Het Theosofisch Genootschap

T. Subba RowPublicatie van de KTMG-verslagen*

Grace F. Knoche

*Deze recensie verscheen in The Theosophical Forum, februari 1948, toen het eerste deel van The Dialogues of G. de Purucker (in het Engels in drie delen) was gepubliceerd.

Arthur L. Conger, redacteur, was gemachtigd om het vertrouwelijke verslag openbaar te maken en te publiceren van de Katherine Tingley Memorial Group, een esoterische groep die door G. de Purucker werd gevormd, kort nadat hij in 1929 het leiderschap van de Theosophical Society op zich had genomen. Volgens deze recensent heeft hij daarmee niet alleen de theosofische beweging in haar verschillende vertakkingen, maar de hele wereld een grote dienst bewezen. Onder de titel The Dialogues of G. de Purucker [Dialogen van G. de Purucker], waarvan Deel 1 nu voor ons ligt en zojuist van de pers is gerold, staan de eerste tien verslagen als een indrukwekkend getuigenis van de geestelijke impuls die GdeP door esoterisch onderricht aan de Society heeft gegeven.

Sinds de veertiende eeuw toen Tsongkhapa, de grote Tibetaanse wijze, begon om gedurende het laatste kwart van elke eeuw steeds een bijzondere mahatmische kracht de wereld in te zenden, heeft de centrale Broederschap vooral de westerse wereld onder haar hoede genomen. Soms waren die pogingen nutteloos, omdat het terrein onvruchtbaar was; op andere momenten vond er een opvallende omwenteling plaats, die verlichting en een revolutie van de geest teweegbracht.

Het was pas bij de belangrijke poging van 1875, die de geboorte markeerde van de tegenwoordige Theosophical Society, dat het terrein vruchtbaar genoeg was om het zaad te doen ontkiemen dat op die manier was gezaaid, en haar oogst naar de volgende eeuw over te brengen. Nu we het laagste punt van onze huidige eeuw naderen merken we de kracht op van de duisternis die in slagorde staat opgesteld tegen de krachten van het Licht. De cyclische vraag rijst: Is de theosofische beweging zoals deze wordt vertegenwoordigd door haar verschillende theosofische organisaties en meer in het bijzonder door een kleine maar vitale groep van vrijwilligers die zijn toegewijd, voldoende alert om de uitdaging van de komende halve eeuw aan te gaan? Of zal het oogsten van de karmische vruchten van 75 jaar theosofische arbeid het denken van de huidige theosofen zo verteren dat ze de grotere taak over het hoofd zien: die van het voorbereiden van het terrein voor de nieuwe cyclus van mahatmische kracht die zal komen voor de inspanning van 1975?

Alle organisaties, ongeacht hun oorsprong, hebben van nature de neiging om te verstarren – en de TS vormt geen uitzondering. Om haar belangen te beschermen, zoals Judge ons op welsprekende manier in herinnering brengt in zijn Brieven die me hebben geholpen, hebben de Beschermers herhaaldelijk ‘schokken’ toegediend. Men hoeft slechts oppervlakkig bekend te zijn met de theosofische geschiedenis om in één oogopslag te beseffen dat de TS nooit die talrijke ‘schokken’ had kunnen overleven als de Loge deze niet had aangemoedigd. Keer op keer is het dynamiet van de geest gebruikt om de harde ondergrond van zelfgenoegzaamheid te verbrijzelen opdat het zaad van het echte occultisme, dat nu uitgroeit tot een krachtige boom, kan leven.

Vandaag de dag, in 1948, twee jaar vóór het punt halverwege onze eeuw, heeft A.L. Conger, zowel innerlijk als uiterlijk het hoofd van de Theosophical Society, de meest recente van die ‘weldadige schokken’ toegebracht door het openbaar maken en publiceren van wat gedurende 18 jaar ‘voor de wereld geheim werd gehouden’. Dat er een kreet van ontzetting en verrassing zal worden geslaakt door enkele verstarde geesten is te verwachten, maar geen enkele hoeveelheid vooroordeel kan iets afdoen aan de kracht om te helen en te zegenen die deze publicatie zal geven. Dat er mensen zijn geweest van wie het verlangen naar vooruitgang voor zichzelf door speciale privileges het mededogen van hun hart heeft afgestompt, is geen reden dat de wereld in het algemeen zou moeten lijden. Want de mensheid, die door de aanvallen van de laatste jaren deemoedig, zoekend en van wanhoop vervuld is, wacht op de levende geestelijke boodschap uit het hart van een leraar. Hier in deze Dialogen tussen leraar en leerling, zoals de redacteur in zijn voorwoord verklaart, ‘zal de serieuze onderzoeker met een vastberadenheid die even groot is als zijn aspiratie . . . het pad vinden dat naar de ‘hoogten van verlichting’ leidt’ (blz. vi).

Dat een door gelofte gebonden lid van de KTMG niet kon spreken om deze wijsheid met anderen te delen wordt stilzwijgend begrepen. Dat alleen een leraar kon worden gemachtigd om dit verslag openbaar te maken spreekt evenzeer vanzelf. De huidige publicatie draagt de kenmerken van zo’n autoriteit – en laat op dit karmische keerpunt in de geschiedenis van de wereld de profetie die dr. De Purucker enkele maanden vóór zijn heengaan heeft uitgesproken, in vervulling gaan:

Ik kan heel duidelijk zien dat de tijd waarschijnlijk zal komen dat wij wat we nu esoterisch noemen, openbaar zullen maken en uitgeven, omdat het moment zal zijn gekomen om dit te doen. Maar dat betekent nog niet dat iemand van u het recht heeft zijn eed van geheimhouding te breken. Het is niet aan mij om te zeggen wanneer. Het is aan Hen die meer weten dan een van ons hier, maar ik voel dat het gaat gebeuren.
Bijeenkomst van 26 mei 1942, blz. 143

Kijk naar de esoterische geschiedenis van de wereld. Merk op dat keer op keer dat wat in een periode esoterisch, verborgen, occult was, in toekomstige tijden algemene kennis wordt. Wat te denken van de mysteriën van Eleusis en Samothrake, van Ecbatana en Thebe? Wat te denken van de geheime instructies die werden gegeven in de tempels van Isis in de Romeinse tijd, toen ingewijden training en innerlijke discipline nastreefden en daarna terugkeerden onder het volk om hen te onderrichten?

De TS heeft de oeroude regel trouw gevolgd. Judge, bijvoorbeeld, verkondigde in zijn ‘Order No. II van 1894’, uitgegeven op 3 december in New York, aan de leden van Esoterische Sectie dat HPB’s

ES-Instructies I, II en III van deze School [ES] niet langer geheim zijn met de volgende uitzonderingen:

Het A.E. [Aurische Ei].
De diagrammen en platen – in zwart-wit en in kleur – en hun toelichting.
De correspondenties.
Het woord en de heilige formules.

Dertig jaar later betreedt GdeP het theosofische toneel. En wat gebeurt er? Opnieuw wordt het esoterische exoterisch, en niet alleen onderwijst hij openlijk over het aurische ei, de correspondenties met uitgebreide diagrammen, enz., maar hij maakt ze in gedrukte vorm openbaar in zijn Beginselen van de esoterische filosofie, het vertrouwelijke verslag van de ‘Loge van Licht’ die de esoterische lezingen omvatte die door hem van 1924–1927 onder leiding van Katherine Tingley werden gegeven.

Maar nu komt de vraag: als alles wat esoterisch was wordt gepubliceerd, waaruit zal de ES dan bestaan? Wat blijft er over voor die leerlingen die in hun hart naar meer verlangen dan wat de exoterische boeken verschaffen?

Zou iemand denken dat de ES, en meer nog haar hogere graden, bij het onthullen van edeler en diepere leringen alleen op intellectuele training is gebaseerd? Als dat zo was, dan kan hij beter de balans opmaken van zijn aspiraties. Als alle verborgen kennis van Sambhala zou worden bekendgemaakt, dan zou het nog steeds esoterisch zijn, want het gedrukte woord is zowel een sluier als een onthuller.

De generatie van leerlingen die in deze tijd ‘ontwaking’ ontvangen van het huidige theosofische hoofd zullen inzien dat het KTMG-verslag een taak inhoudt die aan hen is toevertrouwd als vaders en moeders van de generatie die de theosofische verantwoordelijkheden van de cyclus van 1975-2000 op zich moeten nemen. Is het zo vreemd dat de Broederschap ervoor is dat de sluier van de waarheid verder wordt weggetrokken? Is het zo opmerkelijk dat zij dit bijzondere inblazen van nieuw leven in de theosofische boom nu ondersteunen, op het punt halverwege de eeuw, dat zelf de eerste periode van zaaien is voor de 21ste eeuw? Is het zo onaannemelijk dat het grote publiek, dat is overstroomd met zogenaamde ‘occulte’, ‘esoterische’ en pseudomystieke boodschappen van door zichzelf tot leraar uitgeroepen figuren, een nieuwe kans wordt geboden om dat wat rechtstreeks uit de bron van hun ene georganiseerde kanaal van esoterische kennis voortkomt, te herkennen en na te volgen? Want ook al is het waar dat de meesters in de exoterische wereld door elk mogelijk kanaal werken, toch is er maar één ‘formeel georganiseerde’ esoterische school. En wat is haar voornaamste doel? In de eerste plaats, zoals herhaaldelijk is verklaard sinds de formele oprichting van de ES in 1888 door HPB, om het weefsel van de TS te versterken, of, vollediger omschreven door GdeP in de KTMG-verslagen:

Het hoofddoel van de ES is om een groep of lichaam te vormen van toegewijde leerlingen die in de eerste plaats aan de TS denken. De ES werd niet alleen opgericht voor de ontwikkeling van individuen of voor het verkrijgen van bijzondere of diepzinnige leringen. Volstrekt niet. Maar om een groep van volkomen loyale en toegewijde theosofen samen te brengen die al hun beschikbare energie, tijd en geld zouden willen geven, zodat het werk van de meesters in de wereld kan doorgaan, met andere woorden de TS. blz. 108

Waarom was het nodig, toen de ES eenmaal was opgericht, dat een andere of hogere groep met een soortgelijk doel werd gevormd? Zoals de ES het hart is van de TS, kan er van de KTMG worden gezegd dat ze het hart was van de ES, zolang de stichter ervan in leven was. Men zou heel goed verder kunnen gaan en zeggen: zoals de KTMG het hart was voor de ES, zo kan er een nog geheimer groep individuen zijn geweest die een gelegenheid werd geboden om de KTMG te bezielen.

Maar – en dit is het punt waar het om gaat: al die groepen die informeel werden opgericht door een leraar als een specifiek trainingsveld sterven noodzakelijkerwijs als groepen bij de dood van hun stichter omdat de Loge hen niet langer als groepen per se kan gebruiken voor de overdracht van hun kracht. Dit zou vanzelfsprekend moeten zijn, want de leraar of boodschapper is de schakel – niet de groep leerlingen, noch ook een of meer boeken. Niettemin zal de occulte en krachtige indruk, gemaakt op de individuele leerlingen die in een bepaalde groep training ondergaan, zijn effect hebben in de loop van de eindeloze eeuwen, en zal – evenredig aan de intensiteit van de aspiratie en de trouw aan de taak die men op zich neemt – werken als een sterke karmische gids naar het nieuwe esoterische kanaal dat door de volgende leraar zal worden geopend.

Zien we niet dat juist dit verschuiven van het toneel van leraar tot leraar een volmaakt kader biedt voor de hoogste test van de leerling? Heeft hij zijn liefde en toewijding uitsluitend gewijd aan het werk van de meesters om zijn eigen diepgewortelde aspiratie te bevredigen; of heeft hij onpersoonlijk, nederig, royaal alles gelegd op het altaar opdat hij in hun dienst kan worden gebruikt? Om een esoterische organisatie gezond te houden is een voortdurend ziftingsproces vereist. De esoterische kracht gaat verder, maar het individu kan al of niet in de stroom verdergaan – geheel afhankelijk van het karmische verslag dat door niemand anders wordt beoordeeld dan door zijn hogere Zelf.

GdeP volgde slechts het patroon van zijn voorgangers. HPB had niet alleen haar ‘Inner Group’ van speciaal gekozen leerlingen aan wie ze de diepere leringen onderwees en van wie ze een strengere discipline vereiste, maar ze was ook het instrument door middel waarvan een bijzondere esoterische stroom vloeide. Dit blijkt op ruime schaal, niet alleen uit exoterische documenten [zie ‘H.P.B. and the Esoteric Section’, The Theosophical Forum, december 1947], maar ook uit haar privécorrespondentie. Judge had zelf, naast een formele ‘Tweede graad’ binnen de reeds gevestigde ES, zijn eigen privédiscipelen voor occulte training. En ook Katherine Tingley was geen uitzondering. Binnen de ES, die door haar op een bepaald moment de ‘L. van L.’, of ‘Loge van Licht’ werd genoemd, startte ze een reeks absoluut geheime kringen of groepen die ze zou ontbinden zodra hun vorm niet langer het occulte doel diende. En toch bleef de esoterische kracht gedurende haar hele periode van leiderschap ononderbroken stromen.

Was het dan zo vreemd dat GdeP innerlijke groepen van verschillende graad zou hebben opgericht om zijn leden verder te trainen?

Bovendien is het niet ‘door toeval’ dat geen van onze leiders, zover de recensent weet, ooit formeel lid was van deze ‘speciale’ of ‘innerlijke’ groepen van hun voorgangers. Judge, bijvoorbeeld, was geen lid van HPB’s ‘Inner Group’ – tot pas na haar dood in 1891, toen hij daarvan formeel lid werd gemaakt, maar dit had toen duidelijk geen occulte consequenties omdat hij alle plichten vervulde van een gezamenlijk Outer Head. Katherine Tingley was lid geworden van de ES onder Judge in oktober 1894, net op tijd om haar intuïtieve steun te geven in het uur van haar grootste nood. Maar dat was alles voorzover dat is opgetekend. Wat GdeP betreft – de geheime kringen die KT soms vormde en dan weer ontbond, opnieuw vormde en opnieuw ontbond, omvatten hem soms wel en soms niet. Wat ons huidige hoofd [Arthur Conger] betreft, het is goed bekend dat hij geen formeel lid werd van de KTMG toen hij daarvoor door GdeP werd uitgenodigd, om redenen waarover tussen hen en hun superieuren volkomen duidelijkheid bestond.

Wat toont dit alles aan? In de eerste plaats dat hoe nauw de band ook is tussen een leraar en zijn opvolger, de leraar zelf zich al of niet bewust kan zijn van wie hem zal opvolgen. Ten tweede dat, wat veelzeggend is, geen van onze leraren ooit formeel zijn opvolger heeft benoemd. Als we geloven, zoals we letterlijk verkondigen, dat de TS onder de beschermende zorg van de meesters staat, is het dan niet duidelijk dat alleen zij het recht hebben om iemand te benoemen? Is het niet even duidelijk dat elk van de mogelijke opvolgers in feite onder rechtstreekse leiding van een meester moet hebben gestaan?

Bijeenkomsten, formele graden, hoe mooi en noodzakelijk ze ook zijn voor de geestelijke natuur van leken-discipelen, zijn voor ‘aangenomen chela’s’ slechts kinderspel, want hun training wordt rechtstreeks gegeven door de Broederschap door middel van het leven zelf. Om nogmaals de Dialogen te citeren:

Hoe meer u vordert in de studie van de esoterie, hoe verder u komt op het pad van chelaschap, des te informeler de dingen worden. Zelfs zozeer dat in de hogere graden geen enkele formaliteit bestaat. De leraar kan in het ene deel van de wereld zijn, zeg in Egypte, in een Europees land, of in Amerika, China, op Java, of ergens anders, en de chela kan op een andere plaats zijn. Laatstgenoemde kan een oproep krijgen, of wat HPB de ‘astrale bel’ noemde. De chela is misschien aan het werk in een veld, hij bestuurt misschien een auto, hij is misschien aan het eten, of zit in een leunstoel, of ligt in zijn bed. Maar zodra de oproep komt, is hij alert en ontvangt hij de boodschap of het bericht in stilte – het wordt dus zelfs niet mondeling gegeven.

De reden hiervoor is dat in de lagere graden een zekere mate van ceremonieel en ritueel diegenen helpt die het geestelijke vermogen om hun gedachten op hogere gebieden te richten nog niet hebben ontwikkeld. Maar in de hogere graden, wanneer dit concentreren van gedachten en deze geestesgesteldheid, wanneer dit verheffen van het denken, instinctief wordt, worden rituele voorschriften en ceremoniën van welke aard ook een obstakel of belemmering. Ze worden een hindernis omdat ze de aandacht afleiden naar uiterlijke zaken.
KTMG-verslag 11, Bijeenkomst op 23 april 1930, blz. 334

Om terug te keren tot het boek zelf dat nu vóór ons ligt. Hierin vinden we, gestalte gegeven op de manier van Socrates, de verheven poging van de leraar, GdeP, om de slapende zaden van chelaschap in het hart van zijn leerlingen wakker te roepen. Niet dat enige leden van de groep die zo werd gestart toen hij leider werd noodzakelijkerwijs ‘geaccepteerde chela’s’ waren, of zelfs materiaal dat in dit leven tot chelaschap kon werden gestimuleerd. Om je vertrouwen in een leraar te stellen, en nauw met hem samen te werken in zijn werk voor de wereld, houdt in dat men een ‘school van geforceerde groei’ betreedt waar niet alleen de ‘kiemen van adeptschap’ worden gestimuleerd, maar ook de zaden van het kwaad krachtig op de voorgrond treden. Weldadig is het karma van hem die deze laatste tot volle activiteit kan brengen en ze dan kan doden.

Niettemin geldt de occulte regel: een leraar heeft als plicht om zo mogelijk de zielengroei te versnellen, en in die mate de vergeestelijking van de mensheid te bevorderen. De vooruitgang van de beschaving vereist een steeds verdere ontsluiering van de waarheid. Naarmate het bewustzijn van de mensen meer ontvankelijk wordt, zal de Broederschap haar boodschappers machtigen om onderricht te geven – aan sommigen mondeling, aan anderen in stilte.

Wat houdt de werkelijke ES dan in? Men hoeft slechts binnen de aura van een ware leraar te komen om dat ongrijpbare stimuleren van de ziel te ervaren dat de discipel ertoe brengt zijn oude geloften weer op te nemen.

Theosofie, het Theosofisch Genootschap, theosofen


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), december 2005, nr. 33.

© 2005 Theosophical University Press Agency