Het Theosofisch Genootschap

Onze richtlijnen*

Een studie van de evolutie van de ‘Doelstellingen van de T.S.’ van 1875 tot 1891

Grace F. Knoche

*Vertaald uit The Theosophical Forum, oktober 1947, blz. 582-7.

Geïnspireerd door de overtuiging dat de Theosophical Society het onvermijdelijke voortvloeisel was van de spirituele vereisten van de eeuw, streefden haar stichters zonder iets te verbergen en zonder dubbelzinnigheid, heldhaftig ernaar om de aandacht te trekken van de beste geesten op elk terrein van denken: wetenschap, filosofie, religie, literatuur, psychisch en spiritueel onderzoek, en ook oosterse filosofie. De pasgeboren Society begon met één veelomvattend doel en verklaarde:

De doelstellingen van de Society zijn het verzamelen en verspreiden van kennis van de wetten die in het heelal gelden.1

Binnen twee jaar publiceerde H.P. Blavatsky Isis ontsluierd dat de westerse wereld verbijsterde met zijn ‘opvallende eigenaardigheden, zijn gedurfdheid, zijn veelzijdigheid en de geweldige verscheidenheid van onderwerpen die worden genoemd en behandeld’, zoals de New York Herald passend opmerkte; verder omschreef de krant het boek als ‘een van de opmerkelijkste voortbrengselen van de eeuw’.

Tegen de winter van 1878 was er door de Theosophical Society (en niet in het minst dankzij het wijdverspreide enthousiasme voor Isis) een voldoende grote scheur ontstaan in het vermolmde materialisme van het religieuze en wetenschappelijke denken om het werk in Amerika aan de beschermende zorg van William Q. Judge over te laten, die toen raadsman van de Society was en al snel zou worden gekozen tot secretaris van de Westerse Afdeling, waarbij generaal Abner W. Doubleday werd benoemd tot ‘President ad interim’.

Onderweg naar India stopten HPB en kolonel Olcott in Londen om de British Theosophical Society (later de London Lodge) te bezoeken; tot de leden daarvan behoorden C.C. Massey, eerw. Stainton Moses, en de eminente bioloog Alfred Russel Walace; ze arriveerden in Bombay op 16 februari 1879. Ondanks ongekende tegenwerking door zowel de overheid als de missionarissen, gaf president Olcott op 23 maart een openbare toespraak in de Framji Cowasji Hall in Bombay ‘voor een groot en enthousiast publiek dat zich in de ruime Hall verdrong’; de gelegenheid markeerde ook een reorganisatie van de functionarissen van de Society met een nieuw reglement (of constitutie), waarbij de oorspronkelijke allesomvattende doelstelling in artikel viii als volgt werd uitgewerkt tot zeven ‘plannen’:

(a) – In de mens het geloof levend houden dat hij een ziel heeft, en het heelal een god.

(b) – Dweperij in elke vorm tegengaan en bestrijden, hetzij als een intolerant religieus sektarisme of geloof in wonderen of iets bovennatuurlijks.

(c) – Voor de bibliotheek van de Society juiste informatie over de verschillende oude filosofieën, tradities en legenden verzamelen en beschrijven, en als de Raad besluit dat het toelaatbaar is, ditzelfde verspreiden op praktische manieren zoals door het vertalen en publiceren van oorspronkelijke werken van waarde, en fragmenten daaruit en commentaren daarop, of de mondelinge instructies van mensen die op hun respectieve vakgebied deskundig zijn.

(d) – Proberen kennis te verkrijgen van alle wetten die het minst worden begrepen door mensen van nu, en die de occulte wetenschappen worden genoemd. Wanneer populair bijgeloof en folklore, hoe fantastisch ook, wordt geschift, kan het leiden tot de ontdekking van lang verloren maar belangrijke geheimen van de natuur. De Society heeft daarom als doel dit soort onderzoek te volgen in de hoop het terrein van wetenschappelijke en filosofische waarneming te verbreden.

(e) – Het bevorderen van een gevoel van broederschap onder alle volkeren; en het helpen bij de internationale uitwisseling van nuttige kunsten en producten, door advies, informatie en samenwerking met alle waardige individuen en organisaties; op voorwaarde echter dat door de Society geen voordeel of percentage zal worden ontvangen voor haar dienstverlening.

(f) – Het bevorderen in iedere praktische zin, in landen waar dat nodig is, van de verbreiding van niet-sektarisch westers onderwijs.

(g) – Tenslotte, en vooral, individuele leden aanmoedigen en helpen om zichzelf intellectueel, moreel en spiritueel te verbeteren.2

De officiële titel van de Society werd hier, kennelijk voor het eerst, bekendgemaakt als ‘De Theosophical Society of Universele Broederschap’ (onze cursivering), waarbij de vierde Regel of het vierde Artikel zelf begint met de woorden: ‘De Society die een Universele Broederschap is . . .’ – een welsprekend bewijs dat het oorspronkelijke plan zoals dat door de meesters was opgevat (zie Mahatma brieven, blz. 10, 20, 27-8, 278) in het openbaar kon worden uiteengezet als onze spirituele richtlijn voor de volgende cyclus van honderd jaar.

Op 17 december 1879 kwam de Algemene Raad van de Society bijeen in het paleis van zijne hoogheid de Maharajah van Vizianagram, Benares, om opnieuw het reglement te herzien, dat na de ratificatie in Bombay op 26 en 28 februari 1880 werd verspreid binnen de snel groeiende TS, waarvan de centra zich bevonden van Parijs tot Egypte, van Boedapest tot Ceylon, Odessa, Corfu en Manila tot Londen en de V.S. – om niets te zeggen van de actieve afdelingen in verschillende delen van India. Ook hier zien we dat wordt verwezen naar de broederschapsgedachte, waarbij Regel I nu de grondtoon zette: ‘De Theosophical Society wordt gevormd op basis van een universele broederschap van de mensheid’. De wijzigingen die werden aangenomen in de zeven ‘plannen’ waren gering, maar niet onbelangrijk: (a) en (b) – veranderingen en toevoegingen zijn door cursivering aangegeven –

(a) – ‘De geestelijke intuïties van de mens levend houden.

(b) – ‘Na grondig onderzoek en bewijs van de irrationele aard ervan, dweperij in iedere vorm tegengaan en bestrijden’, (vervolg als hierboven).

Plan (c) en (e) werden omgewisseld waarbij (e) op de derde plaats kwam; hoewel hun bewoording onveranderd bleef, gaf dit een subtiele maar blijvende nadruk op de richtlijn van het bevorderen van ‘een gevoel van broederschap onder alle volkeren’. (d) en (f) blijven, terwijl (g) nadruk kreeg door uitbreiding:

(g) – Tenslotte, en vooral, individuele leden aanmoedigen en helpen om zichzelf intellectueel, moreel en spiritueel te verbeteren. Maar geen lid zal enige kennis die hem is meegedeeld door een lid van de eerste sectie voor eigen zelfzuchtig gebruik aanwenden; overtreden van deze regels wordt gestraft door royement. En voordat enige van dat soort kennis kan worden meegedeeld, moet de persoon zich binden door een plechtige eed om deze niet voor zelfzuchtige doeleinden te gebruiken, noch ze te onthullen, behalve met toestemming van de leraar.3

In deze periode waren actieve leden van de TS, zo zag men dat, als van nature in te delen in drie categorieën, hoewel er openlijk geen formele classificatie werd gemaakt tot de openingsbijeenkomst in Bombay op 23 maart 1879.4

De Algemene Raad kwam opnieuw bijeen in februari 1881, en wederom werden de Regels van de Society vernieuwd, waarbij dit keer de zeven ‘paden’ tot vier werden samengevoegd:

Ten eerste – Het vormen van een kern van universele broederschap van de mensheid, waarvan de vanzelfsprekende filantropische waarde buiten kijf staat, terwijl de esoterische betekenis van een verenigd zijn op basis van dat plan door de stichters, op grond van een studie van oosterse filosofie, wordt gezien als iets van groot belang.

Ten tweede – Het bestuderen van de literatuur, religie en wetenschap van India, waarvan de stichters dachten dat ze waardevolle waarheden en filosofische inzichten bevatten waarvan de westerse wereld niets weet.

Ten derde – Het aantonen van het belang van dit onderzoek en het herstellen van verkeerde voorstellingen die dit onderzoek hadden belemmerd.

Ten vierde – Het onderzoeken van de verborgen geheimen van de natuur en de latente vermogens van de mens, waarop volgens de stichters de oosterse filosofie licht kan werpen.5

De laatste stroomlijning tot drie doelstellingen die daarna door de TS (met kleine wijzigingen) werden gebruikt, vond plaats op de zesde verjaardag die formeel was gepland op 17 november 1881, maar tengevolge van de uitgebreide reizen van de stichters niet werd gevierd tot 12 januari 1882 toen de Algemene Raad aankondigde dat haar ‘Hoofddoelstellingen’ als volgt waren:

Ten eerste – Het vormen van een kern van universele broederschap van de mensheid, zonder onderscheid van ras, geloof of kleur.

Ten tweede – Het stimuleren van de studie van Indiase en andere oosterse literatuur, religies en wetenschappen en het aantonen van het belang ervan .6

Ten derde – Het onderzoeken van de verborgen geheimen van de natuur en de latente psychische vermogens van de mens.7

Er werd tijdens de daaropvolgende jaarlijkse bijeenkomsten geen verdere verandering aangebracht tot 1886 toen de derde doelstelling enigszins werd gewijzigd, waarbij tevens de volgende interessante passage werd ingelast:

Een derde doelstelling, die door een deel van de leden van de Society wordt nagestreefd, is het onderzoek van de niet-verklaarde wetten van de natuur en van de psychische vermogens van de mens.

De vorm van de doelstellingen bleef onveranderd tot de bijeenkomst van de Algemene Raad van december 1888,8 toen kleine maar veelbetekenende veranderingen in de eerste en derde doelstelling verschenen:

Ten eerste: de toevoeging van ‘geslacht, kaste’ zodat de laatste zin luidt: ‘zonder onderscheid van ras, geloof, geslacht, kaste of kleur’ – een vooruitziende toevoeging met het oog op de latere activiteiten voor het kiesrecht van vrouwen in het westelijke halfrond, en de afschaffing van ‘onaantastbaarheid’ in het oosten; ten derde: terwijl de tekst hiervan na 1886 dezelfde bleef, werd de volgende alinea er tussen haakjes aan toegevoegd:

[De leden die in deze derde doelstelling zijn geïnteresseerd vormen nu een privéafdeling van de Society onder leiding van de Corresponding Secretary]9

HPB, het enige hoofd van de ES die toen één jaar oud was. Hoewel de Esoterische Sectie als organisatie losstond van de TS, was ze het levende hart ervan, haar bestaansreden. Deze extra alinea verscheen echter alleen deze ene keer en werd geschrapt in de bijeenkomst van de Algemene Raad te Adyar, Madras, op 27 december 1890, de laatste jaarlijkse bijeenkomst van de TS vóór het heengaan van HPB.

In de daaropvolgende vijftig jaar zijn een aantal woordelijke veranderingen aangebracht in de doelstellingen, maar de geest van de oorspronkelijke richtlijnen is gebleven: het verspreiden van waarheid, versterkt door het aandringen op de vorming van tenminste een kern van universele broederschap beschreven door KH (De mahatma brieven, blz. 20) als de ‘enige grondslag voor universele ethiek . . . de aspiratie van de ware adept’.

Noten

  1. Hoofdstuk II van het Reglement van de Theosophical Society, uitgegeven met ‘Voorwoord’, oktober 1875.
  2. ‘Principles, Rules, and By-Laws’, blz. ii-iii, van ‘The Theosophical Society or Universal Brotherhood’, uitgegeven in Bombay, 1879.
  3. ‘Revised Rules of the Society’, 1880, Bombay, blz. 9.
  4. Het volgende staat op blz. v van de ‘Rules of the Society’, uitgegeven 23 maart 1879, en wordt geciteerd om historische redenen:
    ‘Van deze is de hoogste de eerste sectie – die uitsluitend bestaat uit ingewijden in de esoterische wetenschap en filosofie, die een diepe belangstelling hebben in de aangelegenheden van de Society en de President-stichter instrueren hoe hij deze het beste kan organiseren, maar niemand behalve zij met wie ze vrijwillig in contact treden hebben het recht hen te kennen.
    ‘De tweede sectie omvat die theosofen die door hun trouw, ijver en moed hun toewijding aan de Society hebben bewezen, en die alle mensen gelijkelijk zijn gaan beschouwen als hun broeders, ongeacht kaste, kleur, ras of geloof; en die bereid zijn het leven en de eer van een broedertheosoof te verdedigen zelfs met gevaar voor hun eigen leven.
    ‘De derde is de sectie van op proef aangenomen leden. Alle nieuwe leden zijn op proef, tot hun voornemen om in de Society te blijven vast is geworden, hun nut is aangetoond, en hun vermogen om slechte gewoonten en ongegronde vooroordelen af te leren is bewezen.’
  5. ‘Rules of the Theosophical Society together with an explanation of its Objects and Principles’, zoals herzien in Bombay, 17 februari 1881, blz. 3, uitgegeven door Damodar K. Mavalankar, als Joint Recording Secretary (voor de oostelijke afdeling, terwijl William Q. Judge de Recording Secretary was voor de westelijke afdeling van de Algemene Raad).
  6. In 1885 werd het zinsdeel ‘en het aantonen van het belang ervan’ geschrapt; de volgende woorden werden toegevoegd in een verklaring van de doelstellingen, 27 dec. 1890: ‘en het aantonen van hun belang voor de mensheid’.
  7. ‘Report of the Proceedings of a Public Meeting . . . of the Theosophical Society’, Bombay, 12 januari 1882, blz. 5.
  8. In De sleutel tot de theosofie, hfst. iii, uitgegeven in 1889, geeft HPB een belangrijke verschuiving van de betekenis van deze derde doelstelling door het woord ‘spirituele’ toe te voegen, zodat deze luidt: ‘Het onderzoeken van de verborgen geheimen van de natuur in alle mogelijke aspecten, en vooral van de latente psychische en spirituele vermogens van de mens’ (cursivering van ons).
  9. The Theosophist, Supplement, januari 1889, blz. 54.

Theosofie, het Theosofisch Genootschap, theosofen


Uit Impuls (Nieuwsbrief voor leden van het Theosofisch Genootschap), maart 2001, nr. 15.

© 2001 Theosophical University Press Agency