Boeddha op in de ether en verbindt zich met de wachtende godheid, en vanaf dat moment, dat gewoonlijk plaatsvindt tijdens de inwijding op het moment van de winterzonnestilstand, bestaat de avatara als een volledige entiteit en begint aan zijn werk.6 De Purucker schrijft:
Een avatara doet zich in onze wereld gewoonlijk voor wanneer een god een inwijding doormaakt en een mens het voertuig verschaft dat die god in staat stelt af te dalen in wat voor de goddelijke sferen een onderwereld is. Wanneer een mens op ons gebied een overeenkomstige inwijding doormaakt, daalt die mens af in de onderwereld, waar een bewoner daarvan meewerkt om aan hem zijn denkende, bewuste voertuig te lenen, en de menselijke monade in staat te stellen zich daar te manifesteren en te werken.7
De Jezus uit de evangeliën lijkt deels mythisch te zijn en deels gebaseerd op een aantal historische figuren, onder wie de Jeshu uit de Talmud. Wat de in de theosofische traditie genoemde avatara Jezus betreft, wijst De Purucker erop dat er geen exoterisch bewijs is dat zo’n figuur heeft geleefd en onderricht.8 Hij kan zijn geboren in 107 v.Chr.,9 en Blavatsky citeert een duistere passage uit een ‘geheim werk’, waaruit men zou kunnen opmaken dat hij in zijn 33ste jaar stierf (d.w.z. in 75-74 v.Chr.).10*
*Ook over Sankaracharya, de grote Vedanta-leraar uit India, wordt gezegd dat hij door de Boeddha werd overschaduwd. Hij werd geboren in 510 v.Chr., en verkoos om te sterven in zijn 33ste jaar. Een commentaar legt uit: ‘Op de leeftijd waarop men uit vrije wil zijn lichaam aflegt, op die leeftijd zal hij tegen zijn wil moeten sterven in zijn volgende incarnatie.’11
Volgens de Talmud zou Bileam (de naam betekent ‘iemand die het volk vernietigt of doet ontaarden’) – waarmee soms Jeshu wordt aangeduid – zijn overleden toen hij 33 jaar was. De Toldoth Jeshu geeft aan dat Jeshu langer leefde dan Jannaeus, die tussen 79 en 76 v.Chr. stierf. Hij werd opgevolgd door zijn vrouw, Salome, die ongeveer negen jaar regeerde en in tegenstelling tot haar man welwillend stond tegenover de Farizeeën. Misschien zijn zowel Joshua ben Perachiah als Jeshu pas na de dood van Jannaeus naar Judea teruggekeerd.12
Het Nieuwe Testament geeft niet aan hoe oud Jezus was toen hij stierf, hoewel hij zou zijn begonnen te prediken toen hij 30 was. Sommigen van de eerste christenen zeiden dat zijn prediking een jaar duurde. De kerkvader Irenaeus verwierp dit, en beweerde dat Jezus’ prediking 20 jaar duurde. Onder christenen wordt tegenwoordig aangenomen dat zijn missie 3 jaar duurde, en dat hij werd gekruisigd in zijn 33ste jaar.13
In de theosofische literatuur wordt gezegd dat Jezus de avatara voor het Vissentijdperk was, het tijdperk dat wordt afgesloten nu we het Watermantijdperk ingaan.14 Vissen spelen een belangrijke rol in de beeldspraak van het levensverhaal van Jezus. De apostelen stonden bekend als ‘vissers van mensen’. De eerste christenen noemden zichzelf ‘kleine vissen’, en gebruikten het Griekse woord ichthus (‘vis’) als een codewoord voor Jezus, want het werd gezien als een acroniem voor ‘Jezus Christus, zoon van God, verlosser’. In het evangelie van Johannes helpt Jezus zijn discipelen op wonderbaarlijke wijze om een grote vangst van 153 vissen aan land te brengen. 153 is een heilig getal dat verband houdt met de vesica piscis (‘visblaas’), een oud pythagorisch symbool dat door de eerste christenen werd gebruikt om hun geloof aan te duiden.15
Figuur: Twee cirkels, die geest en stof symboliseren, worden samengebracht in een heilig huwelijk. Wanneer de omtrek van de ene cirkel het middelpunt van de andere raakt, ontstaat de visvorm bekend als de vesica piscis. De verhouding van de lengte tot de hoogte van deze vorm is 265:153, en staat bekend als de ‘maat van de vis’. Het is de beste benadering met gehele getallen van de vierkantswortel uit 3, en de heersende verhouding in een gelijkzijdige driehoek.
De Purucker zegt dat Jezus ‘kwam tijdens de neerwaartse fase van een cyclus om tenminste enige zaden van geestelijk licht te zaaien, op een moment dat voorafging aan een periode die geestelijk duister zou zijn’. Zijn missie bleek al snel een mislukking te zijn, want hoewel het cyclische moment voor een avatara was aangebroken, werkte alles de spirituele krachten tegen waarvoor hij de weg had vrijgemaakt, en de leringen die hij had nagelaten waren binnen 100 jaar ontaard.16 De leer van reïncarnatie en karma, bijvoorbeeld, werd vervangen door het irrationele en onrechtvaardige dogma dat het geloof in Jezus voldoende is om ons te verlossen van al onze zonden en te verzekeren van een eeuwigheid van hemelse gelukzaligheid, terwijl niet-gelovigen eeuwige kwelling in de hel te wachten staat.
Het woord ‘Christus’ verwijst naar veel meer dan één enkele figuur. In zijn brief aan de Colossenzen (1:25-8) beschrijft Paulus zichzelf als iemand die de opdracht heeft gekregen om ‘het geheim dat eeuwenlang en gedurende vele generaties verborgen is gebleven’ bekend te maken: ‘Het geheim is dit: Christus is in u!’ Zoals Timothy Freke en Peter Gandy opmerken, is dit ‘de eeuwige mystieke boodschap van het gnosticisme en de heidense mysteriën – dat zich binnen ieder van ons de ene ziel van het universum bevindt, de logos, de universele demon, de geest van God’.17 Het doel van onze evolutionaire pelgrimstocht is om deze innerlijke christus of boeddha-natuur in de loop van talloze levens volledig tot uitdrukking te brengen. Zoals Blavatsky zegt:
Christus – de ware esoterische verlosser – is geen mens, maar het goddelijke beginsel in ieder mens. Wie ernaar streeft om de geest – die door zijn eigen aardse hartstochten in hem gekruisigd is en diep begraven ligt in het ‘graf’ van zijn zondige vlees – weer tot leven te brengen; wie de kracht heeft om de steen van de stof voor de deur van zijn eigen innerlijke heiligdom weg te rollen, hij heeft de verrezen Christus in zich. De ‘mensenzoon’ is geen kind van de slavin (het vlees), maar in feite van de vrije vrouw (geest), het kind van de eigen daden van de mens, en de vrucht van zijn eigen spirituele werk.18
Blavatsky vertelt dat ze ooit met haar Tibetaanse leraar, Morya, in een grote grottempel in de Himalaya was. Er waren veel standbeelden van adepten, en terwijl haar leraar op een van de beelden wees, zei hij: ‘Dit is degene die jullie Jezus noemen. We rekenen hem tot een van de grootsten onder ons.’19 Het belang van Jezus wordt in de volgende passage benadrukt:
Het gehele beschaafde deel van de heidenen die van Jezus hadden gehoord hielden hem in ere als een filosoof, een adept die ze op hetzelfde niveau plaatsten als Pythagoras en Apollonius. . . . Geen enkel bewijs hier op aarde dat hem als een geïncarneerde god voorstelt, kan het kritische onderzoek van de wetenschap doorstaan; als een van de grootste hervormers, als hardnekkige tegenstander van alle theologische dogmatiek, als vervolger van religieus fanatisme, en leraar van een van de verhevenste ethische stelsels, is Jezus een van de meest edele en duidelijk omlijnde figuren in het panorama van de geschiedenis van de mens. De tijd waarin hij leefde wijkt dan misschien elke dag verder terug in de duistere, wazige nevelen van het verleden, de christelijke theologie, die gebaseerd is op menselijke verbeelding en gesteund wordt door onhoudbare dogma’s, kan, nee moet elke dag meer van haar onverdiende prestige verliezen, maar de grootse figuur van de filosoof en hervormer van de ethiek zal – in plaats van te verbleken – met elke eeuw duidelijker en meer uitgesproken naar voren komen. Ze zal pas overal hoogtij vieren op de dag waarop de hele mensheid slechts één vader erkent – de onbekende daarboven – en één broeder – de hele mensheid hier beneden.20
Verwijzingen
Jezus als fictie
1. Geciteerd in G.A. Wells, The Jesus Myth, Chicago, IL: Open Court, 1999, blz. ix-x.
2. Zie ‘The origins of Christianity’.
3. H.P. Blavatsky Collected Writings, Wheaton, IL: Theosophical Publishing House, 1950-91, 9:225; zie ook 8:373, 11:495. Zie H.J. Spierenburg (samensteller), The New Testament Commentaries of H.P. Blavatsky, San Diego, CA: Point Loma Publications, 1987.
4. G. de Purucker, Aspecten van de occulte filosofie, Den Haag: TUPA, 1999, blz. 722; zie ook Dialogen van G. de Purucker, Den Haag: TUPA, 2005, 2:670.
Een historische Jezus?
1. Robert M. Price, Deconstructing Jesus, Amherst, NY: Prometheus Books, 2000, blz. 15-16.
2. Earl Doherty, The Jesus Puzzle: Did Christianity begin with a mythical Christ?, Ottawa: Canadian Humanist Publications, 1999, blz. 26, 149, 294-5, 331.
3. The Jesus Myth, blz. 102-3.
4. Deconstructing Jesus, blz. 150; zie ook The Jesus Puzzle, blz. 169-70, 173, 177-8, 197-8.
5. Hayyim ben Yehoshua, ‘Refuting missionaries’, http://mama.indstate.edu.
6. Alvar Ellegard, Jezus: Honderd jaar voor Christus, Baarn: Tirion, 2000.
7. Zie Earl Doherty’s bespreking van het boek van Ellegard en Ellegards antwoord, http://jesuspuzzle.com/jesuspuzzle/BkrvEll.htm.
8. Michael O. Wise, The First Messiah: Investigating the savior before Christ, New York: HarperSanFrancisco, 1999.
9. Deconstructing Jesus, blz. 59.
Jezus in de Talmud
1. GRS Mead, Did Jesus Live 100 BC? (1903), Kila, MT: Kessinger Publishing Company, g.d.; zie ‘Jesus in the Jewish tradition’, https://www.davidpratt.info/mead.htm.
2. ‘Refuting missionaries’.
3. Stephen G. Wilson, Related Strangers: Jews and Christians 70-170 CE, Minneapolis, MN: Fortress, 1995, blz. 183-94; J. Klausner, Jesus of Nazareth: His life, times, and teaching, Londen: George Allen & Unwin, 1947, blz. 18-54; R. Travers Herford, Christianity in the Talmud and Midrash, Londen: Williams & Norgate, 1903, blz. 35-96, 344-60.
4. Timothy Freke en Peter Gandy, De mysterieuze Jezus: Was Jezus oorspronkelijk een heidense god?, Den Haag: Synthese, 2005, blz. 165-6, 188; Doherty, The Jesus Puzzle, blz. 204; Ellegard, brief, 19 mei 2000.
5. H.P. Blavatsky, Isis ontsluierd , Den Haag: TUPA, 2010, 2:234-6, 454; Blavatsky Collected Writings, 4:361-2, 8:189, 380-2, 460-1, 9:224-6; G. de Purucker, Word Wisdom in the Esoteric Tradition, San Diego, CA: Point Loma Publications, 1980, blz. 142-8; G. de Purucker, De esoterische traditie, Den Haag: TUPA, 2001, blz. 652-4.
6. Isis ontsluierd, 2:236.
7. Christianity in the Talmud and Midrash, blz. 344-7; Related Strangers, blz. 186; ‘Refuting missionaries’.
8. Did Jesus Live 100 BC?, blz. 414-9.
9. Op.cit., blz. 127-33, 244, 281-3.
10. Op.cit., blz. 388-412; Blavatsky Collected Writings, 4:361vn, 8:382vn.
11. Did Jesus Live 100 BC?, blz. 138-9; Acharya S, The Christ Conspiracy: The greatest story ever sold, Kempton, IL: Adventures Unlimited, 1999, blz. 326; H.P. Blavatsky, De geheime leer, Den Haag: TUPA, 1988, 2:572vn.
12. ‘Refuting missionaries’.
Jezus de Nazar
1. ‘Refuting missionaries’.
2. Isis ontsluierd, 2:168.
3. Elaine Pagels, De gnostische evangeliën, Amerongen: Gaade, 1985, blz. xviii; The Christ Conspiracy, blz. 110-1, 322-3; Acharya S, Suns of God: Krishna, Buddha and Christ unveiled, Kempton, IL: Adventures Unlimited, 2004, blz. 319-31.
4. Isis ontsluierd, 2:154-5, 50, 576-7; Blavatsky Collected Writings, 9:137.
5. Isis ontsluierd, 2:168-9.
6. Blavatsky Collected Writings, 14:123, 150.
7. Isis ontsluierd, 2:156, 660.
8. Op.cit., 2:155; Blavatsky Collected Writings, 14:395.
Jezus als avatara
1. A.T. Barker (samensteller), De mahatma brieven aan A.P. Sinnett, Den Haag: TUPA, 1979, blz. 382.
2. Blavatsky Collected Writings, 8:374.
3. Op.cit., 14:396vn; G. de Purucker, Beginselen van de esoterische filosofie, Den Haag: TUPA, 1998, blz. 312; G. de Purucker, Bron van het occultisme, Den Haag: TUPA, 2de druk, 2006, blz. 539, 553, 582.
4. Blavatsky Collected Writings, 14:388-99; Bron, blz. 581-8.
5. De esoterische traditie, blz. 563-6; Bron, blz. 539-42.
6. Dialogen van G. de Purucker, 2:582-3; Bron, blz. 552-3.
7. Op.cit., blz. 556.
8. Aspecten van de occulte filosofie, blz. 64.
9. Brief van H.P. Blavatsky aan W.Q. Judge, 23 februari 1887; Aspecten, blz. 428.
10. Blavatsky Collected Writings, 14:404-5.
11. Op.cit., 14:405.
12. Did Jesus Live 100 BC?, blz. 140-1, 188, 199-201.
13. Word Wisdom in the Esoteric Tradition, blz. 131-2.
14. De esoterische traditie, blz. 606; Bron, blz. 756-7.
15. David Fideler, Jesus Christ, Sun of God: Ancient cosmology and early Christian symbolism, Wheaton, IL: Quest Books, 1993, blz. 161-2; De mysterieuze Jezus, blz. 52-3.
16. Dialogen, 1:504-8; Beginselen, blz. 478-80.
17. De mysterieuze Jezus, blz. 201.
18. Blavatsky Collected Writings, 8:173.
19. Op.cit., 8:402.
20. Isis ontsluierd, 2:175-6.